Het einde van de schuldsanering. Tussentijds of zonder schone lei?
Over een verzoek tot tussentijdse beëindiging moet ook beslist worden als de reguliere looptijd van de schuldsanering ten tijde van de beoordeling al is verstreken, maar nog niet geëindigd door het verbindend worden van de slotuitdelingslijst (art. 356 lid 2).
Wsnp Periodiek mei 2011, nummer 17
Berend Engberts
Hoge Raad 28 januari 2011, LJN B05760, RvdW 2011, 180
1. Samenvatting
Over een verzoek tot tussentijdse beëindiging moet ook beslist worden als de reguliere looptijd van de schuldsanering ten tijde van de beoordeling al is verstreken, maar nog niet geëindigd door het verbindend worden van de slotuitdelingslijst (art. 356 lid 2).
2. De casus
Op 15 juni 2007 werd echtpaar X tot de schuldsaneringsregeling toegelaten. Op enig moment heeft de bewindvoerder verzocht deze tussentijds te beëindigen omdat het echtpaar zijn verplichtingen niet naar behoren nakwam. De rechtbank wees dit verzoek toe bij vonnissen – het ging om een echtpaar – van 10 februari 2010. Hof ‘s‑Hertogenbosch heeft de vonnissen bij arrest van 5 juli 2010 echter vernietigd omdat de termijn van drie jaar inmiddels was verstreken en er, aldus het hof, daarom geen aanleiding meer was voor een tussentijdse beëindiging. Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor een eindbeoordeling ex art. 354 Fw. De bewindvoerder stelde vervolgens beroep in cassatie in.
De Hoge Raad oordeelt dat de enkele omstandigheid dat de termijn waarvoor de schuldsanering is uitgesproken is verstreken niet de conclusie rechtvaardigt dat de schuldsanering is geëindigd. Uit het stelsel van de wet volgt namelijk dat een schuldsaneringsregeling niet van rechtswege eindigt. De Hoge Raad is tevens van oordeel dat de rechter over een verzoek of voordracht tot tussentijdse beëindiging heeft te beslissen, ook als de reguliere looptijd is verstreken: “Nu in cassatie ervan moet worden uitgegaan dat op het moment dat het hof moest oordelen in hoger beroep, de schuldsanering van de echtelieden nog niet (op grond van art. 356 lid 2 F.) tot een einde was gekomen, bleef de mogelijkheid van tussentijdse beëindiging bestaan. Het hof had daarover een oordeel dienen te geven. De hierop gerichte klachten van het middel treffen doel.” De Hoge Raad verwijst de zaak terug naar het hof.
3. Commentaar
Het komt regelmatig voor dat de bewindvoerder tegen het einde van de reguliere looptijd een verzoek tot tussentijdse beëindiging van een schuldsaneringsregeling doet (art.350 Fw.).Hof ‘s‑Hertogenbosch oordeelt (oordeelde) sinds enkele jaren dat een tussentijdse beëindiging niet aan de orde is als de looptijd van de schuldsanering was verstreken en zelfs als die looptijd enkele maanden nadien zou verstrijken (Zie bijvoorbeeld Hof ‘s‑Hertogenbosch 5 maart 2008, LJN BD1257, einde reguliere looptijd was 18 mei 2008). Het hof legde aldus een sterke voorkeur aan de dag voor een reguliere beëindiging van de schuldsaneringsregeling (art. 352/354 Fw). De Hoge Raad maakt korte metten met deze benadering. De Hoge Raad verwijst daarbij naar zijn arrest van 9 juli 2010, LJN BM2337. In die zaak had de rechter-commissaris een voordracht tot wijziging van het saneringsplan (oud recht) met beëindiging zonder toekenning van de schone lei gedaan. Enkele maanden later vroeg een schuldeiser om tussentijdse beëindiging. De schuldeiser sloot zich daarbij aan bij het verzoek van de rechter‑commissaris. De rechtbank had de voordracht van de rechter‑commissaris en het verzoek van de schuldeiser ter zitting behandeld en de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling geweigerd. De schuldeiser ging van dat vonnis in hoger beroep en werd niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. In cassatie is dan – onder meer de vraag aan de orde of de schuldeiser nog belang had bij dat beroep omdat de reguliere looptijd van de schuldsaneringsregeling inmiddels was verstreken. De Hoge Raad overwoog: “(…) Voorts is de enkele omstandigheid dat op 16 april 2010 de termijn is verstreken waarvoor de schuldsanering is uitgesproken, niet voldoende om aan te nemen dat de schuldsanering op die datum is geëindigd, aangezien uit het wettelijke stelsel met betrekking tot de beëindiging van de schuldsanering, zoals neergelegd in art. 352‑356 F., volgt dat de schuldsanering niet van rechtswege eindigt na verloop van die termijn.” De uitspraak van 28 januari 2011 kan dus geen verrassing zijn. Deze jurisprudentie brengt met zich mee dat op een verzoek tot tussentijdse beëindiging beslist moet worden ook al is de looptijd verstreken. In hoger beroep zal het hof met inachtneming van de omstandigheden die zich na het vonnis van de rechtbank hebben voorgedaan moeten oordelen of er grond bestaat voor de gevraagde tussentijdse beëindiging.
