Het overlijden van de schuldenaar in de schuldsaneringsregeling
Het komt voor dat een schuldenaar overlijdt tijdens de periode dat de Wsnp op hem van toepassing is. Soms bestaat er onduidelijkheid over de manier van beëindiging van de Wsnp, de betaling van de uitvaartkosten, de positie van de erfgenamen, de echtgenoot in het bijzonder, en de werkzaamheden van de bewindvoerder. Dit artikel legt deze onderwerpen uit.
Wsnp Periodiek augustus 2011, nummer 24
Christine Degenaar*
1. Inleiding
Het komt voor dat een schuldenaar overlijdt tijdens de periode dat de Wsnp op hem van toepassing is. In verband daarmee is er onduidelijkheid over de manier van beëindiging van de Wsnp, de betaling van de uitvaartkosten, de positie van de erfgenamen, de echtgenoot in het bijzonder, en de werkzaamheden van de bewindvoerder. Ik zal hierop ingaan waarbij ik soms een vergelijking maak met het overlijden van een natuurlijk persoon tijdens zijn faillissement.
Een faillissement of Wsnp betreft steeds de afwikkeling van het vermogen (hierna: boedel) van de schuldenaar. Een beperkt aantal goederen en het inkomen tot aan de beslagvrije voet vallen buiten deze boedel, het zogenaamde persoonlijke vermogen van een schuldenaar (art. 20, 21 en 22a Fw en art. 295 Fw).
Na het overlijden van een persoon zal meestal veel geregeld moeten worden. Als het een schuldenaar in de Wsnp of zijn faillissement betreft, moet in ieder geval de boedel nog afgewikkeld worden. Anders dan bij het faillissement is in de Wsnp met de dood van de schuldenaar een belangrijke peiler weggevallen: het voldoen aan bepaalde verplichtingen door de schuldenaar waardoor deze een schone lei kan krijgen en waarna zijn schulden van vóór de toelating tot de Wsnp niet meer rechtens afdwingbaar zijn. Een aantal bijzondere categorieën schulden is hiervan uitgezonderd.
2. Herziening Wsnp in 2008
In de Wsnp was aanvankelijk geen regeling opgenomen betreffende het overlijden van de schuldenaar. Rechtbanken beslisten dan ook verschillend over de gevolgen daarvan. Het ging dan met name over het al dan niet (postuum) verlenen van de schone lei en de afwikkeling van de boedel. De vraag bij het laatste was of de boedel in het kader van de Wsnp kon worden afgewikkeld dan wel of een vereffenaar van de nalatenschap zou moeten worden benoemd (artikel 4: 202 ev. BW). In het eerste wetsvoorstel ter herziening van de Wsnp was het overlijden van de schuldenaar opgenomen als een grond voor tussentijdse beëindiging. Daarnaast kon de rechtbank op verzoek van de bewindvoerder of een schuldeiser een vereffenaar benoemen en zou in dat laatste geval de vereffeningsprocedure van boek 4 BW van toepassing zijn. Naar aanleiding hiervan is er ook in de literatuur discussie geweest over de gevolgen van het overlijden van de schuldenaar. De minister heeft in zijn nota van wijziging ten aanzien van artikel 358 lid 6 Fw aansluiting gezocht bij kritiek op het wetsvoorstel. Het volgende citaat uit de nota geeft de wijziging weer .
"Het wetsvoorstel wordt aldus gewijzigd dat het overlijden van de schuldenaar niet langer een grond voor tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling is en dat de mogelijkheid van benoeming van een erfrechtelijke vereffenaar vervalt. Bij overlijden van de schuldenaar loopt de toepassing van de schuldsaneringsregeling door. De vereffening van de boedel (artikel 347) moet dienovereenkomstig worden voortgezet en afgerond volgens de voorschriften van de Wsnp, vanzelfsprekend wel met inachtneming van de praktische gevolgen van het overlijden van de schuldenaar. Zo zal bijvoorbeeld de termijn van de schuldsaneringsregeling niet uitgediend hoeven te worden en is het ook niet nodig dat de rechter‑commissaris overeenkomstig artikel 349a, tweede lid, de termijn wijzigt. Voorts zal er geen schone lei worden verleend. De schone lei wordt aan het eind van de schuldsaneringsregeling verleend aan de schuldenaar persoonlijk. Zij is bedoeld om de schuldenaar een kans te bieden een nieuwe start in de maatschappij te maken, zonder dat schuldeisers hem blijven achtervolgen. Dat is in geval van overlijden niet meer aan de orde. De verbintenissen waaraan door de schone lei afdwingbaarheid zou worden ontnomen, gaan bij het overlijden over op de erfgenamen van de schuldenaar. De erfgenamen hebben in het erfrecht reeds de middelen om afdwingbaarheid te voorkomen: zij kunnen de nalatenschap verwerpen of de nalatenschap beneficiair aanvaarden. Een schone lei voor de erfgenamen voegt daar niks aan toe. Duidelijkheidshalve wordt in de wet bepaald dat omzetting van schulden in natuurlijke verbintenissen niet plaatsvindt indien de schuldenaar inmiddels is overleden."
