De Wsnp en de dood (I)
In dit tweedelig artikel wordt gekeken naar gevolgen voor de afwikkeling van de schuldsaneringsboedel, of wat daar buiten valt, in geval van het overlijden van de saniet (eerste deel), dan wel in het geval dat de saniet erfgenaam is (tweede deel).
Wsnp Periodiek augustus 2012, nummer 20
Matthieu Verhoeven, Ronald Brinkman, Christiane Koppelman*
In dit tweedelig artikel wordt gekeken naar gevolgen voor de afwikkeling van de schuldsaneringsboedel, of wat daar buiten valt, in geval van het overlijden van de saniet (eerste deel), dan wel in het geval dat de saniet erfgenaam is (tweede deel).
1. Situatie vóór het overlijden van de saniet
1.1 Goederen
In alle schuldsaneringsregelingen dient te worden bepaald wat er tot de boedel behoort, welke goederen de boedel omvat, welke schulden er zijn en wat hun status is. Voor schuldsaneringsregelingen wordt in art. 295 lid 2 en lid 3 Fw bepaald welke goederen in de boedel vallen en welke goederen er buiten blijven. De goederen die tot de boedel behoren, dienen in beginsel ten behoeve van de schuldeisers te gelde te worden gemaakt.
In artikel 295 lid 1 Fw is vastgelegd dat de boedel de goederen van de schuldenaar ten tijde van de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling omvat en de goederen die hij tijdens de toepassing van de regeling verkrijgt. In de leden 2 tot en met 6 van artikel 295 Fw wordt vervolgens bepaald welke goederen buiten de boedel blijven, zoals het vrij te laten bedrag, niet bovenmatige inboedel en onderdelen van een overeenkomst van levensverzekering.
Waaruit kunnen ‘goederen van de schuldenaar ten tijde van de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling’ bestaan? Voorbeelden hiervan zijn:
- het bedrag gespaard voor de schuldeisers in het minnelijk traject;
- bovenmatige inboedel;
- een auto, waarvan het gebruik niet noodzakelijk is voor woon-werkverkeer of op medische gronden;
- een koopwoning (met overwaarde);
- een levensverzekering die moet worden afgekocht.
Waaraan kan worden gedacht bij ‘goederen verworven tijdens de regeling’? Voorbeelden hiervan zijn:
- de maandelijkse spaarcapaciteit;
- schenkingen en erfenissen;
- belastingteruggaven.
Welke goederen vallen buiten de boedel? Hierbij moet worden gedacht aan onder andere:
- uit het vrij te laten bedrag gekochte artikelen;
- uit het vrij te laten bedrag gespaard vermogen;
- niet-bovenmatige inboedel;
- een levensverzekering die niet mag worden afgekocht, omdat saniet daardoor onredelijk benadeeld wordt (art. 22a Fw).
Voorbeeld van het laatstgenoemde geval is dat de levensverzekering de pensioenvoorziening van saniet is en saniet een leeftijd heeft bereikt, waarop hij nog slechts een gering aantal jaren heeft om een nieuwe pensioenvoorziening op te bouwen. Saniet zou door de afkoop onredelijk worden benadeeld. Voorwaarde bij niet afkoop is wel dat, indien de premiebetalingen moeten worden voortgezet, saniet deze uit zijn vrij te laten bedrag moet kunnen voldoen.
Indien het gaat om een levensverzekering moet uiteraard eerst de vraag worden beantwoord of (de uitkering van) de levensverzekering van de saniet in de (Wsnp-)boedel valt. Om antwoord op die vraag te geven, onderscheiden we twee situaties:
- Als de begunstigde van de polis of de verzekeringnemer (de saniet dus)of blanco is (art. 7:967 lid 8 BW), behoort de polis en ook het recht op uitkering tot het vermogen van de saniet. In dat geval valt de uitkering onder het beslag van de Wsnp (het voorwaardelijke recht op uitkering is bij overlijden “uitgegroeid” tot een onvoorwaardelijk recht op uitkering).
- Als een derde herroepelijk tot begunstigde van de polis is benoemd (zie voor voorbeelden art. 7:967 lid 2-7 BW), kan de saniet bij leven de begunstiging wijzigen (de polis hoort dus tot het vermogen van de saniet). Is de begunstiging onherroepelijk (wat in de praktijk zelden voorkomt), dan behoort het recht op uitkering niet tot het vermogen van de saniet en zal deze bij overlijden dus ook niet tot zijn nalatenschap behoren. De begunstigde heeft in dat geval een zelfstandig recht op de uitkering. In die situatie valt de uitkering niet onder het beslag van de Wsnp.
