Ontvankelijkheid bewindvoerder in hoger beroep
De auteur bespreekt een arrest van de Hoge Raad van 15 februari 2013,
LJN BY7632, NJ 2013/108: een zaak waarin een bewindvoerder wordt bedreigd door de schuldenaar, wat niet leidt tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling maar tot het ontslag en de vervanging van de bedreigde bewindvoerder.
Wsnp Periodiek mei 2013, nummer 15
Margreet van Bommel
Hoge Raad 15 februari 2013, LJN BY7632, NJ 2013, 108
1. Inleiding
Op 20 december 2011 wordt schuldenaar toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Na afloop van een tussentijdse eindzitting op 14 juni 2012, die overigens goed afloopt voor de schuldenaar, bedreigt de schuldenaar de bewindvoerder in de hal van het gerechtsgebouw. Zo dreigt de schuldenaar de bewindvoerder van een hoge trap naar beneden te gooien. Naar aanleiding van deze bedreiging verzoekt de bewindvoerder de rechtbank op 15 juni 2012 opnieuw om de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling omdat hij met zijn agressieve gedrag de uitvoering van de schuldsaneringsregeling belemmert dan wel frustreert (art. 350 lid 3, aanhef en sub c Fw). De rechtbank wijst bij vonnis het verzoek van de bewindvoerder op 15 augustus 2012 af omdat uit een onderzoeksrapport was gebleken dat de schuldenaar lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een borderline persoonlijkheidsstoornis, zodat het gedrag van schuldenaar ten opzichte van de bewindvoerder in het gerechtsgebouw hem niet te verwijten valt. Bovendien is er rond schuldenaar een netwerk opgebouwd en is de schuldenaar inmiddels een activerings-/ re-integratietraject voor uitkeringsgerechtigden via de gemeente gestart. De rechtbank ontslaat op dezelfde datum, op verzoek van de schuldenaar, tevens de bewindvoerder en benoemt een nieuwe bewindvoerder.
2. Gerechtshof ‘s‑Hertogenbosch
De ontslagen bewindvoerder gaat tegen de beslissing van de rechtbank tot afwijzing van haar verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling, in hoger beroep bij het hof. Eerst moet de vraag beantwoord worden of de bewindvoerder wel ontvankelijk verklaard kan worden in haar hoger beroep omdat de bewindvoerder bij hetzelfde vonnis uit haar functie is ontslagen. Tegen het ontslag staat immers alleen hoger beroep bij de rechtbank open en niet bij het hof. Het hof stelt dan vast dat de bewindvoerder geen grond(en) aanvoert tegen haar ontslag als bewindvoerder. Het hof verklaart de bewindvoerder vervolgens ontvankelijk in haar beroep omdat zij als belanghebbende kan worden aangemerkt. Het hof overweegt dat ‘door saniets bedreiging op 14 juni 2012 jegens de bewindvoerder zij op en door dat moment zodanig in haar belang als bewindvoerder is getroffen, dat zij naar het oordeel van het hof in het door haar ingestelde hoger beroep kan worden ontvangen’. Daarnaast merkt het hof op ‘dat de omstandigheid dat het bij de rechtbank gedane verzoek tot tussentijdse beëindiging met deze bedreiging als feitelijke grondslag destijds ook door haarzelf is gedaan, maakt dat zij ook nu nog nauw betrokken is bij het onderwerp van de onderhavige procedure in hoger beroep’. Het hof knoopt hier aan met het begrip belanghebbende in verzoekschriftprocedures. Bij de beantwoording van de vraag of iemand belanghebbende is, speelt volgens de Hoge Raad een rol in hoeverre iemand door de uitkomst van de procedure zodanig in een eigen belang kan worden getroffen dat hij daarin behoort te mogen opkomen ter bescherming van dat belang, of anderszins zo nauw betrokken is of is geweest bij het onderwerp dat in de procedure wordt behandeld, dat daarin een belang is gelegen om in de procedure te verschijnen1.
Het hof oordeelt vervolgens dat de schuldenaar ten aanzien van zijn gedrag jegens de (toenmalige) bewindvoerder na de zitting in het kader van de schuldsaneringsregeling wel degelijk een (ernstig) verwijt kan worden gemaakt. Dit gedrag vormt voldoende grond om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen op grond van art. 350 lid 3 aanhef en onder c Fw (Hof Den Bosch, 16 oktober 2012, LJN BY1175).
3. Hoge Raad
De advocaat van de schuldenaar gaat tegen de uitspraak van het hof dat de oud-bewindvoerder ontvankelijk is in haar hoger beroep, in cassatie bij de Hoge Raad en voert als middel aan dat art. 351 Fw het recht van hoger beroep niet toekent aan belanghebbenden en het hof de oud-bewindvoerder daarom niet-ontvankelijk in haar beroep had moeten verklaren. De Hoge Raad oordeelt dat het door de schuldenaar ingestelde middel gegrond is en stelt de schuldenaar dus in het gelijk. De Hoge Raad legt uit dat art. 351 lid 1 Fw het recht op hoger beroep tegen het in art. 350 Fw bedoelde vonnis uitsluitend toekent aan de schuldenaar, in geval van beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, en aan hem ‘die het verzoek tot beëindiging heeft gedaan’, ingeval die beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling geweigerd is. Hieruit volgt dat aan belanghebbenden het recht van hoger beroep niet is toegekend. Omdat de oud-bewindvoerder ten tijde van het in hoger beroep gaan tegen de beslissing van de rechtbank geen bewindvoerder meer was, was het haar niet toegestaan om tegen de beslissing van de rechtbank in hoger beroep te gaan. Zij was dus niet meer aan te merken als degene ‘die het verzoek tot beëindiging heeft gedaan’ in de zin van art. 351 lid 1 Fw. Het recht van hoger beroep kwam in dit geval uitsluitend toe aan de door de rechtbank benoemde opvolgend bewindvoerder. De opvolgende bewindvoerder had de oud-bewindvoerder kunnen machtigen om het hoger beroep voor hem in te stellen, eventueel op eigen naam, maar niet blijkt dat een dergelijke machtiging aan het door verweerster ingestelde hoger beroep ten grondslag ligt.
