Sollicitatieplicht in de Wsnp: een verkenning
Artikel 288, eerste lid, onder c, van de Faillissementswet bepaalt dat de schuldenaar ‘zich zal inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven’. Hieruit vloeit de sollicitatieplicht voort. Dit artikel bespreekt de sollicitatieplicht in de Wsnp.
Wsnp Periodiek augustus 2011, nummer 21
Dick van der Meer*
1. Inleiding
Artikel 288, eerste lid, onder c, van de Faillissementswet bepaalt, voor zover voor deze bijdrage relevant, dat de schuldenaar ‘zich zal inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven’. Uit de MvT bij het oorspronkelijke wetsvoorstel Wsnp (TK 1992/93, 22 969, nr. 3, p. 6) blijkt dat, als tegenprestatie voor de schone lei, van de schuldenaar een zo groot mogelijke bijdrage en (zware) inspanning wordt gevergd om zoveel mogelijk activa in de boedel te brengen. De wet geeft geen uitwerking van die inspanningsverplichting en bevat ook geen bepalingen omtrent de sollicitatieplicht. Bij de totstandkoming van de (gewijzigde) Wsnp heeft de Minister van Justitie in de NvV (TK 2005/06, 29942 nr 7, p. 45) gesteld dat de sollicitatieplicht voortvloeit uit de inspanningsverplichting van art. 288, eerste lid, onder c. De minister wees er daarbij op dat in de Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen (huidige versie 2009, art. 3.5, te vinden op www.wsnp.rvr.org) de sollicitatieplicht in detail is opgenomen. Voor de schuldenaar zonder (fulltime) betaald werk houdt de sollicitatieplicht het volgende in:
(d) (...) de schuldenaar solliciteert naar fulltime werk, dat wil zeggen werk gedurende tenminste 36 uur per week.
(e) Bij de sollicitatieplicht neemt de schuldenaar de volgende regels in acht: de sollicitatieactiviteiten
bestaan tenminste uit:
- gemiddeld viermaal per maand een schriftelijke sollicitatie (exclusief open sollicitaties), en
- inschrijving bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en bij drie à vier uitzendbureaus;
- de schuldenaar beperkt zich hierbij niet tot het solliciteren naar vacatures op het eigen vakgebied;
- de schuldenaar stuurt kopieën van de sollicitatiebrieven en van de inschrijving bij het CWI en de uitzendbureaus naar de bewindvoerder;
- deelname aan reïntegratietrajecten laat onverlet dat de schuldenaar zich zelfstandig inspant om betaald werk te vinden;
- het volgen van een opleiding, integratiecursus of andere cursus mag niet in de weg staan aan het verrichten van of het solliciteren naar fulltime werk.
(f) Indien een schuldenaar zich erop beroept dat hij arbeidsongeschikt is, legt hij een medische verklaring of medische informatie over waaruit dit blijkt. Indien hij niet over een dergelijke medische verklaring of dergelijke medische informatie beschikt maar wel aannemelijk is dat sprake is van medische omstandigheden die de (mate van) arbeidsgeschiktheid beïnvloeden, laat hij zich keuren door een door de bewindvoerder of door de rechter-commissaris aan te wijzen deskundige, zoals een arts van de GGD. (…)
De sollicitatieplicht geldt ook als er kinderen tot vier jaar tot het gezin behoren (art. 3.5, sub b, zie ook Hof Amsterdam 30 mei 2006, LJN AY7967, r.o. 2.5). Van de sollicitatieplicht kan de rechter‑commissaris bij beschikking een ontheffing geven (art. 3.5, sub b).
2. Rechtskarakter sollicitatieplicht
De sollicitatieplicht is een inspanningsverplichting. In de NvV (TK 2005/06, 29942 nr 7, p. 45) schrijft de Minister van Justitie: “Ik ben het ook eens met de stelling van Recofa (...) dat de aard en omvang van de sollicitatieplicht vergelijkbaar is met de sollicitatieplicht die de schuldenaar reeds heeft uit hoofde van een WW-, WWB- of soortgelijke uitkering.”