Hof ‘s‑Hertogenbosch verzet zich?
Opmerkelijk is dat Hof ‘s‑Hertogenbosch in zijn arrest van 15 februari 2011, LJN BP4685 uitdrukkelijk op de uitspraak van de Hoge Raad reageert. Het hof merkt namelijk op dat in zijn arrest van 5 juli 2010 (dat tot het arrest van de Hoge Raad van 28 januari 2011 leidde) niet was overwogen dat de schuldsanering eindigt met het verstrijken van de termijn. Het hof vervolgt: “Het hof heeft enkel geoordeeld dat, wanneer de termijn van de schuldsanering is verstreken, een tussentijdse beëindiging (art. 350 Fw) niet meer aan de orde is, maar dat een eindoordeel (art. 354 Fw) moet worden gegeven. Juist om de schuldenaar geen instantie te ontnemen besliste het hof dat die eindbeoordeling eerst door de rechtbank moet worden gegeven. Dat is iets wezenlijk anders dan na het verstrijken van de reguliere termijn beslissen over een tussentijdse beëindiging, zoals de Hoge Raad wil.” Ik leid hieruit af dat het hof bij de eerder ingezette lijn blijft, maar naar mijn mening leest het hof het arrest van de Hoge Raad dan niet goed. Ik verwijs naar de in paragraaf 2 geciteerde overweging die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat. Het hof laat overigens na uit te leggen waarom in het geschetste geval een tussentijdse beëindiging niet aan de orde is. De schuldsaneringsregeling is niet geëindigd en elke beëindiging op grond van art. 350 Fw moet (ook) dan als tussentijds worden beschouwd. In feite maakt het hof zich schuldig aan rechtsweigering door in deze gevallen terug te verwijzen naar de rechtbank. Er zijn ook bezwaren van praktische aard tegen de door het hof voorgestane gang van zaken. Zowel bij een beoordeling van een verzoek of voordracht tot tussentijdse beëindiging als bij een beslissing over toekenning van de schone lei gaat het om de vraag of de schuldenaar zijn verplichtingen is nagekomen. Hoewel de bewoordingen enigszins verschillen gaat het materieel gezien om dezelfde vraag. Dit blijkt ook uit het hierna nog te noemen arrest van hetzelfde hof van 1 maart 2011 (LJN BP6704) waarin soepel wordt geschakeld van een reguliere beëindiging zonder schone lei naar een tussentijdse beëindiging. In de opvatting van Hof ‘s‑Hertogenbosch kan daarover niet in twee maar in drie feitelijke instanties worden geprocedeerd. Dat lijkt mij – hoe belangrijk zo’n beslissing ook is een onnodig zware en tijden geldverslindende gang van zaken.
4. Andere vragen en complicaties bij beëindiging van de schuldsanering
- Een beëindiging zonder toekenning van de schone lei is niet praktisch en onwenselijk als de bewindvoerder nog activa te gelde moet maken. Denk hierbij aan de woning die al een tijd te koop staat. Dit speelde in de zaak die leidde tot een arrest van Hof Amsterdam van 19 maart 2007 (LJN BA2800). De bewindvoerder was bezig de woning van schuldenaren te verkopen, maar werd daarin door hen tegengewerkt. De woning had een zodanige overwaarde dat waarschijnlijk alle schulden konden worden afgelost. Daarop vroeg de bewindvoerder de rechtbank om de schuldsaneringsregeling tussentijdse te beëindigen. De rechtbank wees dat verzoek af omdat de reguliere looptijd toen al was verstreken (de lijn van hof Den Bosch). Hof Amsterdam oordeelde: Het hof stelt voorop dat het oordeel van de rechtbank dat de wettelijke schuldsaneringsregelingen van [geïntimeerden] niet langer kunnen worden beëindigd op grond van artikel 350 Fw op grond van artikel 350 Faillissementswet te beëindigen omdat drie jaar zijn verstreken sinds de aanvang van de schuldsaneringsregelingen, geen steun vindt in de wet, (…). De schuldsaneringsregeling werd alsnog tussentijds beëindigd en schuldenaren kwamen van rechtswege in staat van faillissement te verkeren.