Advocaat-Generaal Timmerman verwijst in zijn conclusie naar een recent arrest van de Hoge Raad (LJN BY5630) van 29 juni 2012, waarin een faillissementscurator niet-ontvankelijk werd verklaard nadat hij in de betreffende kwestie de hoedanigheid van faillissementscurator had verloren ten gevolge van de opheffing van het faillissement. Volledigheidshalve merkt Timmerman op dat het slagen van het middel niet betekent dat de bedreiging van de bewindvoerder door de schuldenaar niet (meer) in ogenschouw kan worden genomen bij de vraag of de schuldsaneringsregeling moet worden voortgezet bij een eventueel volgend verzoek tot tussentijdse beëindiging en/of bij de beoordeling aan het einde van de rit van de vraag of aan schuldenaar de schone lei kan worden verleend. Ik neem aan dat Timmerman bedoelt dat bij eventuele nieuwe tekortkomingen door de schuldenaar het eerdere agressieve gedrag in ogenschouw kan worden genomen. Het lijkt immers in strijd met de beginselen van een goede procesorde indien het eerdere agressieve gedrag jegens de oud-bewindvoerder aan het einde van de looptijd tot het onthouden van de schone lei zou (kunnen) leiden. Dit gedrag is immers al door de rechtbank beoordeeld en er werd geen grond voor een tussentijdse beëindiging in gezien.
4. Verwijzing door de Hoge Raad naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft de Hoge Raad strikt op formele gronden, en dus niet inhoudelijk, de uitspraak van het Hof ‘s‑Hertogenbosch vernietigd. Opvallend is dat de Hoge Raad de zaak doorverwezen heeft ter verdere behandeling en beslissing naar het Hof Arnhem-Leeuwarden. De hoofdregel is dat de Hoge Raad bij vernietiging van de bestreden uitspraak, de zaak zelf afdoet (art. 420 Rv). Indien echter na de vernietiging nog dient te worden beslist over feiten, waaromtrent nog geen uitspraak is gedaan in vorige instanties, dan verwijst de Hoge Raad de zaak door (art. 421 Rv). Het lijkt mij dat in deze zaak wel al eerder door de rechtbank en het hof over de feiten is beslist, zodat het de Hoge Raad mijns inziens wel vrij stond om de zaak zelf af te doen. Nu de Hoge Raad de zaak heeft doorverwezen naar het Hof Arnhem-Leeuwarden, heeft dit als gevolg dat de procedure in hoger beroep onvoltooid is en voortduurt2. Dat zou dus mijns inziens betekenen dat het Hof Arnhem-Leeuwarden alsnog de zaak verder (inhoudelijk) zou kunnen behandelen en een beslissing zou kunnen nemen, mits aan de formaliteit, zijnde het alsnog zorgdragen van een machtiging van de huidige bewindvoerder aan de oud-bewindvoerder om voor hem in rechte op te treden, is voldaan. Door de verwijzing door de Hoge Raad lijkt het formele probleem alsnog te kunnen worden opgelost. Dit past in de lijn om het burgerlijk procesrecht verder te deformaliseren3. Het is afwachten hoe het Hof Arnhem-Leeuwarden deze kwestie zal gaan behandelen.
Voetnoten
- HR 10 november 2006, LJN AY8290, NJ 2007, 45. De Hoge Raad heeft echter ook beslist dat het antwoord op voornoemde vraag ook moet worden afgeleid uit de aard van de procedure en de daarmee verband houdende wetsbepalingen, zie HR 25 oktober 1991, LJN ZC0387, NJ 1992, 149.
- Hugenholtz Heemskerk, Hoofdlijnen van Nederlands burgerlijk procesrecht, 2012, p. 197 en 198.
- Zie Kamerstukken II, 27 824, 20002001, nr. 3, p.2.
Documentsoort
- Vakliteratuur
- Wsnp periodiek
Trefwoorden
- Bezwaar en de Wsnp
- Wsnp Periodiek
Gerelateerd
De auteurs bespreken een zaak waarbij het ging om hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris over de omvang van de boedelafdracht en in hoeverre dan griffierecht is verschuldigd.
Uitleg over (het verloop van) de procedure van een hoger beroep tegen een rc-beschikking (o.g.v. art. 315 fw) en de ruimte die de rechtbank heeft om tot een (nieuwe) beslissing te komen.
Uitleg over (de slagingskans van) een hoger beroep gericht tegen een tussentijdse beëindiging van de Wsnp.