Niet-nakomen verplichtingen door de schuldenaar en verwijtbaarheid
In dit artikel wordt de casus die aanleiding was voor het arrest van de Hoge Raad van 12 juni 2009 (LJN BI0455) besproken. Daarin is bepaald dat voor tussentijdse beëindiging van een Wsnp wegens het niet nakomen van de Wsnp-verplichtingen (art. 350 lid 3 aanhef en onder c Fw) is vereist dat de schuldenaar daarvan (enig) verwijt kan worden gemaakt. Het gaat telkens om de vraag of, in het licht van de overige omstandigheden van het geval, de gedragingen een duidelijke aanwijzing vormen dat bij de schuldenaar de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt.
Wsnp Periodiek mei 2010, nummer 8
Berend Engberts
1. Samenvatting
Voor tussentijdse beëindiging van een Wsnp wegens het niet nakomen van de Wsnp-verplichtingen (art. 350 lid 3 aanhef en onder c Fw) is vereist dat de schuldenaar daarvan (enig) verwijt kan worden gemaakt. Het gaat telkens om de vraag of, in het licht van de overige omstandigheden van het geval, de gedragingen een duidelijke aanwijzing vormen dat bij de schuldenaar de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt.
2. De casus
Rechtbank en hof
X wordt in 2004 tot de schuldsaneringsregeling toegelaten. In 2008 verzoekt de bewindvoerder deze tussentijds te beëindigen. De aanleiding is dat X de bewindvoerder geen stukken voor verlenging van de ontheffing van de sollicitatieverplichting heeft verstrekt en hem ook geen inlichtingen over zijn werk, waaronder loonspecificaties, heeft verschaft. Bij vonnis d.d. 21 mei 2008 beslist de rechtbank de schuldsanering op grond van art. 350 lid 3, sub c Fw te beëindigen.
X gaat in hoger beroep en brengt onder meer naar voren (i) dat hij analfabeet is en niet in staat is brieven van de bewindvoerder te lezen, zodat hem niet te verwijten is dat hij niet op brieven van de bewindvoerder heeft gereageerd, (ii) dat hij veel psychische problemen heeft als gevolg van traumatische gebeurtenissen (oorlog in Irak) en (iii) dat hij zijn familie en gezin mist en veel stressklachten ervaart die hem verhinderen zijn leven te organiseren en adequaat te reageren op verzoeken van zijn bewindvoerder. Bij confrontatie met problemen die ‘boven zijn pet gaan’, raakt hij in de war en vergeet hij veel. Zijn zware depressiviteit hinderen hem in de nakoming van zijn schuldsaneringsverplichtingen. Hij is al enige tijd onder behandeling van zijn huisarts. De verdere behandeling van X komt nu op gang, en cognitieve gedragstherapie neemt een aanvang en er zal worden gewerkt aan een sociaal vangnet en verdere begeleiding.
De bewindvoerder bestrijdt in hoger beroep dat er sprake is van analfabetisme bij X en spreekt zijn verbazing erover uit dat er, hoewel al sinds de aanvang van de schuldsaneringsregeling een beroep op de psychische situatie bij X wordt gedaan, behalve hulp van de huisarts geen enkele andere hulp wordt verstrekt. Voor het regelen van zijn financiën had X reeds geruime tijd hulp kunnen vragen. Het is niet reëel te denken dat er in de toekomst verandering in de situatie zal komen.
Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. Daartoe overweegt het hof onder meer dat ook in hoger beroep is gebleken dat X zijn uit de schuldsanering voortvloeiende informatie- en sollicitatieverplichting niet naar behoren is nagekomen en dat op deze grond de schuldsaneringsregeling beëindigd dient te worden. ‘Hoewel X aannemelijk heeft gemaakt dat het niet nakomen van zijn uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen verband houdt met zijn ernstige psychische problemen, is het hof van oordeel dat hierdoor wel de uitvoering van de schuldsaneringsregeling ernstig wordt belemmerd. Nu een sociaal vangnet nog moet worden opgezet en er nog geen concreet behandelplan is opgesteld voor zijn psychische problemen, is thans ook niet te overzien of X binnen redelijke tijd wel in staat zal zijn om aan zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen te voldoen.’ Van omstandigheden op grond waarvan de schuldsaneringsregeling zou moeten voortduren is, aldus het hof, onvoldoende gebleken.
Hoge Raad
De Hoge Raad vernietigt het arrest en stelt daarbij voorop dat als maatstaf voor beëindiging van de schuldsaneringsregeling op de gronden, vermeld in art. 350 lid 3, aanhef en onder c Fw, heeft te gelden of, in het licht van de overige omstandigheden van het geval, de daar genoemde gedragingen een duidelijke aanwijzing vormen dat bij de schuldenaar de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt. Mede gelet op de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling en de voorganger daarvan ligt hierin besloten dat voor toepassing van de bedoelde opheffingsgronden vereist is dat de schuldenaar van zijn gedragingen een verwijt kan worden gemaakt.
De Hoge Raad oordeelt dat het hof met zijn arrest hetzij een onjuiste rechtsopvatting hanteert (verwijtbaarheid niet vereist) danwel het oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd als het ervan is uitgegaan dat voor opheffing van de schuldsaneringsregeling op de voet van art. 350 lid 3, aanhef en onder c Fw, verwijtbaarheid wél is vereist. In dat geval is het hof blijkbaar van oordeel geweest dat niet aannemelijk is dat het niet-nakomen door de schuldenaar van zijn uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen veroorzaakt wordt door zijn ernstige psychische problemen. Dat is volgens de Hoge Raad in het licht van de stukken van het geding onbegrijpelijk.
