Huwelijksvermogensrecht en de Wsnp (I)
De auteur bespreekt de regels van de wettelijke gemeenschap van goederen zoals die op dat moment gelden en voor zover voor het artikel van belang bespreekt zij ook het per 1 januari 2012 geldende huwelijksvermogensrecht.
Noot van Bureau Wsnp: per 1 januari 2018 is het nieuw huwelijksvermogensrecht in werking getreden, met als uitgangspunt de beperkte gemeenschap van goederen. Meer informatie vindt u onder andere op de website van Bureau Wsnp, in dit artikel.
Wsnp Periodiek november 2011, nummer 30
Helene H. Lammers*
1. Inleiding
Trouwen in Nederland betekent trouwen in wettelijke gemeenschap van goederen, voor zover er niets anders geregeld wordt. Het regelen van ‘iets anders’ betekent het maken van huwelijkse voorwaarden bij de notaris. In de huwelijkse voorwaarden kunnen de aanstaande echtgenoten regelen hoe zij hun vermogensrechtelijke positie binnen het huwelijk willen regelen. Er zijn in principe zo veel mogelijkheden als er wensen zijn. Om te achterhalen wat de positie in een specifiek geval is, zal men dus altijd kennis moeten nemen van de inhoud van de huwelijkse voorwaarden. In dat kader wijs ik op het vaak levende misverstand dat huwelijkse voorwaarden standaard ‘koude uitsluiting’1 behelzen. Men kan ook beperkte gemeenschappen aantreffen, waarop dan evenzeer de wettelijke regels van een (beperkte) gemeenschap van goederen van toepassing kunnen zijn.
Naast het huwelijk kennen we het geregistreerde partnerschap, waarop de regels die gelden voor een huwelijk voor een groot deel van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Dat geldt in ieder geval voor de regels omtrent de rechten en plichten, de wettelijke gemeenschap van goederen en de huwelijkse voorwaarden (art. 1:80b BW).
Het huwelijksvermogensrecht bevat – eenvoudig gezegd – de regels over de aansprakelijkheid voor de schulden, de verhaalbaarheid ervan (op welke goederen) en de interne draagplicht. En daarmee is het belang van (kennis over) het huwelijksvermogensrecht gegeven voor het insolventierecht, en specifiek voor de wettelijke schuldsaneringsregeling. In deze regeling spelen immers de schulden van natuurlijke personen, die – indien gehuwd of geregistreerd – beheerst worden door het huwelijksvermogensrecht.
Mij is ‘des bewindvoerders verzuchting’ bekend ‘dat het toch allemaal niet uitmaakt’ hoe de schulden van echtgenoten geverifieerd moeten worden omdat het ‘allemaal één pot nat is’. De verzuchting is begrijpelijk, het kost wat meer tijd en het vergt kennis, maar de kwaliteit van bewindvoerders dient naar mijn mening optimaal te zijn, zowel in het belang van de schuldenaren als van de schuldeisers. Een systeem als de wettelijke schuldsaneringsregeling, waarin de schone lei verlening aan de ene kant én het verlies van verhaalsrechten aan de andere kant het met elkaar moeten uithouden, vergt ‘goed bewindvoerderschap’. En goed bewindvoerderschap omvat naar mijn mening in ieder geval het zodanig behandelen van de schulden dat er geen benadeling optreedt voor welke schuldeiser dan ook. En dat brengt mij dan ook (weer) op het huwelijksvermogensrecht.
Op 1 januari 2012 zal de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen in werking treden.2 Inmiddels is er ook een wetsvoorstel voor een reparatiewet ingediend, waarvan de intentie is dat het zo snel mogelijk na 1 januari 2012 in werking treedt.3 Het oorspronkelijke wetsvoorstel (uit 2003) beoogde de wettelijke gemeenschap van goederen als hoofdregel te vervangen door een beperkte gemeenschap, met als – eenvoudig gezegd – gevolg dat alles wat tot aan de datum van het huwelijk van de partners afzonderlijk ‘was’ een privévermogen c.q. privéschuld zou opleveren, en dat de goederen en schulden vanaf de datum van het huwelijk in de gemeenschap van goederen zou vallen. Deze wijziging heeft de parlementaire behandelingen niet overleefd, maar is nog niet geheel van de baan. In een brief van de staatssecretaris van 31 maart 2011 wordt aangekondigd dat opnieuw zal worden gekeken naar ‘het huwen buiten gemeenschap van goederen als hoofdregel’.4 Het blijft dus zaak om de ontwikkelingen binnen het huwelijksvermogensrecht in de gaten te houden.