Nakoming van de sollicitatieplicht kan in de Wsnp niet rechtstreeks in rechte worden afgedwongen (A-G Langemeijer in zijn conclusie voor HR 19 januari 2007, LJN AZ2048, NJ 2007, 61). Wel kan voorafgaand aan toelating tot de schuldsaneringsregeling voor de rechter onvoldoende aannemelijk worden dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatie-verplichting naar behoren zal nakomen; dit kan leiden tot afwijzing van het toelatingsverzoek (HR 10 september 2010, LJN BM8885). Niet-nakoming tijdens de schuldsaneringsregeling kan voor de schuldenaar tot gevolg hebben dat de rechter de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigt of dat de schone lei aan de schuldenaar wordt onthouden.
3. Sollicitatieplicht in de Wsnp-rechtspraak
De rechter heeft een grote beoordelingsruimte ten aanzien van de vaststelling en de waardering van de feitelijke omstandigheden (aldus A-G Spier in zijn conclusie voor HR 30 oktober 2009, LJN BJ7840). In algemene zin blijkt uit Hof ’s-Gravenhage, 5 februari 2008, LJN BC6231 dat van personen ten aanzien van wie de schuldsanering is uitgesproken, mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen. Van de schuldenaar wordt verwacht dat hij zich zoveel mogelijk inspant om inkomsten te verwerven waarmee de schuldeisers kunnen worden voldaan. Ook voor ouders met jonge kinderen geldt dat zij fulltime dienen te werken, althans actief dienen te solliciteren naar een volledige baan, aldus nog steeds het hof in genoemd arrest. Voor de naleving van die inspanningsplicht moet de schuldenaar zelf verantwoordelijk worden gehouden, ook in het geval schuldenaar onder beschermingsbewind is gesteld (Hof Amsterdam, 25 oktober 2010, LJN BO1736).
Er blijkt uit de rechtspraak een groot aantal omstandigheden waarop schuldenaren zich beroepen om niet te hoeven solliciteren. Ik noem (zonder uitputtend te willen zijn en in willekeurige volgorde, zie voor een voorbeeld de conclusie voor HR 19 november 2010, LJN BN9460): analfabetisme, gebrekkige taalbeheersing, lage opleiding, lichamelijke- en geestelijke klachten en beperkingen, de gezinssituatie, de slechte arbeidsmarkt, zwangerschap, het hebben van de zorg voor jonge kinderen, gebrek aan werkervaring. In feite komt het aanvoeren van (één of meer van) die persoonlijke omstandigheden erop neer dat betrokkene meent dat van hem of haar geen inspanningen kunnen worden gevergd om inkomsten voor de boedel te verwerven. A-G mr. Spier neemt in zijn conclusie voor HR 30 oktober 2009, LJN BJ7840 echter aan dat zelfs wanneer (achteraf ) kan worden vastgesteld dat het niet solliciteren waarschijnlijk of met zekerheid geen nadeel voor de boedel zou hebben opgeleverd, omdat het wèl solliciteren geen voordeel zou hebben gebracht, toch van de schuldenaar kan worden verwacht dat deze solliciteert. De HR was in zijn arrest van 27 mei 2011, LJN BP8708, r.o. 3.5, van oordeel dat de enkele omstandigheid dat saniet wegens psychische problemen (nog) niet in staat is om te werken, niet betekent dat deze zich niet kan inspannen om te voldoen aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. In dat geval bestaat de inspanningsverplichting erin dat saniet zich dient in te spannen om weer arbeidsgeschikt te worden, aldus de HR.
Dat een schuldenaar door een taalachterstand, inburgeringsproblemen en gebrek aan werkervaring moeite ondervindt met het vinden van betaalde arbeid, vormt geen beletsel om invulling te geven aan de sollicitatieplicht (Hof Amsterdam, 30 mei 2006, LJN AY7967). Het hof wijst er in genoemd arrest op dat schuldenaar zelf de verantwoordelijkheid draagt voor het welslagen van de van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling.
