Al bij toelating inlichtingenplicht geschonden
De rechtbank concludeert dat de schuldenaar reeds voor de toepassing van de Wsnp niet aan de inlichtingenplicht heeft voldaan en de schending hiervan tijdens de Wsnp heeft voortgezet, en beëindigt de Wsnp tussentijds. Ten eerste is kort na toepassing van Wsnp is gebleken dat de schuldenaar (mede-)bestuurder is van een veelvoud aan BV’s. Ten tweede is ook is kort na toepassing van de Wsnp gebleken dat schuldenaar zich als gevolg van een veroordeling voor diefstal onder behandeling moet stellen voor zijn alcoholverslaving.
Op 24 juni 2024 is op de schuldenaar de Wsnp van toepassing verklaard. Op 1 augustus 2024 heeft de bewindvoerder aan de rechter-commissaris gemeld dat het in de weken na de toepassing van de schuldsaneringsregeling niet is gelukt om contact met de schuldenaar te krijgen, omdat die telefoontjes en e-mails niet heeft beantwoord. Na dreiging met een verhoor is het uiteindelijk gelukt in contact te komen en kon het huisbezoek plaatsvinden.
Voordracht beëindiging door rechter-commissaris
Vervolgens heeft op 21 augustus 2024 een verhoor plaatsgevonden, waarna de waarnemend rechter-commissaris een voordracht tot tussentijdse beëindiging heeft gedaan. De waarnemend rechter-commissaris is van oordeel dat de schuldsaneringsregeling onder andere tussentijds moet worden beëindigd op grond van het niet voldoen aan de informatieplicht. Voorts is de waarnemend rechter-commissaris van oordeel dat als de rechtbank ten tijde van de beoordeling van het schuldsaneringsverzoek bekend was geweest met alle hiervoor genoemde feiten, de schuldsaneringsregeling niet van toepassing zou zijn verklaard. De rechter-commissaris wijst daarbij ook op het feit dat het niet onaannemelijk is dat in beide failliete BV’s sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid, waaruit voor de schuldenaar schulden kunnen voortvloeien, die per definitie te kwader trouw zijn ontstaan.
Verklaringen ter zitting onaannemelijk
Op 21 oktober 2024 heeft de inhoudelijke zitting plaatsgevonden. De rechtbank concludeert dat de schuldenaar voorafgaand aan de toepassing van de schuldsaneringsregeling de inlichtingenplicht reeds heeft geschonden door geen opgave te doen van zijn betrokkenheid als bestuurder en aandeelhouder van verschillende, waaronder twee failliete, BV’s en de veroordeling voor verduistering tot onder andere de verplichte behandeling van zijn alcoholverslaving. De verklaringen die de schuldenaar over het een en ander heeft acht de rechtbank onaannemelijk.
Indien de rechtbank op de hoogte was geweest van het feit dat de schuldenaar nog moest starten met de behandeling van zijn alcoholprobleem, had dit hoogstwaarschijnlijk in de weg gestaan aan de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Dat geldt naar het oordeel van de rechtbank voor alle ter zitting besproken feiten en omstandigheden. Als deze tijdens de behandeling van het verzoek tot toepassing tot toepassing van de schuldsaneringsregeling aan de rechtbank bekend waren geweest, zou de schuldsaneringsregeling niet op de schuldenaar van toepassing zijn verklaard.
Conclusie
De rechtbank is op grond van vorenstaande van oordeel dat de schuldsaneringsregeling tussentijds moet worden beëindigd op grond van artikel 350 lid 3 sub c en f Faillissementswet.
Organisatie
- Rechtbank Overijssel
Documentsoort
- Uitspraken en jurisprudentie
Trefwoorden
- Beëindigingsgrond
- Informatieplicht
- Niet voldoen verplichtingen
- Rechtbank
- Rechtspraak
- Saneringsgezinde houding
- Toelating (ex )ondernemer
- Verplichtingen Wsnp
Gerelateerd
Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank tot weigering van de schone lei bij einddatum WSNP (looptijd 5 jaar). Schuldenaar is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen: aan hem is een onvoorwaardelijke ...
Verzamelde uitspraken waarbij er eigenlijk contra-indicaties zijn voor wat betreft toelating tot de Wsnp, maar waarbij de verzoeker 'een wending ten goede' heeft gemaakt en met een beroep op de hardheidsclausule tóch wordt toegelaten.
Verzoeker wordt door de rechtbank toegelaten tot de Wsnp. Daarbij stelt de rechtbank de duur van de regeling vast op 29 maanden, in plaats van de gebruikelijke periode van 18 maanden.