Kinderalimentatie en schuldsanering
Dit artikel bespreekt de achtergrond van de standaardverhoging van het vtlb, de overwegingen van de HR, de door de HR gewenste werkwijze en de gevolgen van deze uitspraak voor de praktijk. Dit betreft de stand van zaken in 2012, naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad van 18 november 2011.
Noot van Bureau Wsnp: De meest recente toelichting op hoe moet worden omgegaan met door de schuldenaar te betalen kinderalimentatie, vindt u in het Vtlb-rapport.
Wsnp Periodiek februari 2012, nummer 6
Kyra Kranendonk-Von Weersch*
Hoge Raad 18-11-2011, LJN BU4937
1. Inleiding
Wordt een schuldenaar toegelaten tot de Wsnp, dan vallen al zijn goederen in de boedel, behalve de niet bovenmatige inboedel. Van het inkomen en van periodieke uitkeringen die de schuldenaar ontvangt, blijft buiten de boedel alleen een bedrag gelijk aan de beslagvrije voet, bedoeld in art. 475d Rv. Dat bedrag houdt de schuldenaar om van te leven. Op grond van art. 295 lid 3 Fw kan de r‑c bij schriftelijke beschikking de beslagvrije voet, oftewel het vrij te laten bedrag (vtlb), verhogen met een in die beschikking vast te stellen nominaal bedrag. Hij doet dat op verzoek van de schuldenaar of ambtshalve.
In 2010 is door rechters een richtlijn opgesteld die voorschrijft dat het vtlb met maximaal € 136 per maand per kind verhoogd kan worden ten behoeve van alimentatiebetaling door de schuldenaar. HR 18 november 2011, LJN BU4937 oordeelt dat de aan de r‑c in art. 295 lid 3 Fw toegekende bevoegdheid discretionair is en het daarom niet is toegestaan stelselmatig en zonder acht te slaan op de omstandigheden van het geval het vtlb te verhogen. In het door de HR beoordeelde geval ging het om een aanpassing van de kinderalimentatie door de alimentatierechter aan een door de r‑c in het kader van de Wsnp toegepaste standaardverhoging van het vtlb van een schuldenaar met een onderhoudsplicht voor zijn kinderen.
Dit artikel bespreekt de achtergrond van die standaardverhoging, de overwegingen van de HR, de door de HR gewenste werkwijze en de gevolgen van deze uitspraak voor de praktijk.
2. Achtergrond
Tot medio 2001 stelde iedere r‑c afzonderlijk het vtlb vast. Dat betekende uiteenlopende berekeningen, hetgeen leidde tot rechtsongelijkheid. Op de studiedag van 22 mei 2000 spraken de r‑c’s de wens uit te komen tot een uniforme berekeningssystematiek.1 De daartoe in het leven geroepen werkgroep stelde medio 2001 een uniforme rekenmethode vast voor berekening van het vtlb: Recofa-rapport vtlb.
Recofa en de Werkgroep Alimentatienormen van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak stelden met ingang van 1 juli 2010 een richtlijn vast, die is neergelegd in het Rapport alimentatienormen 2010 en waarnaar wordt verwezen in het Recofa-rapport vtlb van juli 2010 en de halfjaarlijkse updates van het rapport.2 De richtlijn schrijft voor dat als een schuldenaar die kinderalimentatie moet betalen, wordt toegelaten tot de Wsnp, de r‑c het vtlb kan verhogen met maximaal € 136 per maand per kind. De schuldenaar kan dan kinderalimentatie blijven betalen, zij het maximaal € 136 per kind.3 De alimentatierechter kan zich baseren op bedoelde richtlijn bij zijn beslissing over de hoogte van de onderhoudsbijdrage.