Aangenomen mag worden dat het vinden van een (vaste) baan nog niet betekent dat over de periode daaraan voorafgaand niet behoeft te worden aangetoond dat voldoende is voldaan aan de sollicitatieplicht (zie de conclusie voor HR 29 januari 2010, LJN BK6679). Ook als een schuldenaar voor het minimumloon in het bedrijf van zijn vrouw blijft werken en hij duidelijk te verstaan heeft gekregen dat dit het in het kader van de schuldsaneringsregeling niet genoeg is en hij zich in moet spannen voor een beter betaalde baan, dient de schuldenaar (onder meer) vier gerichte sollicitatiebrieven per maand te versturen (Hof Amsterdam, 25 augustus 2009, LJN BL1951). Als de schuldenaar niet kan lezen en schrijven, rust op hem in ieder geval de plicht om in het kader van de schuldsaneringsregeling adequate hulp bij het solliciteren te organiseren. Dit volgt ook uit de bepaling in het procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken (Bijlage IV, punt 5.4.1), waarin is bepaald dat de schuldenaar die de Nederlandse taal niet of niet voldoende beheerst om de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling te kunnen naleven, slechts wordt toegelaten indien hij zich heeft voorzien van hulp bij vertaling van correspondentie. Als het schrijven van brieven desondanks niet mogelijk is, mag van de schuldenaar ten minste verwacht worden dat al dan niet met hulp van derden - ten minste wordt bijgehouden met welk bedrijf is gebeld of welk bedrijf is bezocht, wanneer en met wie is gesproken, en over welke functie, alsmede een weergave van de inhoud van de gesprekken (Rb ’s-Gravenhage 17 september 2009, LJN BK7324).
4. Vrijstelling van de sollicitatieplicht
De r‑c kan de schuldenaar vrijstellen van diens sollicitatieplicht. Die vrijstelling kan betrekking hebben op de gehele duur van de regeling of op een deel daarvan. Uiteraard kan ook het aantal te verrichten sollicitaties worden verminderd. Voor schuldenaren in de bijstand (en uiteraard ook in de WW) geldt dat een vrijstelling van de sollicitatieplicht door de uitkeringsinstantie niet automatisch betekent dat ook vrijstelling voor de Wsnp bestaat. De jurisprudentie motiveert deze regel doorgaans met het oordeel dat “in het kader van de schuldsaneringsregeling strengere maatstaven dienaangaande gelden.” (HR 19 januari 2007, LJN AZ2048, NJ 2007, 61 en Hof Amsterdam, 8 mei 2009, BJ6470).
5. Tussentijdse beëindiging en beëindiging zonder schone lei
Voor een tussentijdse beëindiging geldt blijkens de lagere rechtspraak als regel dat de schuldenaar door de bewindvoerder (en mijns inziens beter nog: óók de r‑c) uitdrukkelijk schriftelijk is gewezen op de sollicitatieplicht (Rb Utrecht, 18 oktober 2010, LJN BO1082). Het vereiste van een waarschuwing heeft als achtergrond dat de schuldenaar concreet moet weten (of behoren te weten) wat van hem of haar wordt verwacht. Diezelfde eis geldt voordat de rechtbank de schuldsaneringsregeling beëindigt zonder schone lei. A-G Timmerman wijst er in zijn conclusie voor HR 10 juni 2011, LJN BQ0531, punt 6 op, dat het hof tijdens de mondelinge behandeling heeft opgemerkt dat de bewindvoerder goed dient te controleren of voldoende met sollicitatiebrieven is aangetoond dat aan de sollicitatieverplichting is voldaan, omdat de saniet anders in de problemen komt. Daaraan voegt de AG de opmerking toe dat indien een ander dan de saniet, zoals de bewindvoerder, zijn taak in verband met de schuldsanering niet of onvoldoende heeft verricht, dit niet wegneemt dat de saniet zelf verantwoordelijk is ingeval hij in een bepaalde verplichting tekort is geschoten. De A-G verwijst in dit verband naar HR 21 november 2008, LJN BF7409, waar het een zaak betrof waarin de saniet ernstig was tekortgeschoten door, ondanks de haar bij herhaling gegeven kansen en aanwijzingen, telkens weer haar verplichtingen niet na te komen. A-G Huydecoper meent dat de bewindvoerder, door het geven van die kansen en aanwijzingen, heeft gedaan wat in redelijkheid van hem verwacht mocht worden. Ook als dat niet het geval zou zijn geweest, zou dat, zo lees ik de conclusie, er echter niet wezenlijk aan af doen dat de schuldenaar valt te verwijten dat hij is tekortgeschoten.