3. Beëindiging Wsnp door overlijden van de schuldenaar
In het algemeen wordt de beëindiging van de Wsnp telkens voorafgegaan door, of vastgelegd in een vonnis. Ik noem bijvoorbeeld de beëindiging van de Wsnp na de homologatie van een akkoord tijdens de Wsnp (art. 340 Fw); na een tussentijdse beëindiging (art. 350 lid 4 Fw); het verbindend worden van de slotuitdelingslijst na verloop van de termijn van de Wsnp, al dan niet met schone lei (art. 356 Fw) na een vonnis over het nakomen van de Wsnp-verplichtingen (art. 354 Fw). Opvallend is de praktijk van meerdere rechtbanken om indien er, na verloop van de volledige termijn, geen dan wel onvoldoende actief in de boedel resteert (minimaal € 2.000,) de Wsnp bij vonnis te beëindigen. Er wordt dan geen slotuitdelingslijst opgemaakt. Recofa-richtlijn voor schuldsaneringsregelingen versie 2009 (hierna Recofa-richtlijn) nummer 5.4 geeft deze handelswijze ook weer. In een dergelijk vonnis wordt bepaald tot welk moment nog handelen van de bewindvoerder verwacht wordt en wat de kosten van de Wsnp zijn geweest. Deze wijze van beëindigen is identiek aan de beëindiging op de voet van artikel 354a jo 356 Fw bij een zogenaamde verkorte termijn van de Wsnp. Deze wél bij wet geregelde beëindiging zal mogelijk leidraad geweest zijn voor de hiervoor genoemde praktijk van beëindigen bij onvoldoende actief.
De vraag is of de rechtstoestand na het overlijden van de schuldenaar bij een van deze vormen van beëindiging van de Wsnp kan worden ondergebracht. Aansluiting bij de tussentijdse beëindiging ligt niet voor de hand nu de wetgever deze vóór de wetwijziging gevolgde praktijk (waarbij toen ook de vraag naar toekenning van de schone lei aan de orde was) uitdrukkelijk van de hand wijst. Bij een tussentijdse beëindiging volgt in een groot aantal gevallen van rechtswege een faillissement en dus ook een uitdeling op basis van het faillissement, terwijl na het overlijden van de schuldenaar volgens de regels van de Wsnp wordt uitgedeeld. Wat zou de rechtbank overigens in haar vonnis waarin zij komt tot tussentijdse beëindiging in geval van overlijden moeten beslissen? Het lijkt me niet nodig om tot een bevestigende vaststelling te komen dat de schuldenaar is overleden.
Een gelijkschakeling met de beëindiging na afloop van de termijn gaat ook niet op. De vraag of de schuldenaar tot aan zijn overlijden aan zijn verplichtingen heeft voldaan is immers niet relevant meer, nu de wetgever uitdrukkelijk heeft bepaald dat de Wsnp zonder schone lei eindigt.
