Huwelijksvermogensrechtelijke toelatingsperikelen
Dit artikel focust op de situatie dat een verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend - het huwelijk is dus nog niet ontbonden, de gemeenschap van goederen is wél ontbonden - en toelating tot de Wsnp is ingediend. Welke perikelen spelen hierbij?
WSNP Periodiek februari 2013, nr. 1
Helene Lammers
- Rb. Den Haag 6 september 2012, LJNBX7247
1. Feiten en uitspraak
Een schuldenaar, gehuwd in gemeenschap van goederen, dient op 16 juli 2012 een verzoekschrift tot echtscheiding in en op 24 juli 2012 een verzoek om te worden toegelaten tot de Wsnp. De schuldenaar meent te kunnen worden toegelaten tot de Wsnp - ondanks het feit dat het huwelijk nog niet (door echtscheiding) is ontbonden - vanwege de per 1 januari 2012 geldende regel dat de gemeenschap van goederen (reeds) ontbonden raakt door het indienen van een verzoekschrift tot echtscheiding (art. 1:99 aanhef en lid 1 onder b BW). De rechtbank Den Haag wijst het toelatingsverzoek desalniettemin af en overweegt ten aanzien van het huwelijksvermogensrecht:
"Dit betekent dat de gemeenschap van goederen weliswaar eindigt op het tijdstip dat het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend bij de rechtbank, maar dat de gemeenschap van goederen eerst is ontbonden indien het huwelijk is beëindigd door echtscheiding. Hiervan is op dit moment nog geen sprake, omdat de echtscheiding nog niet is uitgesproken en is inschreven in de registers. Verzoeker dient derhalve nog steeds de handtekening van zijn echtgenote te hebben en ook dient duidelijk te zijn dat alle schulden uit de gemeenschap op de 285-verklaring staan vermeld."
2. Gevolgen van ontbinding van de gemeenschap van goederen
Deze redenering van de rechtbank kan ik niet goed volgen, en is naar mijn mening ook onjuist. Art. 1:99 aánhef en lid 1 onder b BW is duidelijk: door het indienen van het verzoekschrift tot echtscheiding raakt de gemeenschap van goederen van rechtswege ontbonden. Ik cursiveer 'de gemeenschap van goederen' omdat er wellicht een denkfout is gemaakt in relatie tot de ontbinding van het huwelijk. Het huwelijk raakt immers pas ontbonden door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
Het gevolg van de ontbinding van de gemeenschap van goederen is dat er vanaf dat moment een kaasstolp om de gemeenschap van goederen staat. Juridisch wil dat zeggen: er vloeien geen vermogensbestanddelen meer in de gemeenschap van goederen en er kunnen geen gemeenschapsschulden meer ontstaan. De vraag is echter of dit dan ook voldoende is om een schuldenaar die 'nog in scheiding ligt' (alvast) toe te laten tot de Wsnp.
3. Beoordeling toelatingsverzoek van een 'scheidende schuldenaar'
Voor de beoordeling van een toelatingsverzoek van een schuldenaar die nog in gemeenschap van goederen gehuwd is, maar wel reeds 'aan het scheiden is' (verzoek is ingediend), zijn naar mijn mening drie zaken van belang (uiteraard naast de andere toelatingseisen):
- Is er een juiste schuldenlijst bij het Wsnp-verzoek gevoegd?
- Is de gemeenschap van goederen al verdeeld?
- Voeren de schuldenaar en de andere echtgenoot nog een gezamenlijke huishouding?
Ad I: een juiste schuldenlijst dient te bevatten: alle privéschulden van de schuldenaar (die zullen er in uitzonderingsgevallen zijn; denk aan de onbetaalde aanslag successierechten met betrekking tot een erfenis die krachtens uitsluitingsclausule niet in de gemeenschap van goederen is gevallen) plus alle gemeenschapsschulden: alle schulden, die tijdens het huwelijk zijn gemaakt, en die niet privé zijn. Dat zijn in ieder geval de schulden waarvan beide echtgenoten schuldenaar zijn, maar ook die schulden waarvan slechts een van beiden schuldenaar is. Ten aanzien van die laatste categorie geldt dat op de lijst duidelijk aangegeven moet zijn wie de aansprakelijke (contracts)partij van deze schulden is, dit in verband met de werking van art. 1:102 BW. Immers: stel dat de schuldenaar die een Wsnp-verzoek indient (A) geen schulden op eigen naam is aangegaan, maar de ander (B) wel, dan wordt A op grond van art.1:102 BW voor 100% aansprakelijk voor de schulden van B, en moeten zij dus (ook en voor 100%) op de schuldenlijst van A worden opgenomen. Het verhaal voor deze schulden is echter geclausuleerd: zij kunnen slechts verhaald worden op datgene wat A heeft verkregen uit de (ontbonden en verdeelde) gemeenschap van goederen. Om die reden is van belang om te weten of de gemeenschap van goederen al is verdeeld (ad II), of - als dat nog niet het geval is - er een indicatie te geven valt van wat de gemeenschap van goederen omvat en wat daarvan aan A zal worden toegedeeld. Het is zeer voorstelbaar dat de gemeenschap van goederen (door de financiële problemen) niet veel om het lijf zal hebben en dat er dus niet veel te verdelen valt. In ons voorbeeld zouden - als duidelijk is dat er niets te verdelen viel of valt - de schulden die door B zijn aangegaan niet op de schuldenlijst van A vermeld hoeven te worden, omdat zij (nu en in de toekomst) niet op A verhaald kunnen worden.1
Met deze gegevens kan de toelatingsrechter naar mijn mening een duidelijk beeld krijgen van de schuldenlast en hoeft het gegeven dat het huwelijk nog niet is ontbonden, daar in principe niet aan in de weg te staan. In principe, omdat er nog één addertje onder het gras zit. Immers, als de schuldenaar en de andere echtgenoot nog een gezamenlijke huishouding voeren, kan er op grond van art. 1:85 BW nog een hoofdelijke aansprakelijkheid ontstaan voor huishoudelijke schulden. Deze wettelijke aansprakelijkheid is niet verbonden met het bestaan van een gemeenschap van goederen, maar met het huwelijk. Eenzelfde redenering geldt voor huurschulden.