Naast goederen die buiten de boedel blijven en goederen die tot de boedel behoren, bestaat er nog een tussencategorie van goederen, die in beginsel tot de boedel behoren omdat zij in artikel 295 Fw niet worden uitgezonderd, maar niet of niet direct in de vereffening worden betrokken. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan een auto waarvan is bepaald dat deze door saniet mag worden behouden, omdat deze noodzakelijk is voor woon-werkverkeer of omdat er medische gronden zijn die het behoud van de auto door saniet noodzakelijk maken. De rechter‑commissaris kan bepalen dat de auto, zolang er sprake is van woon-werkverkeer dat niet met het openbaar vervoer kan plaatsvinden, aan saniet wordt gelaten en niet wordt vereffend. Dit houdt in dat in het geval saniet bij het eindigen van de schuldsaneringsregeling nog steeds de beschikking heeft over de auto, deze definitief aan saniet wordt gelaten en dus niet wordt vereffend. Indien echter tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling de omstandigheden van saniet wijzigen, bijvoorbeeld omdat hij op een locatie gaat werken die hij op een fiets kan bereiken, zal de auto alsnog in de vereffening worden betrokken.
In dezelfde categorie valt een eigen huis waarvan wordt bepaald dat dit niet behoeft te worden verkocht: het behoort tot de boedel, maar wordt, al dan niet voorlopig, niet te gelde gemaakt.
Verderop in dit artikel komt aan de orde wat er met dit soort goederen na het overlijden van de saniet moet gebeuren.
1.2 Schulden
In art. 299 Fw wordt bepaald ten aanzien van welke schulden de schuldsaneringsregeling ‘werkt’, met andere woorden welke schulden worden ‘gesaneerd’ door het verstrekken van de schone lei.
De belangrijkste groep schuldeisers waarvoor de schuldsaneringsregeling werkt, is genoemd in art. 299 lid 1 sub a Fw: ‘vorderingen op de schuldenaar die ten tijde van de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling reeds bestaan’. In lid 1, sub b tot en met e, van art. 299 lid 1 Fw worden minder vaak voorkomende schulden genoemd, die eveneens onder de werking van de schuldsaneringsregeling vallen.
Voorbeelden van schulden die niet worden gesaneerd, zijn boedelschulden (die dus een aanspraak op de boedel opleveren), zoals het salaris van de bewindvoerder en schulden ontstaan tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling, de zogenoemde ‘nieuwe schulden’ waarvoor de saniet kan worden aangesproken.
2. Situatie na het overlijden van de saniet
2.1 Inleiding
Na het overlijden van saniet zal de bewindvoerder, die zich immers onder andere bezighoudt met het beheer en de vereffening van de boedel (art. 316 lid 1 sub a Fw), de (vereffening van de) boedel op zo kort mogelijke termijn dienen af te wikkelen.1 Immers door het overlijden van saniet kan het met de toepassing van de schuldsaneringsregeling beoogde doel, de schone lei, niet meer worden behaald en heeft het voortbestaan van de schuldsaneringsregeling geen functie meer.2 Hoewel artikel 4:182 lid 1 BW bepaalt dat de erfgenamen van rechtswege bezitter en houder zijn van de nalatenschap, blijft het beheer van de Wsnp-boedel bij de bewindvoerder wegens het algemene insolventiebeslag op die goederen. Voor de bewindvoerder en de erfgenamen is het uiteraard van (groot) belang te weten welke goederen tot de boedel behoren, wat de boedelschulden zijn en welke schulden onder de regeling vallen.
2.2 Goederen
Tot de boedel behoort ook na het overlijden van saniet het saldo op de boedelrekening. Het saldo op de boedelrekening zal vaak zijn opgebouwd uit het saldo dat is gespaard in het minnelijk traject en de spaarcapaciteit gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling. Voorts staat op die boedelrekening bijvoorbeeld de opbrengst van de verkoop van boedelbestanddelen, zoals een auto, en de opbrengst van afgekochte levensverzekeringen.