Op grond van het voorgaande concludeer ik (met anderen ) dat de bewindvoerder bij overlijden van de schuldenaar wettelijk verplicht is om na executie van de activa van rechtswege over te gaan tot het opmaken van de slotuitdelingslijst (al dan niet nihil) en dat de Wsnp eindigt met het verbindend worden van de slotuitdelingslijst. Hier gaat dus geen vonnis aan vooraf. Dit is bij een faillissement niet anders. Ook daar eindigt het faillissement niet bij het overlijden van de schuldenaar en een vonnis waarin dit vermeld wordt, maar na afwikkeling van de boedel (art. 193 lid 1 Fw). De vraag is of in geval van een laag boedelactief niet de weg van de hiervoor genoemde praktijk gevolgd moet worden. Net als bij een reguliere beëindiging kan dan afgeweken worden van wat in de wet is bepaald en is een vonnis te prefereren boven de omslachtige manier van het hanteren van een nihillijst of een beperkte slotuitdelingslijst. Recofa-richtlijn nummer 5.3 vermeldt ook deze manier van beëindigen. Deze richtlijn houdt in dat indien een rechtbank geen nihillijst hanteert de bewindvoerder een vonnis dient te vragen. Hier wordt dus aangesloten bij de al genoemde richtlijn onder nummer 5.4. In beide gevallen wordt het vonnis dan wel de uitdelingslijst gepubliceerd in de Staatscourant en tevens wordt de beëindiging van de Wsnp al dan niet met schone lei vermeld in het insolventieregister. In geval van overlijden zal dus altijd in het insolventieregister vermeld worden dat geen schone lei is toegekend. Meerdere rechtbanken wijzen bij overlijden van de schuldenaar altijd een vonnis waarna de bewindvoerder bij voldoende boedelactief de slotuitdelingslijst opmaakt . Het zal geen verbazing wekken dat dit mijn inziens overbodig en contra legem is. Op grond van praktische argumenten kan hiervoor alleen in geval van een laag boedelactief een uitzondering gemaakt worden.
4. Uitvaartkosten
Een sobere uitvaart kost ongeveer € 5.000,-. Indien de overleden schuldenaar verzekerd was voor de uitvaart, zal met de uitkering daarvan de uitvaart (deels) betaald worden. Het geld dat de schuldenaar nog op zijn rekening heeft staan, laat de bewindvoerder naar de boedel vloeien. Als de boedel toereikend is, komt het voor dat een rechtbank toestaat dat uit de boedel een (sobere) uitvaart wordt betaald. Zo heeft de rechtbank Amsterdam in haar richtlijn opgenomen dat de begrafeniskosten die niet worden vergoed door een verzekering, uit de boedel kunnen worden voldaan mits deze toereikend is. De bewindvoerder zal de gemeente informeren als er geen nabestaanden bekend zijn omdat in dat geval de burgemeester van de gemeente waar de schuldenaar is overleden, verantwoordelijk is voor de uitvaart (Wet op de lijkbezorging artikel 21 ev.). In Amsterdam houdt dat in dat een speciaal team van DWI (team uitvaart) de uitvaart regelt en ook op zoek gaat naar bijvoorbeeld resterend banksaldo of verzekeringen, ter betaling daarvan. Indien de boedel (of spullen daaruit) een waarde vertegenwoordigt, gaat deze naar de Dienst Der Domeinen te Leiden, die de spullen kan gaan veilen. Van die opbrengst kunnen dan de kosten van de uitvaart en vereffening worden betaald. De gemeente vervult een belangrijke rol als vangnet in geval er geen nabestaanden zijn dan wel de nabestaanden niet in staat zijn (financieel of anderszins) de uitvaart te regelen. De inboedel, voor zover die op het moment van Wsnp al bovenmatig was, heeft de bewindvoerder eerder te gelde gemaakt (of kan dat alsnog doen). Deze opbrengst vloeit in de boedel. Dit is bij een faillissement niet anders.
