De verplichtingen tijdens verlenging: evenwicht tussen belangen bewaren
De Hoge Raad buigt zich over de vraag of het hof mocht oordelen dat de afdrachtverplichting herleeft nadat de boedelachterstand is ingelopen.
In deze zaak heeft de rechtbank aan het einde van de looptijd aan de schuldenares niet de schone lei verleend, omdat zij toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van een aantal Wsnp-verplichtingen. Onder andere is er een achterstand in de boedelafdracht ontstaan van ruim € 20.000,-. De schuldenares kon zich in beëindiging zonder schone lei niet vinden en is in hoger beroep gegaan.
In hoger beroep heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de looptijd van de Wsnp met 24 maanden verlengd. Het hof heeft daarbij bepaald dat de schuldenares gedurende de verlenging tot het moment dat de boedelachterstand is ingelopen slechts het bewindvoerderssalaris is verschuldigd, waarna de afdrachtverplichting in volle omvang herleeft tot het einde van de termijn is bereikt.
Tegen dat arrest heeft de schuldenares beroep in cassatie ingesteld. Kort gezegd is zij het er niet mee eens dat de verlenging van de schuldsaneringsregeling voortduurt ook ná het inlopen van de boedelachterstand en dat zij dan aan de reguliere afdrachtverplichting moet blijven voldoen.
In rechtsoverweging 3.2.2 gaat de Hoge Raad in op het waarom van verlenging: verlenging is bedoeld om tekortkoming in de nakoming van de Wsnp-verplichtingen te herstellen. De verlenging moet een voldoende vorm van compensatie bieden voor het eerdere tekortschieten, maar daarbij moet wel evenwicht bewaard worden tussen de belangen van de schuldenaar en de belangen van de schuldeisers. Het belang van de schuldeisers kan geen zelfstandige grond zijn voor verlenging van de Wsnp aan het einde van de looptijd daarvan.
Volgens de Hoge Raad is de rechtsopvatting dat de periode van verlenging en de gedurende die periode geldende verplichtingen van de schuldenaar, niet verder mogen gaan dan nodig is voor het ongedaan maken van de toerekenbare tekortkoming van de schuldenaar die is vastgesteld bij het einde van de reguliere termijn, niet juist (ro. 3.2.3).
Het hof heeft met een verlenging van 24 maanden aansluiting gezocht bij het aflossingsplan van de schuldenares. Daarin zou de boedelachterstand in twintig maanden worden ingelopen, waarna in de resterende vier maanden nog een kleine € 5.000,- extra gespaard zou worden voor de schuldeisers. Het hof is in zoverre van dit plan afgeweken dat het heeft bepaald dat gedurende de gehele termijn van de verlenging al het inkomen boven het door de bewindvoerder te berekenen vrij te laten bedrag moet worden afgedragen, ook als de afdracht hoger is dan de door de schuldenares in haar plan genoemde aflossing van € 1.184,09 per maand. Daarmee zou de boedelachterstand mogelijk binnen een jaar zijn ingelopen, waarna voor de schuldeisers gedurende de resterende looptijd nog meer dan € 24.000,- extra zou worden gespaard.
Het hof heeft, aldus de Hoge Raad, niet kenbaar in zijn overwegingen betrokken hoe het evenwicht wordt bewaard tussen de belangen van de schuldenares en het belang van de schuldeisers. De klachten van de schuldenares slagen. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 februari 2024 en verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag.
Organisatie
- Hoge Raad der Nederlanden
Documentsoort
- Uitspraken en jurisprudentie
Bron
Trefwoorden
- Afdrachtplicht
- Boedeltekort
- Rechtspraak
- Termijn Wsnp
- Verlenging termijn
- Verplichtingen Wsnp
Gerelateerd
Volgens de rechtbank is niet komen vast te staan dat schuldenares zich de gehele periode van 3 jaar vóór indiening van het Wsnp-verzoek maximaal heeft ingespannen om de regresvordering van haar ex-partner zo klein mogelijk te houden. Haar de ...
Schuldenaar verzoekt om toelating tot de wsnp en om de looptijd van de wsnp met 18 maanden te verkorten. De rechtbank wijst dat verzoek gedeeltelijk toe met een korting van 12 maanden. Schuldenaar heeft voor de verdere looptijd van zes maanden ...
Aan de start van de Wsnp, vóórdat de schuldenaar beschikt over het eerste vtlb, behoudt de schuldenaar in beginsel een deel van zijn financiële middelen, om daarmee in de kosten van levensonderhoud en vaste lasten te kunnen voorzien.