Tot de boedel behoren ten tijde van het overlijden soms ook nog bestanddelen die nog te gelde moeten worden gemaakt, zoals een auto die nog niet is verkocht. Hetzelfde geldt voor een koopwoning, ten aanzien waarvan is bepaald dat die moet worden verkocht, bijvoorbeeld omdat er overwaarde is vastgesteld, maar die nog niet is verkocht. De schuldsanering van de overleden saniet kan dan ook niet eindigen voordat die boedelbestanddelen te gelde zijn gemaakt. In het geval van een te verkopen woning kan dit zeker in de huidige tijd betekenen dat de schuldsaneringsregeling nog geruime tijd van toepassing blijft, ook al kan het doel, een schone lei, niet meer worden bereikt.
Vraag is wat er moet gebeuren met bijvoorbeeld een auto die tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling aan saniet is gelaten, omdat de auto noodzakelijk was voor woon-werkverkeer. Zoals hiervoor reeds besproken is dit een voorbeeld van een goed dat naar de letter van artikel 295 Fw tot de boedel is blijven behoren, maar (nog) niet is vereffend. Indien saniet overlijdt, zijn de omstandigheden die hebben geleid tot het besluit om de auto (tijdelijk) aan saniet te laten, zijnde onder andere de noodzaak van de auto voor woon-werkverkeer, definitief gewijzigd, zodat de auto alsnog, als boedelbestanddeel, te gelde zal moeten worden gemaakt.
Indien saniet overlijdt en tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling een woning aan hem is gelaten, dus niet is vereffend, geldt in beginsel hetzelfde als ten aanzien van de auto. De rechter‑commissaris zal besluiten een woning aan saniet te laten, indien er sprake is van (geringe) onderwaarde en de hypotheeklasten van saniet overeenkomen met een redelijke woonlast voor iemand in dezelfde inkomens- en gezinsomstandigheden. Nadat saniet is overleden zijn zoals gezegd de omstandigheden die hebben geleid tot het besluit om de woning, niet in de vereffening te betrekken, gewijzigd en kan het voorkomen dat de woning alsnog moeten worden verkocht. In het geval van een woning zal er doorgaans sprake zijn een hypotheekhouder, die een termijn moet worden gegeven om zijn recht als separatist uit te oefenen. Indien de hypotheekhouder hiertoe niet overgaat, zal de bewindvoerder de woning moeten verkopen.
Ten aanzien van deze goederen geldt dus dat zij, indien zulks nog niet is gebeurd, zo spoedig mogelijk te gelde moeten worden gemaakt, waarna de bewindvoerder zal overgaan tot afwikkeling van de regeling.3
Vervolgens is de vraag wat er met de overige goederen dient te gebeuren. Voorbeelden van goederen, die ook na het overlijden van de saniet, buiten de boedel blijven (vallen), zijn:
- uit het vrij te laten bedrag gekochte artikelen;
- uit het vrij te laten bedrag gespaard vermogen;
- niet-bovenmatige inboedel. Ook al wordt de inboedel als niet bovenmatig beschouwd, betekent dat uiteraard niet dat zij geen waarde vertegenwoordigt.
De erfgenamen van de overleden saniet worden, indien zij de erfenis aanvaarden, beschikkingsbevoegd over deze goederen. De erfgenamen van een saniet zullen, al dan niet geadviseerd door een notaris of bewindvoerder, de nalatenschap meestal verwerpen of beneficiair aanvaarden, om te voorkomen dat zij op grond van artikel 4:182 lid 2 BW ook het niet voldane deel der schulden van saniet uit hun eigen vermogen dienen te betalen.
Aldus ontstaat er een patstelling: de Wsnp-bewindvoerder mag niet beschikken over deze goederen en de erfgenamen doen het (nog) niet.
Omdat de erfgenamen nog niet weten welk(e) (deel van de) Wsnp-schulden (of -activa) overblijven, ligt het voor de hand dat eerst de Wsnp-bewindvoerder zijn taak afmaakt en dat dan de erfgenamen (zo nodig) beginnen met vereffenen.