Voor zover voor het onderhavige artikel van belang zal ik ook het per 1 januari 2012 geldende huwelijksvermogensrecht bespreken. Ik zal mij beperken tot het bespreken van de regels van de wettelijke gemeenschap van goederen, omdat dit het stelsel is dat in de wettelijke schuldsaneringsregeling (nog steeds) het meest voor komt.
2. De wettelijke gemeenschap van goederen
Het uitgangspunt van de wettelijke gemeenschap van goederen is dat alle tegenwoordige en toekomstige goederen van de echtgenoten in de gemeenschap vallen (art. 1:94 lid 1 BW) én dat alle schulden van beide echtgenoten tot de gemeenschap behoren (art. 1:94 lid 2 BW). Daarvan uitgezonderd zijn de verknochte goederen en schulden (art. 1:94 lid 3 BW) én de goederen die onder uitsluitingsclausule zijn geërfd of zijn geschonken (art. 1:94 lid 1 BW). Zodoende kan een echtgenoot dus privévermogen verwerven én privéschulden maken. In de praktijk van de Wsnp komt het echter zelden voor dat er (nog) privévermogen is. Het kan echter wel voorkomen dat er in de totale schuldenlast (nog) privéschulden van een echtgenoot betrokken zijn. Denk bijvoorbeeld aan niet betaalde successierechten voor een door echtgenoot A onder uitsluitingsclausule ontvangen (en opgemaakte) erfenis. De constatering dát dit een privéschuld is, heeft in een Wsnp-situatie feitelijk alleen gevolgen voor de draagplicht en de aansprakelijkheid voor schulden na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap (art. 1:102 BW). De ‘extra’ aansprakelijkheid van art. 1:102 BW ziet namelijk alleen op gemeenschapsschulden en niet op privéschulden. In de Wsnp van een schuldenaar, wiens huwelijk (of in ieder geval de huwelijksgemeenschap) is ontbonden, kunnen deze privéschulden van de ander (dus) ook niet op grond van art. 1:102 BW geverifieerd worden. Art. 1: 102 BW komt in deel II van dit artikel aan de orde.
Ondanks het feit dat in een schuldsaneringsregeling vrijwel nooit een privévermogen aanwezig is, krijg ik altijd veel vragen over de verknochtheid van goederen en schulden. Om die reden een korte behandeling van de verknochtheid.
2a. Verknochte goederen en schulden
Wat voorop staat, is dat het begrip ‘verknochtheid’ van art. 1:94 lid 3 BW beperkt moet worden opgevat, omdat het principe van de algehele gemeenschap van goederen nog steeds leidend lijkt te zijn. Dat blijkt ook wel in de praktijk. Het is niet gemakkelijk om een goed of een schuld als verknocht aangemerkt te krijgen. Een paar voorbeelden ter verduidelijking.
Allereerst voor wat betreft verknochte goederen, waarbij ik opmerk dat de verknochtheid in de voorbeelden aan de orde is gekomen in het kader van de verdeling van ontbonden huwelijksgemeenschappen. Het criterium dat in de rechtspraak is ontwikkeld is de “aard van het goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald”.5 Bij het criterium ‘de aard van het goed’ moet met name gedacht worden aan de vraag of het gaat om een strikt persoonlijk (vorderings) recht.6 De maatschappelijke opvattingen zijn daarbij (mede) bepalend; het gaat in principe niet om een billijkheidsoordeel.7
De aanspraak op loon voor nog te verrichten arbeid (een zogenaamde overbruggingsuitkering) is aangemerkt als een verknocht goed in HR 15 februari 2008, NJ 2008, 275, LJN BC0377. Een schadeloosstelling (gouden handdruk) wegens een beëindigde arbeidsovereenkomst is niet verknocht, aldus HR 22 maart 1996, NJ 1996, 640.Dat kan anders zijn als de schadeloosstelling ziet op het compenseren van de gevolgen van invaliditeit, aldus HR 23 december 1988, NJ 1989, 700: het invaliditeitspensioen werd verknocht geacht, mede omdat het strekte ter vervanging van toekomstige arbeidsinkomsten. Een eenmalige verzekeringsuitkering wegens arbeidsongeschiktheid werd niet verknocht geacht door Hof Den Bosch 27 maart 1995, NJ 1995, 676. In HR 17 oktober 2008, NJ 2009, 41, LJN BE9080 is onderscheid gemaakt tussen periodieke uitkeringen uit een stamrechtverzekering – die was afgesloten in het kader van de beëindiging van het dienstverband – die zien op de periode vóór en ná de ontbinding van de huwelijksgemeenschap. De uitkeringen die zien op de periode vóór de ontbinding vallen wel in de gemeenschap, die van ná de ontbinding niet.