Om die reden is het van belang dat de toelatingsrechter inzicht krijgt in de feitelijke (leef)situatie van de schuldenaar (ad III). Is er nog een gezamenlijke huishouding, dan kunnen er nog wél schulden bijkomen en is er op het moment van het toelatingsverzoek geen status quo van de schuldenlast.
4. De juistheid van de schuldenlijst
Terug naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag: die had geen vertrouwen in de overgelegde schuldenlijst, omdat de betreffende schuldenaar en diens echtgenote al uit elkaar waren vóórdat het echtscheidingsverzoek werd ingediend en het niet duidelijk was of er in die periode door de echtgenote nog schulden gemaakt waren. Hier speelde dus twijfel over de juistheid van de schuldenlijst, waardoor deze schuldenaar - ook bij de juiste toepassing van het huwelijksvermogensrecht - (nog) niet kon worden toegelaten.
De praktijk laat overigens zien dat ook bij een wél uitgesproken echtscheiding (dus bij een ontbonden huwelijk) de aanvankelijke schuldenlijst op het punt van de 'huwelijkse schulden' vaak niet blijkt te kloppen. De Wsnp-bewindvoerder wordt veelal geconfronteerd met op naam van de andere (ex-)partner gemaakte gemeenschapsschulden, waardoor de schuldenlast van de Wsnp-schuldenaar er weer heel anders uit kan komen te zien. Het is dan aan de bewindvoerder om te beoordelen of dit verschil zodanig is of er twijfel kan ontstaan aan de toelating. Met andere woorden: zou de schuldenaar ook zijn toegelaten als de toelatingsrechter kennis had gehad over de schulden (en de herkomst daarvan) van de andere (ex-)partner?
Ten aanzien van de juistheid van de schuldenlijst, die bij het toelatingsverzoek wordt overgelegd ligt - naast de hoofdverantwoordelijkheid van de schuldenaar om zoveel mogelijk gegevens te verzamelen en aan te leveren - ook een taak voor de schuldhulpverlening, omdat ook zij bij de poging om een minnelijke regeling te treffen alle schulden van de schuldenaar zullen moeten inventariseren en in gevallen als deze dus ook de schulden die tijdens het huwelijk en tot aan de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding door de andere echtgenoot zijn aangegaan. Ook dan speelt de vraag wat de beide echtgenoten uit de ontbonden gemeenschap van goederen hebben meegenomen in het kader van art.1:102 BW. Mocht het minnelijk traject mislukken, dan is het gedegen onderzoek dat daarin reeds is gedaan naar de (gemeenschaps-)schulden én de verdeling van de gemeenschap van goederen van (grote) waarde voor de toelatingsrechter, die op die basis de juistheid van de schuldenlijst kan beoordelen.
Voetnoten
- Dit is anders onder het oude artikel 1:102 BW, dat nog van toepassing is op gemeenschappen van goederen die reeds ontbonden waren vóór 1 januari 2012.
Documentsoort
- Vakliteratuur
- Wsnp periodiek
Trefwoorden
- Huwelijksgoederenrecht 2012 – 2018
- Partner en trouwen/scheiden
- Wsnp Periodiek
Gerelateerd
Uitleg over de gevolgen van trouwen en scheiden tijdens de Wsnp. Bij een huwelijk (in gemeenschap van goederen) verandert de omvang en verhaalspositie van schuldeisers. Bij een kunnen ook vermogensrechtelijke complicaties optreden.
De auteur bespreekt de regels van de wettelijke gemeenschap van goederen zoals die op dat moment gelden en voor zover voor het artikel van belang bespreekt zij ook het per 1 januari 2012 geldende huwelijksvermogensrecht.
Komen één of beide echtgenoten in de schuldsanering, dan is een huwelijksvermogensrechtelijke analyse omtrent de baten en de schulden die tot de drie onderscheiden vermogens van de echtgenoten behoren, onontkoombaar. Dit artikel poogt de ...