Het komt voor dat de rechter in het niet voldoen aan de sollicitatieplicht grond ziet voor een verlenging van de schuldsaneringsregeling, dit teneinde de schuldenaar in de gelegenheid te stellen alsnog aan de sollicitatieverplichting te voldoen. Hiervan wordt blijkens de jurisprudentie wel gebruik gemaakt in een situatie waarin de verplichting voor een korte duur niet is nageleefd. Van een korte duur is in ieder geval sprake bij een tekortschieten voor een periode van vijf maanden (HR 19 januari 2007, LJN AZ2048, NJ 2007, 61. In dat geval werd de schuldsaneringsregeling met 12 maanden verlengd, hetgeen de HR niet onbegrijpelijk achtte, waar het hof blijkbaar van oordeel was dat tegenover het negatieve optreden in de betreffende vijf maanden een wat langere periode van goed gedrag moet staan, wil het alsnog verlenen van een schone lei gerechtvaardigd zijn. Opvallend acht ik dat in deze zaak geen overeenstemming bestond tussen de duur van het niet naleven van de sollicitatieverplichting en de door het hof opgelegde termijn van verlenging, maar dat de HR daarin kennelijk geen probleem ziet.
De HR heeft op 12 juni 2009, LJN BI0455, RvdW 2009, 728 geoordeeld dat bij tussentijdse beëindiging wegens het niet naar behoren nakomen van de informatie- en sollicitatieverplichting als maatstaf heeft te gelden of, in het licht van de overige omstandigheden van het geval, de gedragingen een duidelijke aanwijzing vormen dat bij de schuldenaar de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt. Hierin ligt volgens de HR besloten dat voor toepassing van de bedoelde opheffingsgronden vereist is dat de schuldenaar van zijn gedragingen een verwijt kan worden gemaakt. Wat dat betekent, blijkt uit de conclusie van de A-G voor het arrest (m.n. punt 2.11): is er geen sprake van schuld maar van kort gezegd overmacht aan de zijde van de schuldenaar, dan zal ofwel hem de gelegenheid moeten worden geboden, eventueel met verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling, om, zo nodig met hulp van derden, controle te krijgen over de overmacht opleverende omstandigheden ofwel, indien aan de voorwaarden van artikel 354a van de Faillissementswet wordt voldaan, zal de schuldsaneringsregeling op de voet van dit artikel voortijdig moeten worden beëindigd onder verlening van een schone lei. Ik meen dat er wat betreft de invulling van de sollicitatieplicht niet snel sprake zal zijn van een overmacht-situatie. In de gepubliceerde jurisprudentie is één voorbeeld te vinden waarin een beroep op overmacht voorkomt (HR 5 januari 2007, LJN AZ2596), hieruit bestaande dat een aantal bewijzen van internetsollicitaties niet kon worden overgelegd omdat de computer van schuldenaar was gecrasht. Dat deed het hof af door te overwegen dat voor risico van schuldenaar dient te blijven dat hij van de door hem gestelde sollicitatieactiviteiten, in het bijzonder via internet, niet deugdelijk aantekening heeft gehouden, althans niet ervoor heeft gezorgd dat die informatie deugdelijk werd opgeslagen en bewaard en aan de bewindvoerder werd toegestuurd.
6. De sollicitatieplicht in de WW en de WWB
Hiervoor kwam al aan de orde dat in de ogen van de Minister van Justitie de sollicitatieplicht in de Wsnp vergelijkbaar is met die in, onder meer, de WWB en de WW. Hierna ga ik kort in op de krachtens die wetten geldende sollicitatieplicht.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB is de bijstandsgerechtigde van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij (thans) het UWV Werkbedrijf. Met algemeen geaccepteerde arbeid wordt alle arbeid bedoeld die algemeen maatschappelijk aanvaard is, waaronder ook tijdelijk-, uitzenden deeltijdwerk. In artikel 9, eerste lid, WWB is volstaan met een algemene omschrijving van de plicht tot arbeidsinschakeling omdat de WWB als uitgangspunt een individuele, op de persoonlijke omstandigheden toegesneden benadering hanteert. De concrete invulling van de verplichtingen wordt zoveel mogelijk afgestemd op het individu.
Artikel 9 WWB bepaalt in het eerste lid onder b dat de bijstandsgerechtigde verplicht is gebruik te maken van een door het college van B&W aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden daartoe. De gedachte is dat de bijstandsgerechtigde zijn voor werk beschikbare tijd volledig aanwendt ten behoeve van het vergroten van zijn kansen op arbeid en het verkrijgen daarvan.