Verknochtheid speelt in de praktijk vaak bij smartengeld. Het smartengeld werd verknocht geacht in HR 24 oktober 1997, NJ 1998, 693: het dient naar zijn aard als compensatie voor leed van de vrouw, aldus de HR. De HR bepaalt datzelfde in die zaak ook voor de materiële schadevergoeding, nu deze uitsluitend betrekking had op financiële genoegdoening in de toekomst, na de ontbinding van het huwelijk. Voor de beoordeling van de verknochtheid moet derhalve – volgens HR 3 november 2006, NJ 2008, 258, LJN AX7805 – duidelijk worden gesteld op welke schade (bijvoorbeeld toekomstig of niet) de schadevergoeding betrekking heeft.
Verknochtheid lijkt derhalve samen te hangen met de periode waarop de financiële genoegdoening ziet; een schadevergoeding of schadeloosstelling kan dus ook voor een deel wel en voor een deel niet verknocht zijn.8
En hoe staat het met verknochte schulden?9 Verhaalde bijstand ter zake van tijdens het huwelijk door een van de echtgenoten ontvangen bijstand is in ieder geval geen verknochte schuld: HR 27 mei 1983, NJ 1984, 146. Datzelfde geldt voor ten onrechte ontvangen sociale verzekeringsuitkeringen: HR 15 mei 1992, NJ 1993, 486. Ook belastingen en sociale premies zijn niet verknocht: HR 25 juni 1993, NJ 1994, 31. Hetgeen echter niet betekent dat deze schulden als huishoudelijk zijn aan te merken en de andere echtgenoot daarvoor dus hoofdelijk aansprakelijk zou zijn: HR 21 mei 2010, LJN BL2134. Verhaalsbijstand ter zake van tijdens een vorig huwelijk ontvangen bijstand levert wél een ‘verknochte’ schuld op: Rb. Den Haag 2 december 2005, LJN AU9129. Het Hof Den Haag oordeelde in 2006 dat een openstaande nota advocaatkosten voor een strafzaak van de man wegens een zedendelict (ook) als ‘bijzonder verknocht’ had te gelden.10
Ook vennootschapsschulden van de echtgenoot die met derden een vennootschap onder firma of maatschap drijft, zouden als ‘verknocht’ of als privéschulden aangemerkt kunnen worden, als men aanneemt dat het aandeel in de vennootschap of maatschap verknocht is of een privévermogen vormt. De literatuur is daar echter verdeeld over.11 De HR bepaalde in 196112 dat het aandeel in een VOF niet in de huwelijksgoederengemeenschap valt, maar deze uitspraak dateert nog van vóór de invoering van de ‘verknochtheid’, hetgeen voor een aantal auteurs reden is om deze uitspraak als niet meer geldend te beschouwen.13 Onder verwijzing naar de uitspraak van de HR uit 1961, bepaalde de Rb. Almelo in 2003 echter dat het aandeel van de vrouw in de VOF niet in de huwelijksgoederengemeenschap viel, maar dat de man wél een persoonlijk recht op verrekening heeft van de waarde van het vennootschapsaandeel.14, 15
Heel stellig is de uitspraak van het Hof Leeuwarden van 16 september 2008, LJN BF0905:
“Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad behoort het aandeel van een firmant van een v.o.f. tot het privé-vermogen van de firmant en valt dit niet in de huwelijksgemeenschap. Dit betekent dat ook de schulden die de firmant/echtgenoot in het kader van de uitoefening van de v.o.f. heeft gemaakt, als privé-schulden moeten worden aangemerkt en derhalve niet in de huwelijksgemeenschap vallen.”
Met deze uitspraken in de hand zou dus betoogd kunnen worden dat vennootschapsschulden privéschulden zijn, hetgeen van belang kan zijn bij de ontbinding van het huwelijk (art. 1:102 BW; zie verder deel II, onder 3a).