Recofa en de Raad voor Rechtspraak wilden met die richtlijn opkomen tegen de onredelijkheid die ze ervoeren bij de tot dan gebruikelijke nihilstelling van de onderhoudsbijdrage tijdens de Wsnp. Die onredelijkheid speelde vooral als de schuldsanering was uitgesproken voor (aanmerkelijke) schulden, ontstaan na de scheiding of de vaststelling van de onderhoudsverplichting, en als het gaat om kinderen ouder dan vijftien jaar. Die vijftienjarigen profiteren in de regel niet meer van toegenomen draagkracht van de betreffende ouder na het verlenen van de schone lei.4
In de zaak die uitmondde in het HR-arrest van november jl. stelde het hof, op grond van de richtlijn uit 2010,de alimentatieverplichting van de Wsnp-schuldenaar vanaf 1 juli 2010 op € 136 euro per maand per kind. Tegen de beschikking van het hof heeft de Procureur-Generaal bij de HR beroep in cassatie ingesteld. Hij voerde drie punten aan:
- Als de schuldenaar die kinderalimentatie moet betalen, wordt toegelaten tot de Wsnp, kan niet als uitgangspunt worden genomen dat de r‑c op grond van art. 295 lid 3 Fw in het algemeen bevoegd is het vtlb te verhogen met een bedrag gelijk aan de verschuldigde onderhoudsuitkering, met het vermelde maximum.
- Het is niet juist dat de alimentatierechter bij de beslissing over de hoogte van die onderhoudsbijdrage het onder 1 beschreven uitgangspunt kan aanhouden.
- Het oordeel van het hof kan niet worden gedragen door de richtlijn inzake kinderalimentatie en schuldsanering uit het Rapport Alimentatienormen (versie juli 2010), nu die richtlijn slechts een aanbeveling inhoudt, die het bepaalde in art. 295 Fw niet opzij kan zetten.
3. Overwegingen van de Hoge Raad
Net als de Procureur-Generaal is de HR het niet eens met de beslissing van het hof. De HR oordeelt dat de in art. 295 lid 3 Fw aan de r‑c toegekende bevoegdheid niet is bedoeld om de schuldenaar in staat te stellen al zijn niet in de schuldsanering betrokken financiële verplichtingen na te komen, ook niet zijn alimentatieverplichtingen. De bevoegdheid is volgens de HR discretionair, de r‑c kan rekening houden met de omstandigheden van het geval. Met dat uitgangspunt is, volgens de HR, niet verenigbaar dat r‑c’ s stelselmatig en zonder acht te slaan op de omstandigheden van het geval het vtlb verhogen met het bedrag waarop de alimentatie laatstelijk is vastgesteld (en tot maximaal € 136).
Hoezeer het uit een oogpunt van de bevordering van rechtszekerheid ook wenselijk is dat rechters in onderling overleg regelingen of aanbevelingen tot stand brengen op gebieden waar de wet hun grote beoordelingsvrijheid geeft, de HR vindt de hier bedoelde richtlijn op gespannen voet staan met het wetsvoorschrift waaraan ze invulling wil geven. De richtlijn verleent de kinderalimentatievordering bovendien een feitelijke voorrangspositie ten opzichte van de overige in de schuldsanering betrokken vorderingen.
Het bewerkstelligen van die voorrangspositie gaat, mede gelet op art. 3:278 BW, de HR de rechtsvormende taak van de rechter te buiten, aldus de HR. Art. 3:278 lid 1 BW bepaalt dat voorrang voortvloeit uit pand, hypotheek en voorrecht en uit andere in de wet aangegeven gronden. Op grond van lid 2 kunnen voorrechten slechts ontstaan uit de formele wet, dus niet uit rechtspraak.
4. Hoe moet het dan wel?
De HR verwijst de alimentatierechter naar HR 14 november 2008, LJN BD7589. In die uitspraak ging het om het vaststellen van de alimentatieverplichting van de schuldenaar jegens de ex-partner en kinderen. De schuldenaar verzocht nihilstelling van zijn alimentatieverplichtingen tijdens de periode dat de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing was. Het hof oordeelde dat de man op geen enkele wijze inzicht had gegeven in zijn schulden en de aan de schuldsanering ten grondslag liggende feiten. Daarmee had de man onvoldoende onderbouwd waarom in zijn situatie bij de vaststelling van zijn alimentatieverplichtingen rekening zou moeten worden gehouden met de schuldsanering. Het hof hield daarom geen rekening met de schuldsanering.