Stel nu dat er geen uitvaartverzekering is, of dat de verzekering de kosten van de uitvaart maar voor een deel dekt en dat de (overleden) schuldenaar ook geen vrij te laten bedrag op zijn rekening heeft staan. Eerder is al naar voren gekomen dat in de praktijk soms de (ongedekte) kosten uit de boedel vergoed worden indien de boedel dat toelaat. Maar op welke basis gebeurt dat? Op de voet van genoemd artikel 3:277 BW en artikel 23 Fw (jo art. 349 lid 5 Fw) hebben alle schuldeisers bij faillissement en Wsnp van vóór het fixatiemoment gelijke rechten om na voldoening van de kosten van executie naar evenredigheid van iedere vordering voldaan te worden behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang. Artikel 3:281 BW bepaalt dat voorrechten op alle goederen worden uitgeoefend in de volgorde waarin de wet hen plaatst. De kosten van lijkbezorging heeft de wetgever hoog preferent geplaatst (art. 3:288 aanhef en onder b BW). Daarboven gaat echter nog een aantal andere vorderingen waaronder die van de fiscus (art. 21 lid 2 Invorderingswet 1990 ). Voor het onderwerp dat hier ter discussie staat is dit echter niet relevant. De vordering met betrekking tot de kosten van de uitvaart van een schuldenaar die tijdens zijn faillissement of Wsnp komt te overlijden is geen schuld van vóór het faillissement of de toelating Wsnp. Het is ook geen boedelschuld krachtens de wet of ontstaan door toedoen van de curator of bewindvoerder. De vorderingen die de kosten betreffen van lijkbezorging van de schuldenaar die tijdens zijn faillissement of Wsnp is overleden, zijn dus niet verifieerbaar is en mogen niet bij de uitdeling betrokken worden.
In de hiervoor genoemde toelichting schrijft de minister dat er geen grond is voor een andere vereffening dan zoals die thans in faillissement in geval van het overlijden van de gefailleerde geldt behoudens dat deze vereffening langs de lijnen van de voorschriften van de Wsnp dient te worden afgerond en dat geen nieuwe schuldeisers in de vereffening betrokken mogen worden.
Conclusie is dan ook dat het betalen van (een deel van) de uitvaartkosten uit de boedel niet in overeenstemming is met de wet. De burgemeester, van de gemeente waar de schuldenaar is overleden, is verantwoordelijk voor de volledige vergoeding.
5. Verwerpen nalatenschap en ontbinding van de gemeenschap
In verband met de nalatenschap van de overleden schuldenaar aan wie, zoals gezegd, geen schone lei is verleend, is het onderscheid tussen beneficiaire aanvaarding en verwerping van de nalatenschap voor de erfgenamen van belang (art. 4:190 BW ev.). Aansprakelijkheden en schulden gaan immers over op de erfgenamen (art. 4:182 BW). In geval van beneficiaire aanvaarding zal eerst een beschrijving van de nalatenschap gegeven dienen te worden en is de erfgenaam niet verplicht een schuld uit de nalatenschap uit zijn eigen vermogen te voldoen. De beschrijving van de nalatenschap brengt echter wel kosten met zich. De erfgenamen kunnen de nalatenschap ook verwerpen, zeker als het al direct duidelijk is dat het saldo van de nalatenschap negatief is. In praktijk adviseert de bewindvoerder de hem bekende nabestaanden de nalatenschap te verwerpen op de voet van artikel 4:191 BW en legt hun uit hoe dat in zijn werk gaat en wat de kosten hiervan zijn. Voor het beneficiair aanvaarden en verwerpen van de nalatenschap moet de erfgenaam een verklaring afleggen (een akte van nalatenschap) bij de rechtbank in het arrondissement waar de overledene het laatst heeft gewoond. Dat gebeurt meestal door hiervoor een volmacht te ondertekenen bij de notaris. De griffiekosten van een dergelijke akte zijn € 102,-. Indien meerdere erfgenamen de nalatenschap wensen te verwerpen kan dat in één akte. Dit is vanzelfsprekend niet een kostenpost voor de boedel van de overleden schuldenaar maar zal door de nabestaande(n) zelf moeten worden betaald. Als een nabestaande zelf ook is toegelaten tot de Wsnp, zal zijn bewindvoerder deze handeling moeten verrichten. Immers op grond van artikel 41 Fw (voor Wsnp jo art. 313 Fw) mogen erfenissen die gedurende het faillissement of Wsnp aan de schuldenaar opkomen niet anders dan onder het voorrecht van boedelbeschrijving worden aanvaard door de curator/bewindvoerder. Voor het verwerpen van de nalatenschap moet de curator/bewindvoerder in het faillissement of Wsnp toestemming krijgen van de rechter-commissaris. Hij krijgt daar wel meer tijd voor (art. 4:193 lid 3 BW). De akte is niet van belang voor de boedel van de overblijvende schuldenaar en zal moeten worden aangemerkt als een nieuwe schuld. In geval de nalatenschap niet wordt verworpen en de nabestaande eerder is toegelaten tot de Wsnp, zullen de nagelaten schulden als schulden van na de toelating tot de Wsnp moeten worden aangemerkt en kunnen daardoor niet betrokken worden bij de uitdeling uit de boedel van deze nabestaande.