2b. De aansprakelijkheid van echtgenoten voor ‘hun’ schulden
De schulden en de gemeenschap van goederen (schema I)
In een huwelijk in gemeenschap van goederen bestaan zes categorieën schulden, waarvoor een echtgenoot (hoofdelijk) aansprakelijk kan zijn:
I. huishoudelijke schulden als bedoeld in art. 1:85 BW (schulden ten behoeve van de gewone gang van de huishouding), waarvoor beide echtgenoten hoofdelijk aansprakelijk zijn en overige schulden waaraan de wet een hoofdelijke aansprakelijkheid voor echtgenoten koppelt; zie bijvoorbeeld art. 7:266 lid 2 BW, waar de hoofdelijke aansprakelijkheid voor huurpenningen is vastgelegd;
II. schulden die de echtgenoten gezamenlijk (als contractspartij) zijn aangegaan, waarvoor zij beiden (veelal hoofdelijk) aansprakelijk zijn; de hoofdregel bij deze schulden is dat de partijen naar evenredigheid aansprakelijk zijn (bij echtgenoten dus ‘fifty/fifty’), tenzij in het contract hoofdelijkheid is overeengekomen (art. 6:6 lid 1 BW); dit betekent dus dat het contract altijd gecontroleerd moet worden op hoofdelijke aansprakelijkheid;
III. schulden die echtgenoot A is aangegaan (niet huishoudelijk), waarvoor A als contractspartij voor 100% aansprakelijk is;
IV. schulden die echtgenoot B is aangegaan (niet huishoudelijk), waarvoor B als contractspartij voor 100% aansprakelijk is;
V. privéschulden van A, waarvoor A als contractspartij voor 100% aansprakelijk is;
VI. privéschulden van B, waarvoor B als contractspartij voor 100% aansprakelijk is.
De categorieën I t/m IV worden de gemeenschapsschulden genoemd.
De soorten V en VI zijn privéschulden.
Het gaat dan om schulden die zijn gemaakt met betrekking tot goederen die onder uitsluitingsclausule zijn verkregen, of om verknochte schulden. Onder het huidige recht vallen deze formeel allemaal onder de verknochte schulden als bedoeld in art. 1:94 lid 3 BW.16 Naar nieuw recht wordt lid 3 (en dus de categorie verknochte schulden) gehandhaafd, maar bepaalt art. 1:94 lid 5 BW nieuw daarnaast dat de schulden die gemaakt worden met betrekking tot goederen die van de gemeenschap zijn uitgezonderd, (ook) niet tot de gemeenschap behoren. Daaronder vallen dan de schulden die gemaakt zijn met betrekking tot een goed dat door een uitsluitingsclausule privé is verkregen.
De externe aansprakelijkheid
De schuldeiser kan slechts nakoming eisen van de contractspartij, dan wel van de op grond van de wet aangewezen (hoofdelijke) schuldenaar. Een schuldeiser kan dus slechts diens schuldenaar aanspreken.
De externe aansprakelijkheid voor schulden (schuld/aansprakelijkheid) moet in het huwelijksvermogensrecht goed gescheiden worden van de verhaalbaarheid van de schuld, en van de draagplicht.
2c. De verhaalbaarheid van schulden
Een schuldeiser heeft krachtens art. 3:276 BW verhaal op de goederen van zijn schuldenaar. Indien de schuldenaar in gemeenschap van goederen is gehuwd, valt onder zijn/haar vermogen naast een eventueel privévermogen ook het huwelijksvermogen/ gemeenschapsvermogen. Dus, omgezet naar de zes soorten schulden, zijn de verhaalsmogelijkheden als volgt (schema II):
I. de schuldeiser kan verhaal nemen op het privévermogen van A en B + het gemeenschapsvermogen (art. 1:96 lid 1 BW nieuw);
II. de schuldeiser kan verhaal nemen op het privévermogen van A en B + het gemeenschapsvermogen (art. 1:96 lid 1 BW nieuw);
III. de schuldeiser kan verhaal nemen op het privévermogen van A + het gemeenschapsvermogen (art. 1:96 lid 1 BW nieuw);
IV. de schuldeiser kan verhaal nemen op het privévermogen van B + het gemeenschapsvermogen (art. 1:96 lid 1 BW nieuw);
V. de schuldeiser kan verhaal nemen op het privévermogen van A + het gemeenschapsvermogen, waarbij geldt dat B het recht heeft om privégoederen van A aan te wijzen waarop in eerste instantie verhaal moet worden gezocht (art. 1:96 lid 2 BW nieuw);
VI. de schuldeiser kan verhaal nemen op het privévermogen van B + het gemeenschapsvermogen, waarbij geldt dat A het recht heeft om privégoederen van B aan te wijzen waarop in eerste instantie verhaal moet worden gezocht (art. 1:96 lid 2 BW nieuw).