Niettemin zullen er vaak de nodige zaken moeten worden afgewikkeld, bijvoorbeeld het ontruimen van een gehuurde woning. In zo’n geval zal een verklaring van erfrecht (art. 4:188 BW), met verdeling van bevoegdheden tussen de Wsnp-bewindvoerder en de erfgenamen mogelijk gewenst zijn om de “lopende zaken” te kunnen regelen. Daarin kan namelijk worden bepaald dat dit beheer aan bepaalde perso(o)n(en) wordt opgedragen. In ieder geval is duidelijk dat de faillissementswet de Wsnp-bewindvoerder ten aanzien van het beheer van deze zaken geen bevoegdheden geeft. De erfgenamen kunnen maar beter niet zo maar aan de slag gaan: indien de roerende zaken, bijvoorbeeld wegens de ontruiming van de huurwoning, door de erfgenamen onder zich worden genomen, kan dat mogelijk worden gezien als een daad van aanvaarding van de nalatenschap (artikel 4: 192 lid 1 BW), met als noodlottig gevolg dat de erfgenamen dan ook de schulden uit hun eigen vermogen dienen te betalen. Het lijkt ons een taak van de Wsnp-bewindvoerder om de erfgenamen (zo hij deze kent en kan bereiken) voor te lichten over de mogelijke gevolgen van een aanvaarding en hen zo nodig te verwijzen naar de notaris.
Zoals we hiervoor hebben gezien, kan het dus van belang zijn wie ten aanzien van welke goederen bevoegd is. De notaris zou een Verklaring van Erfrecht (VVE) kunnen afgeven met onder meer vermelding:
- wie de erfgenamen zijn en of zij (beneficiair) hebben aanvaard;
- dat het Wsnp-beslag nog rust op de activa die tot de Wsnp boedel behoren;
- dat daarom de Wsnp-bewindvoerder beheersen beschikkingsbevoegd blijft ten aanzien van die goederen en de erfgenamen bevoegd worden ten aanzien van de overige goederen, al dan niet met inachtneming van de vereffeningsvoorschriften van afdeling 4.6.3 BW;
- dat schuldeisers zich tot de Wsnp-bewindvoerder kunnen wenden om te vernemen
- op welke activa het Wsnp-beslag rust (of mogelijk zou een door de Wsnp-bewindvoerder opgestelde lijst met Wsnp-activa kunnen worden aangehecht aan de VVE); dat niet-Wsnp schuldeisers zich bij de erfgenamen (of de vereffenaar) kunnen melden om hun vorderingen in te dienen.
In voorkomende situatie kan het afgeven van zo’n VVE helderheid verschaffen. In de praktijk gebeurt er, denken wij, vaker helemaal niets. Wij kennen in onze praktijk maar enkele voorbeelden van schuldeisers die op zoek gingen naar erfgenamen. En zo dat al gebeurt, zullen de erfgenamen meestal beneficiair aanvaarden of verwerpen.
2.3 Schulden
In art. 358 lid 6 juncto lid 1 Fw wordt bepaald dat, indien de saniet tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling overlijdt, geen schone lei wordt verleend voor de schulden waarvoor de schuldsaneringsregeling werkt. Dit zijn de schulden genoemd in art. 299 Fw. De schuldsaneringsregeling van een overleden saniet behoort te eindigen met een uitdelingslijst, ongeacht of er saldo valt te verdelen. Indien er geen saldo resteert voor de schuldeisers ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, zal er een zogenaamde nihillijst worden gedeponeerd.
Onder andere op grond van de Recofa-richtlijnen zal er, als er een boedelsaldo na aftrek van boedelschulden (bijv. het salaris van de bewindvoerder) resteert van minder dan € 2.000, in de praktijk niet worden geverifieerd. Indien er toch enig saldo is, wordt informeel uitgekeerd.
Indien er meer dan € 2.000 resteert om onder de schuldeisers ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, te verdelen, zal er een verificatievergadering plaatsvinden. Nadat de schulden zijn geverifieerd, zal de rechtbank de beëindiging van de schuldsaneringsregeling in een vonnis uitspreken. Vervolgens zal de bewindvoerder de door de rechter‑commissaris goedgekeurde uitdelingslijst ter inzage leggen. Na het in kracht van gewijsde gaan van de uitdelingslijst, keert de bewindvoerder uit en is de schuldsaneringsregeling definitief geëindigd.
Aldus is duidelijk geworden hoe het met de boedelschulden en de schulden die onder de regeling vallen afloopt.
Het overlijden van saniet betekent niet dat er daarna geen schulden meer kunnen ontstaan. Sterker nog, deze ontstaan per definitie: de kosten van begrafenis of crematie, doorlopende huur en dergelijke. Hoe moet de bewindvoerder daar mee omgaan?
Deze kosten zijn te vergelijken met het ontstaan van ‘nieuwe schulden’ tijdens de schuldsaneringsregeling en zij moeten ook op dezelfde wijze worden benaderd. Dat wil zeggen: zij zijn niet te verhalen op het vermogen dat in de ‘Wsnp-boedel’ zit.