Over de situatie waarin arbeid moet worden gecombineerd met zorg voor kinderen bepaalt de wet het volgende. Het college van B&W kan, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de sollicitatieplicht (art. 9 lid 2 WWB). Daarbij is bepaald dat zorgtaken als dringende redenen kunnen worden aangemerkt, voor zover hiermee geen rekening kan worden gehouden door middel van een toe te kennen voorziening. Indien de tijdelijke ontheffing een alleenstaande ouder betreft, dient het college van B&W in het bijzonder een afweging te maken tussen het belang van arbeidsinschakeling en de invulling die de ouder wenst te geven aan de zorgplicht. In het vierde lid van artikel 9 van de WWB is neergelegd dat de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar slechts geldt nadat het college van B&W zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de betrokkene. Artikel 9a, eerste lid WWB bepaalt dat aan een alleenstaande ouder die de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot vijf jaar op diens verzoek ontheffing van de sollicitatieverplichting wordt verleend.
Op grond van artikel 8 WWB moeten de regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen die daarop zijn gericht door de gemeenteraad worden vastgelegd in een zogenoemde reïntegratieverordening. Dit heeft ertoe geleid dat veel gemeenten eigen regels kennen voor de invulling van de sollicitatieplicht en het toekennen van daarop gerichte voorzieningen. Ik volsta met één voorbeeld uit de jurisprudentie. In die zaak waren aan de orde de Beleidsregels Reïntegratieverordening van de gemeente Amsterdam, waarin – onder meer was bepaald dat voor de alleenstaande ouder met een kind tot 12 jaar de verplichting geldt om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden gedurende acht dagdelen per week. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) achtte de regel dat men zich altijd een aantal dagdelen per week beschikbaar moet stellen, onverbindend, aangezien zowel de afweging die moet worden gemaakt tussen het belang van de arbeidsinschakeling en de invulling die de ouder wenst te geven aan de zorgplicht, als de aan het college van B&W opgedragen onderzoeksplicht naar de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de betrokkene een individuele beoordeling vergt (CRvB 24 maart 2009, LJN BI1015).
De sollicitatieplicht voor de WW is uitgewerkt in één, landelijk geldend, UWV-besluit (Sollicitatieplicht werknemers WW 2009, Stcrt. 15 december 2008, nr. 1893, gewijzigd in Stcrt. 11 november 2009, nr. 17039). Wat voor een uitkeringsgerechtigde passende arbeid is, ligt vast in de Richtlijn passende arbeid 2008 (Stcrt. 30 juni 2008, nr. 123, p. 17) van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Uit de rechtspraak van de CRvB blijkt het volgende. De CRvB heeft op 30 januari 2008 geoordeeld (LJN BC4533, r.o. 5.2) dat de sollicitatieverplichting (...) een minimum inspanningsverplichting (is) die bezwaarlijk kan worden beschouwd als zeer belastend. Sollicitaties moeten worden verricht vanaf het moment dat het de werknemer redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat zijn dienstbetrekking eindigt (CRvB 6 juli 2005, LJN AT 9477). Gedurende de periode waarin een WW-uitkering wordt genoten geldt als basisnorm dat gemiddeld één keer per week moet worden gesolliciteerd. Ten aanzien van de werkloze werknemer mag er in beginsel als vooronderstelling van worden uitgegaan dat met het verrichten van voldoende sollicitatieactiviteiten de kans toeneemt dat arbeid wordt verkregen (CRvB 25 januari 2006, USZ 2006, 105/106).
Indien, gelet op uitzonderlijke individuele omstandigheden deze vooronderstelling slechts een hypothetisch karakter heeft, kan niet worden geoordeeld dat betrokkene de sollicitatieverplichting heeft geschonden; de CRvB neemt echter niet snel uitzonderlijke omstandigheden aan. Sollicitaties zijn vormvrij, mits concreet en verifieerbaar, en moeten worden aangetoond. Als sollicitatie geldt het versturen van een (open of gerichte) sollicitatiebrief of -email, inschrijving bij een uitzendbureau of detacheringsbureau, (spontaan) sollicitatiebezoek aan een werkgever en het voeren van sollicitatiegesprekken (waarbij uit de rechtspraak niet duidelijk valt op te maken of het schrijven van een brief en het daarop volgende gesprek als één dan wel twee sollicitaties heeft te gelden). Als sollicitatie geldt niet het enkel bezoeken van uitzendbureaus om te informeren naar werk, het vacatures bekijken (CRvB 31 januari 2008, LJN BC4195, r.o. 5.3), het plaatsen van een cv op een vacaturesite (CRvB 17 december 2008, LJN BG8905, r.o.3), het enkele onderhouden van het netwerk en het zoeken op internet (beide CRvB 15 februari 2006, LJN AV2989).