3. Commentaar
Als het gaat om het nakomen van de zogeheten Wsnp-verplichtingen is wel betoogd dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen inspannings- en resultaatsverplichtingen. Ook uit een aantal arresten van hoven was af te leiden dat tot op zekere hoogte sprake is van resultaatsverplichtingen. De Hoge Raad maakt in dit arrest een einde aan die discussie en oordeelt dat bij een tussentijdse beëindiging wegens niet-nakomen van de verplichtingen sprake moet zijn van verwijtbaarheid. Dat is niet helemaal nieuw in die zin dat de Hoge Raad eerder had beslist dat het niet-nakomen (en de wijze waarop) een duidelijke aanwijzing moet(en) vormen dat bij de schuldenaar de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt. Zie bijvoorbeeld HR 15 februari 2002 NJ 2002, 259 en HR 4 november 2005, LJN AT5574, NJ 2006, 135.
In deze zaak is echter nog duidelijker dan voorheen beslist dat bij beëindiging van een schuldsaneringsregeling wegens het niet-nakomen van Wsnp-verplichtingen de schuldenaar daarvan een verwijt moet (kunnen) worden gemaakt. Bij dat oordeel verwijst de Hoge Raad naar de wetsgeschiedenis zoals beschreven door de advocaat-generaal in zijn conclusie bij dit arrest. In die conclusie wordt verwezen naar de toelichting die bij de invoering van de schuldsaneringsregeling is gegeven bij art. 350 lid 3, aanhef en onder c Fw. Daarin is vermeld dat het in deze bepaling in wezen gaat “om gedrag van de schuldenaar dat in de gegeven omstandigheden als niet te goeder trouw kan worden geschetst.” Ook wordt verwezen naar enkele passages bij de toelichting op het wetsvoorstel dat tot de wijzigingen per 1 januari 2008 heeft geleid. Daarin wordt onder meer gesproken van verwijtbare redenen op grond van art. 350, derde lid onder c, d, e, f en g Fw. Overigens kan het niet-nakomen van de Wsnp-verplichtingen wegens psychische problemen onder omstandigheden wel degelijk aan de schuldenaar worden verweten. Dit valt af te leiden uit een arrest van de Hoge Raad van 20 oktober 2006, LJN AY8310, NJ 2006, 572. In die zaak ging het om een schuldenaar die evenmin aan zijn inlichtingenplicht voldeed. Hij deed een beroep op psychische problemen en legde daarbij een brief over van een psychiater waaruit bleek dat hij leed aan het zogeheten Klinefelter syndroom. Door dit syndroom – zo schreef de behandelend psychiater – was sprake van oververmoeidheid, een chronisch tekort aan daadkracht, een gemis aan volhardingsvermogen en een gebrek aan energie. Voor de schuldenaar waren opgelegde verplichtingen wel de moeite om na te komen maar vervaagde de tijd deze afspraken met zichzelf (schuldenaar) al snel. Het hof had de Wsnp van schuldenaar desondanks tussentijds beëindigd. De Hoge Raad vatte dit oordeel aldus samen dat de bijzondere omstandigheden waarin de schuldenaar als gevolg van zijn aandoening verkeerde, er niet aan in de weg stonden dat van hem redelijkerwijze kon worden gevergd dat hij hetzij zelf, hetzij met hulp van derden de bewindvoerder tijdig en in voldoende mate informeerde en liet dit oordeel in stand.1
Ook in deze zaak dringt zich de gedachte op dat van X – ondanks zijn genoemde psychische problemen en persoonlijke omstandigheden – redelijkerwijs verwacht mocht worden dat hij zelf of desnoods met behulp van derden de bewindvoerder in elk geval beter zou informeren. Op deze lijn zat de rechtbank. Ik vraag mij af of het arrest van het hof ook was vernietigd indien de motivering daarop was gebaseerd. Algemener gezegd: als de feitenrechter oordeelt dat het gedrag van de schuldenaar ‘verwijtbaar’ is, dan zal de HR daar niet in treden.
Uit een arrest van Hof Den Haag (14 mei 2009, LJN BI6726) blijkt overigens dat in sommige gevallen het niet-nakomen van de verplichtingen werkelijk niet aan schuldenaar verweten kan worden. In deze zaak betrof het een schuldenaar die enkele maanden na toelating tot de schuldsaneringsregeling onder curatele was gesteld wegens geestelijke stoornis en die op de wachtlijst stond voor een zogeheten gesloten woonvorm. Ondanks de ondercuratelestelling waren nieuwe schulden ontstaan. Het hof overwoog dat voldoende aannemelijk was dat sprake was van een dusdanig ernstige geestelijke stoornis dat het ontstaan van deze nieuwe schulden niet aan de schuldenaar was toe te rekenen.
Documentsoort
- Vakliteratuur
- Wsnp periodiek
Trefwoorden
- Afdrachtplicht
- Beëindigingsgrond
- Bezwaar en de Wsnp
- Informatieplicht
- Inspanningsplicht
- Niet voldoen verplichtingen
- Verbod nieuwe schulden
- Verplichtingen Wsnp
- Wsnp Periodiek
Gerelateerd
Is het de taak van de Wsnp-bewindvoerder om te monitoren of de schuldenaar beschermingsbewind aanvraagt als de rechtbank deze hiertoe verplicht? De Hoge Raad oordeelde dat de Wsnp-bewindvoerder als taak heeft te monitoren of de schuldenaar ...
Artikel 288, eerste lid, onder c, van de Faillissementswet bepaalt dat de schuldenaar ‘zich zal inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven’. Hieruit vloeit de sollicitatieplicht voort. Dit artikel bespreekt de ...
Uitleg over (de slagingskans van) een hoger beroep gericht tegen een tussentijdse beëindiging van de Wsnp.