Voor de kosten van de begrafenis of crematie wordt in de praktijk vaak de volgende werkwijze gekozen. Bewindvoerders zullen tijdens het eerste contact met saniet verifiëren of saniet een uitvaartverzekering heeft afgesloten en, indien dit niet het geval is, erop aandringen dat saniet hiertoe overgaat, zodat er bij overlijden dekking is voor deze kosten en niet een derde, zoals de gemeente, de kosten van de uitvaart heeft te dragen. De kosten van de uitvaart komen in ieder geval nooit ten laste van de Wsnp-boedel. Is er geen verzekering en zijn er geen nabestaanden die de kosten van de begrafenis of crematie willen of kunnen betalen, is de burgemeester van de gemeente waar de saniet is overleden verantwoordelijk.
Ook het opzeggen van de huur, het ontruimen van de gehuurde woning en allerlei andere praktische zaken die moeten worden geregeld, behoren niet tot de taak van de bewindvoerder, al kan wel van hem worden gevergd dat hij bijvoorbeeld de verhuurder in kennis stelt. Degene die het deel van de nalatenschap dat niet tot de Wsnp-boedel behoort beheert, dient te zorgen voor de afwikkeling van die lopende zaken. Daarbij dient deze beheerder duidelijk te maken dat hij (slechts) beheert, om te voorkomen dat zijn handelen op enig moment zou kunnen worden opgevat als daden van aanvaarding van de nalatenschap, met alle gevolgen van dien. In geval beneficiair is aanvaard, is buiten iedere twijfel dat er slechts wordt beheerd, met dien verstande dat de vereffenaars dan wel keurig de vereffeningsregels moeten volgen. Doen zij dat niet, dan hangt hen alsnog een schuldenpositie boven het hoofd (art. 4:184 lid 2 BW).
De schulden die na het overlijden ontstaan, kunnen in het geval eventuele erfgenamen de nalatenschap hebben verworpen of beneficiair hebben aanvaard, naar analogie van het verhaal voor nieuwe schulden tijdens een regeling, worden verhaald op het vermogen dat buiten de Wsnp-boedel is gebleven (te denken valt aan de inboedel, begrafenisverzekeringsuitkering), zie ook art. 4:184 BW. Behoudens een voorlichtende taak, heeft de Wsnp-bewindvoerder, die zich met de afwikkeling van de Wsnp-boedel en niet met bijkomende zaken heeft te bemoeien, hier geen rol.
Overigens kunnen wij ons voorstellen dat – nadat de Wsnp-bewindvoerder zijn werkzaamheden heeft beëindigd en de regeling is geëindigd door het verbindend worden van de slotuitdelingslijst – de vereffening vaak min of meer meteen zal kunnen worden opgeheven wegens gebrek aan baten (art. 4:209 BW).
Voetnoten
* Mr. Matthieu M. Verhoeven is werkzaam als coördinerend vice-president van de Rechtbank Almelo. Mr. Ronald. E. Brinkman is notaris te Hardenberg. Mr. Christiane Koppelman is werkzaam als secretaris op de Rechtbank Almelo.
- Kamerstukken II 2006/07, 29 942, nr. 24 p. 3 en 4.
- Zie ook: Christine Degenaar, ‘Het overlijden van de schuldenaar in de schuldsaneringsregeling’, WP, 2011/03, p.18 ev.
- Christine Degenaar, ‘Het overlijden van de schuldenaar in de schuldsaneringsregeling’, WP, 2011/03, p.17.
Documentsoort
- Vakliteratuur
- Wsnp periodiek
Trefwoorden
- Beëindigingsgrond
- Nalatenschap/erfenis
- Overlijden schuldenaar
- Wsnp Periodiek
Gerelateerd
Uitleg over een in gemeenschap van goederen gehuwd echtpaar wat de Wsnp doorloopt, waarbij één van hen de schone lei ontvangt en de ander overlijdt. Erft de partner de niet-gesaneerde schulden? En geldt de schone lei hiervoor?
Het komt voor dat een schuldenaar overlijdt tijdens de periode dat de Wsnp op hem van toepassing is. Soms bestaat er onduidelijkheid over de manier van beëindiging van de Wsnp, de betaling van de uitvaartkosten, de positie van de erfgenamen, de ...
Uitleg over (de slagingskans van) een hoger beroep gericht tegen een tussentijdse beëindiging van de Wsnp.