De HR was het niet eens met de conclusie van het hof en verwees naar zijn overweging in een eerdere uitspraak uit 20025:
‘Uitgangspunt is dat de rechter bij de beoordeling van een verzoek van een alimentatieplichtige een vastgestelde uitkering tot levensonderhoud op grond van een wijziging van de omstandigheden op een lager bedrag of nihil vast te stellen, in aanmerking zal kunnen nemen dat ten aanzien van de alimentatieplichtige de schuldsaneringsregeling van toepassing is en veelal de in dat verband vastgestelde feiten tot uitgangspunt zal kunnen nemen’ (HR 25 januari 2002, nr. R01/061, NJ 2002, 314). De HR voegde in 2008 een hoofdregel en twee uitzonderingen toe. In zijn artikel in dit tijdschrift parafraseerde Arnoud Noordam die als volgt: 6
‘Hoofdregel: Gedurende de Wsnp kan de saniet slechts beschikken over het vrij te laten bedrag in principe overeenkomend met de beslagvrije voet van art. 475d Rv, tenzij de rechter‑commissaris het vrij te laten bedrag heeft verhoogd op de voet van art. 295 lid 3 Fw. Nu de beslagvrije voet onder het bijstandsniveau ligt, moet worden aangenomen dat een saniet niet over draagkracht beschikt om onderhoudsbijdragen te betalen, aldus de HR. Eerste uitzondering: Volgens de HR kan het zijn dat deze aanname inzake onvoldoende draagkracht niet opgaat wegens door de HR niet nader aangeduide ‘bijzondere omstandigheden’ van het geval. Tweede uitzondering: Het vrij te laten bedrag is door de rechter‑commissaris op een hoger bedrag bepaald (dus beslagvrije voet plus een nominaal bedrag).’
Als hoofdregel geldt dus nog steeds nihilstelling van de kinderalimentatie tijdens de Wsnp.
5. Conclusie
In het Recofa-rapport vtlb is bepaald dat de praktijk met betrekking tot het vtlb en het vaststellen van de hoogte van de kinderalimentatie bij de Wsnp-schuldenaar met een kinderalimentatieverplichting na twee jaar wordt geëvalueerd. De beoogde evaluatie van na 1 juli 2012 is inmiddels grotendeels achterhaald door deze uitspraak van de HR.
De HR toont begrip voor het feit dat de praktijk op zoek gaat naar manieren om onduidelijkheid in de wetgeving weg te nemen en beleidsvrijheid in te vullen. Dergelijke afspraken kunnen echter volgens de HR wel aanvullend werken maar nooit de wet en de bedoeling van de wetgever doorkruisen. Het is kortom niet de bedoeling dat rechters en r‑c’s op de stoel van de wetgever gaan zitten. Dat valt buiten hun rechtsvormende taak, vindt de HR.
De HR schuift de argumenten van Recofa en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak voor afwijking van de nihilstelling niet terzijde maar geeft wel aan dat deze argumenten niet rechtvaardigen dat in elke zaak standaard kan worden afgeweken van de nihilstelling. In gevallen als hier geschetst kan de r‑c het vtlb wel verhogen, maar die verhoging dient in elke individuele zaak te berusten op individuele afweging van feiten en omstandigheden.
De HR merkt op dat de mogelijkheid het vtlb te verhogen niet is bedoeld om alle niet in de schuldsanering betrokken financiële verplichtingen na te komen en ook niet is bedoeld om een feitelijke voorrangspositie voor de alimentatiegerechtigde te creëren ten opzichte van de overige in de schuldsanering betrokken schuldeisers.
Recofa heeft niet alleen regels vastgesteld over het verhogen van het vtlb als sprake is van onderhoudsplicht. Op grond van het Recofa-rapport vtlb zou het vtlb ook moeten worden verhoogd voor: auto- en reiskosten voor werk of in verband met medische situatie, gemeente- en waterschapsbelasting, ziektekosten, eigen bijdrage Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten/Wet maatschappelijke ondersteuning (AWBZ/Wmo), studiekosten voor kinderen die vallen onder de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS), studiekosten voor de schuldenaar (mits die studie uiteindelijk ten goede komt aan de boedel), representatiekosten, kosten bij co-ouderschap, en kosten voor budgetbeheer, budgetbegeleiding en beschermingsbewind.
Ik betwijfel ten zeerste of die verhogingen de rechterlijke toets kunnen doorstaan voor zover het gaat om standaard verhogingen die degene aan wie de kosten worden voldaan zonder wettelijke grondslag bevoordelen boven de andere schuldeisers, die afhankelijk zijn van wat in de boedel overblijft.