Indien de schuldenaar gehuwd is, zal na zijn overlijden de huwelijksgemeenschap van rechtswege worden ontbonden (art. 1:149 jo 1:99 BW). Daardoor kan bij de echtgenoot aansprakelijkheid ontstaan voor bepaalde gemeenschapsschulden die waren aangegaan door de overledene (art. 1:102 BW). Deze aanspraak kan echter worden voorkomen als de echtgenoot afstand heeft gedaan van de gemeenschap (art. 1:103 en 1:108 BW) . Deze voor de echtgenoot belangrijke informatie kan de bewindvoerder geven. Op de mogelijke uitdeling van de boedel aan de schuldeisers van de overleden schuldenaar heeft het voorgaande echter geen invloed. Voor de uitdeling aan de schuldeisers van de echtgenoot die samen met de overledene was toegelaten tot de Wsnp is het ook niet van belang. Als de (overblijvende) echtgenoot geen afstand zou doen van de gemeenschap en wordt aangesproken op de genoemde aansprakelijkheid, zou er een vordering op deze echtgenoot ontstaan. Die vordering is echter aan te merken als een nieuwe schuld van na de toelating tot de Wsnp en zal dan ook niet bij de uitdeling betrokken worden.
6. Werkzaamheden bewindvoerder na overlijden schuldenaar
Na het overlijden van een schuldenaar moeten er allerlei zaken geregeld worden met betrekking tot onder meer de uitvaart, bankzaken en de nalatenschap. Indien de schuldenaar alleenstaand is, zullen bijvoorbeeld de huur en eventuele abonnementen opgezegd moeten worden. De woning zal mogelijk ontruimd moeten worden. Als de schuldenaar een uitkering ontvangt, zal deze beëindigd moeten worden. De vraag is of de bewindvoerder dit op zich dient te nemen. Uitgangspunt in de Wsnp is dat de bewindvoerder zijn werkzaamheden verricht in het belang van de boedel en dat de crediteuren van vóór de toelating tot de Wsnp zoveel mogelijk van hun vorderingen betaald krijgen. Daarin onderscheidt de bewindvoerder in de Wsnp zich van de beschermingsbewindvoerder (art.1:431 ev. BW) die zich primair richt op de schuldenaar. Dat het einddoel van de Wsnp, de schone lei, van groot belang is voor de schuldenaar, doet aan de genoemde werkzaamheden van de bewindvoerder in de Wsnp niet af. De lijn die in de Wsnp getrokken kan worden tussen boedelwerkzaamheden en handelingen die de schuldenaar (of zijn beschermingsbewindvoerder) verricht ten aanzien van zijn privézaken en zijn eerder genoemd persoonlijk vermogen, zal ook getrokken moeten worden na het overlijden van de schuldenaar. Dat heeft tot gevolg dat de bewindvoerder zich steeds moet richten op de afwikkeling van de boedel. Hij is immers geen hulpverlener van de schuldenaar. Eerder heb ik al vermeld dat de bewindvoerder de nabestaanden wel informeert over bijvoorbeeld de mogelijkheid van het verwerpen van de nalatenschap. Uit het oogpunt van piëteit met de schuldenaar en zijn nabestaanden acht ik dat van correct en goed bewindvoerderschap getuigen. Het behoort mijn inziens echter niet primair tot het takenpakket van de bewindvoerder. Indien de nabestaanden niet bij machte zijn een en ander te organiseren of als er geen nabestaanden direct te traceren zijn, zal de gemeente en niet de bewindvoerder in de Wsnp hier een rol in moeten spelen.