Analoog aan de rechtspraak in de Wsnp is de CRvB ook van oordeel (28 januari 2009, LJN BH2839) dat een vrijstelling van de sollicitatieplicht in het kader van de WWB niet meebrengt dat de uitkeringsgerechtigde tevens voor de WW van die verplichting zou zijn ontslagen. De CRvB overwoog daartoe dat zowel de aard en de strekking van de WWB, als de bevoegdheid van het in dat verband bevoegde bestuursorgaan, meebrengen dat de betreffende sollicitatieverplichtingen niet zonder meer gelijkgesteld kunnen worden.
Uit deze korte beschrijving blijkt het volgende. Anders dan de Recofa-richtlijnen gaat de WWB niet uit van een landelijk uniform geldende sollicitatieplicht. Per gemeente kan die anders zijn. Voor (alleenstaande) ouders met een zorgplicht voor kinderen tot 5 resp. 12 jaar kent de WWB ten opzichte van de Recofa-richtlijnen ruimere mogelijkheden tot ontheffing van de sollicitatieplicht. Overigens heeft de regering het voornemen de in de wet opgenomen ontheffing voor een alleenstaande bijstandsouder met kinderen tot vijf jaar te laten vervallen (nu.nl, 8 april 2011).
De invulling van de sollicitatieverplichting in de Wsnp en de WW lijken meer op elkaar. Het eerste verschil is gelegen in de vastlegging in regelgeving: WW wel, Wsnp niet. Analoog aan de uitwerking in (besluiten op grond van) de WW, lijkt mij vastlegging in de Wsnp van de sollicitatieplicht en de inhoud daarvan wenselijk. Het tweede verschil betreft de vraag welke activiteiten concreet als sollicitatie hebben te gelden. Zo telt een (aantoonbare) open sollicitatie, een inschrijving bij een uitzendbureau en een (gedocumenteerd) spontaan bezoek aan een mogelijke werkgever voor de WW steeds als sollicitatie, terwijl in de Recofa-richtlijnen open sollicitaties niet meetellen en inschrijving bij drie à vier uitzendbureaus als basis wordt verondersteld. Deze verschillen kunnen worden verklaard uit de zware inspanningsplicht die op een schuldenaar in de Wsnp rust en die maakt dat er iets méér mag worden verwacht dan in de sociale zekerheid. Waar dat – bijvoorbeeld voor een schuldenaar in de WW tot onredelijke uitkomsten aanleiding zou geven, is het mijns inziens aan de r‑c in individuele schuldsaneringsregelingen om met het ontheffingenbeleid waar nodig tot maatwerk te komen.
*Dick van der Meer is rechter‑commissaris bij de Rechtbank ’s-Gravenhage.
Documentsoort
- Vakliteratuur
- Wsnp periodiek
Trefwoorden
- Beëindigingsgrond
- Inspanningsplicht
- Niet voldoen verplichtingen
- Verplichtingen Wsnp
- Wsnp Periodiek
Gerelateerd
In dit artikel wordt de casus die aanleiding was voor het arrest van de Hoge Raad van 12 juni 2009 (LJN BI0455) besproken. Daarin is bepaald dat voor tussentijdse beëindiging van een Wsnp wegens het niet nakomen van de Wsnp-verplichtingen (art. ...
Uitleg over (de slagingskans van) een hoger beroep gericht tegen een tussentijdse beëindiging van de Wsnp.
Een toelichting over de positie van de Wsnp-bewindvoerder bij een procedure tot tussentijdse beëindiging, op voordracht door de rechter-commissaris, op verzoek van de bewindvoerder. Kan een Wsnp-bewindvoerder in hoger beroep gaan als de ...