2d. De draagplicht
De draagplicht ziet op de vraag in welk vermogen de schuld moet worden gedragen. De schulden I t/m IV (gemeenschapsschulden; zie schema I) moeten voor 100% worden gedragen door het gemeenschapsvermogen. De schulden V en VI (privéschulden; zie schema I) moeten voor 100% worden gedragen in het betreffende privévermogen. Indien op enig moment een schuld die door de gemeenschap moet worden gedragen uit een privévermogen wordt voldaan, dan heeft het privévermogen een vordering op de gemeenschap. Uiteraard geldt dat ook andersom: als een schuld die door een privévermogen moet worden voldaan uit de gemeenschap wordt voldaan, dan heeft de gemeenschap een vordering op dat privévermogen. Zie: art. 1:96 lid 3 en 4 BW nieuw.
In deel II van dit artikel ga ik nader in op de situatie na de ontbinding van de gemeenschap van goederen en art. 61 Fw.
Voetnoten
* Mr. Helene Lammers is sinds 1998 docent Wsnp-bewindvoerdersopleiding en auteur op dat gebied, voormalig advocaat en Wsnp-bewindvoerder.
- Koude uitsluiting wil zeggen: huwelijkse voorwaarden waarbij iedere vorm van gemeenschap of verrekening is uitgesloten.
- Wet van 18 april 2011 tot wijziging van de titels 6, 7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen), Staatsblad 2011 (205).
- Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 870, nr. 2.
- Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 28 867, nr. 22.
- HR 15 februari 2008, NJ 2008, 275, LJN BC0377.
- Breederveld, De huwelijksgemeenschap bij echtscheiding (diss.), Boom Juridische Uitgevers 2008, p. 126.
- Breederveld, p. 125.
- Asser/De Boer I* 2010, nr. 316.
- Over de begrippen privéschulden en verknochte schulden valt heel wat meer te zeggen, dat echter het bestek van dit artikel te buiten gaat.
- Zie nader Breederveld, p. 213 e.v. 10 Hof Den Haag 22 november 2006, RFR 2007, 22.
- Zie voor een bespreking van de standpunten: Breederveld, p. 154 – 156.
- HR 15 december 1961, NJ 1962, 48.
- Breederveld, p. 155.
- Rechtbank Almelo 13 augustus 2003, LJN AI1322.
- Indien het wetsvoorstel titel 7.13 BW (vennootschap 28 746) zou worden ingevoerd, had art. 7:808 BW (nieuw) voor een vennoot die gehuwd is of geregistreerd is in een gemeenschap van goederen bepaald dat uitsluitend zijn economische gerechtigheid in het vermogen van de vennootschap in de (huwelijks)gemeenschap van goederen kan vallen. Bij ontbinding van het huwelijk zou dan de waarde van de economische deelgerechtigheid moeten worden verrekend. De invoering van dit wetsvoorstel is echter zeer ongewis.
- Asser/De Boer I* 2010, nr. 379j.
Documentsoort
- Vakliteratuur
- Wsnp periodiek
Trefwoorden
- Huwelijksgoederenrecht < 2012
- Huwelijksgoederenrecht 2012 – 2018
- Partner en trouwen/scheiden
- Wsnp Periodiek
Gerelateerd
Uitleg over de gevolgen van trouwen en scheiden tijdens de Wsnp. Bij een huwelijk (in gemeenschap van goederen) verandert de omvang en verhaalspositie van schuldeisers. Bij een kunnen ook vermogensrechtelijke complicaties optreden.
Dit artikel focust op de situatie dat een verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend - het huwelijk is dus nog niet ontbonden, de gemeenschap van goederen is wél ontbonden - en toelating tot de Wsnp is ingediend. Welke perikelen spelen hierbij?
In deel I van dit artikel (WP 2011/4) is het systeem van de wettelijke gemeenschap van goederen behandeld, de verknochtheid van goederen en schulden, de aansprakelijkheid voor de schulden, de verhaalsmogelijkheden van de schuldeisers en de ...