Mijn aandacht trekt in dit geval de verhoging van het vtlb voor de gemeente- en waterschapsbelasting. Die standaardverhoging van het vtlb bevoordeelt immers de gemeente als schuldeiser.
Daarnaast vraag ik me af of de twee niet-wettelijke correcties (de reserverings- en de arbeidstoeslag), de standaard verhoging voor het eigen risico ziektekostenverzekering en de forfaitaire vergoeding voor autokosten van € 210 als tot 10.000 kilometer wordt gereden, de toets van de HR kunnen doorstaan. Is het wel noodzakelijk die in alle gevallen standaard toe te kennen?
In de halfjaarlijkse update van het rapport heeft Recofa in januari 2012 de betreffende passages over het vtlb van de schuldenaar met een onderhoudsplicht voor zijn kinderen inmiddels aangepast. In het Recofa-rapport vtlb is nu het volgende bepaald:
- De schuldenaar kan de r‑c verzoeken bij schriftelijke beschikking het vtlb te verhogen met een in die beschikking vast te stellen nominaal bedrag.
- De r‑c kan dan rekening houden met de regeling van persoonsgebonden aftrek ingeval het kind in belangrijke mate op kosten van de schuldenaar wordt onderhouden, waarvan sprake is indien de op de schuldenaar drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud van het kind ten minste € 408 per kwartaal beloopt, dus € 136 per maand (zie art. 2 jo 36 van de Uitvoeringsregeling Inkomstenbelasting 2001). Ook kan de r‑c er rekening mee houden dat indien de rechthebbende ouder een WWB-uitkering geniet, de ontvangen kinderalimentatie in mindering wordt gebracht op die uitkering.
- Wordt het vtlb niet door de r‑c verhoogd of is het bedrag waarmee het vtlb is verhoogd onvoldoende om te voldoen aan de kinderalimentatieplicht, dan moet vermindering of nihilstelling van de alimentatieplicht worden verzocht, die de alimentatierechter in beginsel, met terugwerkende kracht ingaande de datum van de schuldsaneringsregeling, kan toewijzen.
Hoewel de € 136 dus nog wel (op creatieve wijze) terugkomt, verwacht ik dat de nieuwe formulering de toets van de HR kan doorstaan. De Werkgroep Rekenmethode vtlb zou met de HR-uitspraak in het achterhoofd ook de andere passages uit het rapport nog eens kritisch kunnen bekijken. Voor elke richtlijn luidt dan de vraag: Werkt deze richtlijn aanvullend of doorkruist ze de wet of de bedoeling van de wetgever? Een doorkruisende richtlijn moet komen te vervallen. Het is immers niet de bedoeling, aldus de HR, dat rechters en r‑c’s plaatsnemen op de stoel van de wetgever.
Voetnoten
Mr. Kyra Kranendonk-Von Weersch is werkzaam als eindredacteur van het online Handboek Schuldhulpverlening bij uitgeverij Schulinck, onderdeel van Kluwer B.V.
- Rapport van de werkgroep rekenmethode vtlb van Recofa, januari 2002.
- De rapporten van januari 2011 en juli 2011.
- In 2011 geldt een bedrag van € 138,33.
- Zie het voorwoord van het Rapport Alimentatienormen, versie 2010.
- HR 25 januari 2002, nr. R01/061, NJ 2002, 314.
- Arnoud Noordam, ‘Alimentatie en schuldsanering - rechtspraak en richtlijnen’, WP 2010/02.
Documentsoort
- Vakliteratuur
- Wsnp periodiek
Trefwoorden
- Alimentatie
- kinderalimentatie
- Wsnp Periodiek
Gerelateerd
Uitleg over kinderalimentatie tijdens de Wsnp. Tijdens de Wsnp heeft schuldenaar in beginsel geen draagkracht; kinderalimentatie wordt nihilgesteld. Uitzonderlijke gevallen daargelaten.
De alimentatierechter bepaalt de hoogte van de alimentatie en de insolventierechter bepaalt de hoogte van het Vtlb. Voor beide rechters bestaan richtlijnen over eventuele nihilstelling van de alimentatieplicht voor het geval de ...
Een overzicht van de belangrijkste rechtspraak van de Hoge Raad sinds medio 2013.