7. Akkoord
De schuldenaar in de Wsnp is bevoegd de schuldeisers een akkoord aan te bieden (art. 329 Fw). Homologatie van een aangenomen of vastgesteld akkoord kan vervolgens verleend dan wel geweigerd worden door de rechtbank (art. 332 jo 338 Fw). Vanzelfsprekend biedt een overleden schuldenaar geen akkoord meer aan. Het overlijden van de schuldenaar is echter geen beletsel om, net als bij een faillissement, een al aangeboden akkoord te behandelen, evenals de homologatie . Het verwerpen van de nalatenschap zal als gevolg daarvan dan minder urgent zijn voor de nabestaanden. Hetzelfde geldt in geval van een faillissement (art. 138 Fw ev.). Op het punt van overlijden en het akkoord binnen de Wsnp heeft Recofa geen beleid geformuleerd. Er zijn mij ook geen praktische problemen op dit punt bekend, ook niet of het veel voorkomt dat na het overlijden van de schuldenaar alsnog een akkoord gehomologeerd wordt.
8. Tot slot
Wat in de wet is bepaald, sluit niet altijd aan bij de praktijk van de rechtbanken. Ik zie geen reden om het roer niet om te gooien en aan te sluiten bij de wetgeving. Een Wsnp kan zonder een overbodig vonnis worden afgewikkeld indien een schuldenaar tijdens zijn termijn in de Wsnp komt te overlijden. Op grond van praktische overwegingen zou een uitzondering gemaakt moeten worden indien er in de boedel geen of onvoldoende actief zit. De kosten van de uitvaart mogen niet uit de boedel worden voldaan of bij de uitdeling betrokken te worden. De bewindvoerder dient zich te richten op de afwikkeling van de boedel, niet op andere handelingen die ten gevolge van het overlijden van de schuldenaar noodzakelijk zijn. Wel zal hij ingeval een nabestaande zelf in de Wsnp zit, de nalatenschap voor deze nabestaande dienen te verwerpen. Indien de overleden schuldenaar gehuwd was, kan de bewindvoerder de echtgenoot in overweging geven afstand te doen van de gemeenschap. Ten slotte staat het overlijden van de schuldenaar de homologatie van een al ingediend akkoord niet in de weg wat altijd een gunstig effect zal hebben op de nalatenschap.
Voetnoten
* Christine Degenaar is rechter‑commissaris bij de Rechtbank Amsterdam, team Insolventiezaken.
- Ondermeer M.B. de Boer, “Wat nu wanneer de saniet tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling overlijdt? ”, SchuldSanering 2004, nr. 4 p. 3–8 en nr. 5 p. 9–13.
- Kamerstukken II 2006/07 29 942, nr. 24.
- Wessels, Schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, 2e druk, 2009. nr. 9407i; B.J. Engberts, toelichting bij artikel 350 onder nr. 3, T & C Insolventierecht 7e. druk, 2010.
- R. van der Winkel en J.M. Marsman, “Schuldsanering natuurlijke personen”, Praktijkboek insolventierecht, deel 9, 2e druk, Kluwer, Deventer 2008, nr. 9.5.4.
- zie noot 2
- J.A van Mourik en A.J.M. Nuytinck, “Personen- en familierecht, huwelijksvermogensrecht en erfrecht, 4e druk, Kluwer, Deventer, 2009, nummer 118 en 119.
- B. de Boer, “Afwikkeling van insolvente nalatenschappen”. TvI 2005, 42, p. 185 ev. Onder nummers 2 en 4;
- Wessels, Insolventierecht VI, “Het akkoord”, Kluwer, Deventer, 2007, nr. 6071.
Documentsoort
- Vakliteratuur
- Wsnp periodiek
Trefwoorden
- Nalatenschap/erfenis
- Overlijden schuldenaar
- Wsnp Periodiek
- Wsnp-akkoord
Gerelateerd
Uitleg over een in gemeenschap van goederen gehuwd echtpaar wat de Wsnp doorloopt, waarbij één van hen de schone lei ontvangt en de ander overlijdt. Erft de partner de niet-gesaneerde schulden? En geldt de schone lei hiervoor?
In dit tweedelig artikel wordt gekeken naar gevolgen voor de afwikkeling van de schuldsaneringsboedel, of wat daar buiten valt, in geval van het overlijden van de saniet (eerste deel), dan wel in het geval dat de saniet erfgenaam is (tweede deel).
Een erfenis die tijdens de Wsnp ontstaat, valt onder de werking van de Wsnp. Dit artikel licht toe hoe een Wsnp-bewindvoerder hierbij te werk kan gaan bij de afwikkeling.