Uitspraak Hoge Raad op prejudiciële vragen
Bijna een jaar geleden heeft het Gerechtshof Den Haag prejudiciële vragen gesteld om verduidelijking te krijgen over artikel 349a lid 1 van de Faillissementswet. In mei 2024 verscheen de conclusie van de advocaat-generaal (AG). Met veel belangstelling hebben wij - en velen met ons - gewacht op de uitspraak van de Hoge Raad en vandaag is het zo ver!
Oordeel van de Hoge Raad
De Hoge Raad benadrukt dat de wetswijziging is bedoeld om de totale duur van schuldhulpverleningstrajecten te verkorten, met behoud van het belang van schuldeisers bij maximaal aflossen.
'Eerste aflossing'
De conclusie van de AG is een onafhankelijk advies aan de Hoge Raad, die vrij is dat advies al dan niet te volgen. In dit geval volgt de Hoge Raad het advies van de AG grotendeels op. Er is echter een opvallende afwijking van dat advies in de uitspraak van vandaag: betalingen aan één of enkele schuldeisers als gevolg van beslag kunnen ook als ‘eerste aflossing’ gelden. Dat door een of meer schuldeisers beslag is gelegd is immers in beginsel niet aan de schuldenaar toe te rekenen. Dat hierdoor ongelijkheid tussen de schuldeisers kan ontstaan, dient dan niet voor rekening van de schuldenaar te komen, aldus de Hoge Raad in rechtsoverweging 3.11.3.
Verder beslist de Hoge Raad dat ook schuldenaren zonder afloscapaciteit in aanmerking kunnen komen voor een eerdere ingangsdatum, zoals ook is geadviseerd door de AG. Bij de beantwoording van deze vraag geeft de Hoge Raad aan dat het niet gerechtvaardigd zou zijn dat iemand met een geringe afloscapaciteit wel in aanmerking zou kunnen komen voor een eerdere ingangsdatum en iemand zonder afloscapaciteit per definitie niet.
Belangrijk blijft dat Wsnp-bewindvoerders genoeg tijd moeten krijgen om de regeling goed af te wikkelen. In rechtsoverweging 3.6.3 zegt de Hoge Raad daarover dat daarvoor van een termijn van (ten minste) een half jaar kan worden uitgegaan.
Inspanningsplicht
Het uitgangspunt is dat de schuldenaar zich tijdens het schuldhulptraject maximaal moet inspannen om zoveel mogelijk baten voor de schuldeisers te verwerven. Opvallend punt in de uitspraak onder 3.5.3: Als de rechter die oordeelt over toepassing van de schuldsaneringsregeling vaststelt dat de schuldenaar zich tijdens het minnelijke voortraject voldoende heeft ingespannen ten behoeve van zijn schuldeisers, staat de eventuele omstandigheid dat de verplichtingen die voortvloeien uit het minnelijke voortraject niet geheel gelijk zijn aan de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling, niet eraan in de weg om de termijn van de schuldsaneringsregeling te laten lopen vanaf de dag waarop de eerste aflossing is gedaan.
Benieuwd naar de hele uitspraak? Zowel de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van vandaag als de conclusie van de AG van eerder dit jaar vindt u in onze kennisbank.