- Uit het arrest van de Hoge Raad van 28 januari 2011 blijkt niet of hangende de beslissing op zo´n ‘tussentijds beëindigingsverzoek’, bijvoorbeeld in hoger beroep, de rechtbank de schuldsaneringsregeling regulier kan beëindigden. De rechtbank is immers bevoegd daartoe ambtshalve over te gaan. Ook is mogelijk dat een schuldeiser om tussentijdse beëindiging vraagt en dat de bewindvoerder – al dan niet op andere gronden – vervolgens een verzoek tot tussentijdse beëindiging doet.1 Kijkend naar het systeem van de wet en de totstandkomingsgeschiedenis lijkt dat niet onmogelijk. De advocaat-generaal schreef in zijn conclusie bij het arrest van de Hoge Raad van 28 januari 2011 dat hem zo’n rechtsgang niet voor de hand leek te liggen. Ik meen dat het ook in strijd is met een goede rechtsorde omdat de schuldenaar zich dan zowel in hoger beroep als bij de rechtbank moet verweren tegen een tussentijdse beëindiging.
- Kan nog op een verzoek tot tussentijdse beëindiging beslist worden als de rechtbank al heeft beslist over toekenning van de schone lei (art. 354 Fw) maar de schuldsaneringsregeling nog niet is geëindigd omdat de slotuitdelingslijst nog niet verbindend is (zie art. 356 lid 2)? De Hoge Raad noemt laatst genoemde wetsbepaling uitdrukkelijk, zodat deze vraag bevestigend beantwoord zou moeten worden. Ik meen dat een ander standpunt verdedigbaar is. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de discrepantie tussen enerzijds het einde van de looptijd en het daaraan gekoppelde eindvonnis (art. 354 Fw) en anderzijds het formele einde van de toepassing van de schuldsanering als onvermijdelijk werd gezien. In het boek van R.J. Verschoof (‘Schuldsaneringsregeling voor natuurlijke personen – Amsterdam: NIBE, 1998, p. 171) is aan de hand van de verschillende wettelijke termijnen aangetoond dat het, zelfs als er niets bijzonders gebeurt, niet mogelijk is dat het verbindend worden van de slotuitdelingslijst samenvalt met het einde van de reguliere looptijd van de schuldsaneringsregeling. Er werd ook geen andere oplossing voor dit probleem gezien (zie p. 170). Hieruit valt af te leiden dat de materiële looptijd om louter juridisch-technische redenen van de formele verschilt. Bij dit alles moet bedacht worden dat de wet ervan uitgaat dat de bewindvoerder na het onherroepelijk worden van het eindvonnis onverwijld tot het opmaken en deponeren van de slotuitdelingslijst overgaat. Als de bewindvoerder zijn taak naar behoren had verricht, was de schuldsaneringsregeling kort na het onherroepelijk worden van het eindvonnis ook formeel gezien geëindigd. Overigens lijkt de Hoge Raad over het hoofd te zien dat een schuldsaneringsregeling bij een vereenvoudigde afwikkeling niet met het verbindend worden van een slotuitdelingslijst maar met het onherroepelijk worden van het eindvonnis eindigt (art. 356 lid 1).
- Het blijft goed opletten bij beëindiging van een schuldsaneringsregeling. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het al genoemde arrest van Hof ‘s‑Hertogenbosch d.d. 1 maart 2011 (LJN BP6704). In die zaak had de rechtbank een schuldsaneringsregeling na ongeveer 3 ½ jaar beëindigd zonder toekenning van de schone lei, maar het hof had die regeling in een arrest uit november 2009 met twee jaar verlengd. Het hof vatte de beslissing van de rechtbank daarom soepel op als een beslissing tot tussentijdse beëindiging van die regeling en bekrachtigde de aldus geïnterpreteerde beslissing van de rechtbank. Op zijn beurt vergat het hof echter te onderzoeken of de schuldenaar dan van rechtswege in staat van faillissement kwam te verkeren. Dat is het geval als er baten beschikbaar zijn om de vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen (art. 350 lid 5 Fw.). Uit het arrest blijkt althans niet dat het hof zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Die vraag is sinds kort minder gemakkelijk te beantwoorden omdat in dat kader onder omstandigheden ook onderzocht moet worden of er bij het deponeren van een slotuitdelingslijst griffierecht moet worden betaald. Dit geldt namelijk alleen bij schuldsaneringen waarbij het toelatingsverzoek op of na 1 november 2010 is ingediend (zie WP 2010/03, p. 25.).
Voetnoten
1. Uit het genoemde arrest van de Hoge Raad van 9 juli 2010 bleek al dat zulke gelijktijdige verzoeken wel voorkomen.
Documentsoort
- Vakliteratuur
- Wsnp periodiek
Trefwoorden
- Beëindigingsgrond
- Schone lei
- Wsnp Periodiek
Gerelateerd
Geen schone lei wordt toegekend in een Wsnp die eindigt omdat alle (aangemelde) vorderingen voldaan kunnen worden. Dit artikel legt uit hoe te werk te gaan om toch een schone lei te krijgen.
Uitleg over (de slagingskans van) een hoger beroep gericht tegen een tussentijdse beëindiging van de Wsnp.
Een toelichting over de positie van de Wsnp-bewindvoerder bij een procedure tot tussentijdse beëindiging, op voordracht door de rechter-commissaris, op verzoek van de bewindvoerder. Kan een Wsnp-bewindvoerder in hoger beroep gaan als de ...