De voorlopige voorzieningen en dwangregeling in de schuldsaneringspraktijk
Een samenvattend verslag van de uitkomsten van een door de auteur onder de rechtbanken gehouden enquête over procedurele vraagstukken omtrent de dwangmiddelen voorlopige voorziening, moratorium en dwangakkoord.
Wsnp Periodiek februari 2014, nummer 5
Berend Engberts
1. Inleiding
Over wijze van behandeling van verzoeken ex art. 287 lid 4 (voorlopige voorzieningen), 287b (moratorium) en 287a (dwangregeling) door rechtbanken is niet veel bekend.1 De wet geeft een beperkt aantal procedureregels. In het procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken (van Recofa) zijn enkele (aanvullende) bepalingen aangaande deze verzoeken opgenomen. Deze betreffen het te gebruiken model, de in het verzoekschrift te vermelden gegevens en bij te voegen stukken en – bij art. 287a en 287b – de wijze van oproeping. Belangrijke andere procedurele vraagstukken komen niet aan de orde. Ik noem bijvoorbeeld de vraag of een 287 lid 4-verzoek ter zitting moet worden behandeld en hoe lang een eventueel te geven voorziening duurt. Voorts is niet duidelijk welke informatie, indien een mondelinge behandeling van het verzoek plaatsvindt, aan de schuldeiser wordt gezonden.
Eind 2011 heb ik daarom een enquête gehouden onder de (toen nog 19) rechtbanken. De enquête beperkte zich tot vragen van procedurele aard. Namens alle rechtbanken (te weten de insolventieafdelingen) is een ingevulde vragenlijst retour gekomen. Naar aanleiding van de antwoorden zijn kort daarna enkele aanvullende vragen gesteld. Deze zijn door 12 rechtbanken beantwoord. Hoewel de enquête al weer enige tijd geleden is gehouden, meen ik dat de uitkomsten ervan nog steeds belangrijk zijn voor de praktijk. Daarom heb ik in dit artikel een samenvattend verslag van de uitkomsten van deze enquête neergelegd. Ik sluit af met een korte conclusie.
2. Verzoeken ex art. 287 lid 4 – voorlopige voorzieningen
Als eerste is gevraagd of de rechtbank verlangt dat de schuldhulpverlener contact heeft opgenomen met de schuldeiser/deurwaarder alvorens een 287 lid 4-verzoek in te dienen. De gedachte achter deze vraag is dat in een dergelijk vooroverleg veelal een oplossing gevonden kan worden voor de kwestie waarop het 287 lid 4-verzoek betrekking kan hebben. Drie rechtbanken verlangen inderdaad dat uit het 287 lid 4-verzoek blijkt dat de schuldhulpverlener contact heeft opgenomen met de schuldeiser/deurwaarder. Eén daarvan stelt die eis slechts voor het geval de voorziening op de stukken gegeven zou moeten worden, maar is voornemens die eis in alle gevallen te stellen. Zes andere rechtbanken melden dat de schuldhulpverlener in de praktijk (vrijwel) altijd contact met de deurwaarder heeft gehad.
Twee rechtbanken stellen – indien de voorziening betrekking heeft op ontruiming van een huurwoning – als aanvullende eis dat de aanzegging van de deurwaarder en het ontruimingsvonnis worden overgelegd.
Een voorlopige voorziening wordt – behoudens een enkel door een rechtbank gemeld geval – door geen van de rechtbanken ambtshalve gegeven.
In de wet is niet bepaald dat een 287 lid 4 verzoek ter zitting wordt behandeld. Bij 13 rechtbanken vindt wel een mondelinge behandeling van 287 lid 4-verzoeken plaats. Bij één van deze rechtbanken gebeurt dat alleen in zogeheten niet-standaard gevallen of indien een afwijzing in het verschiet ligt. Bij een niet-standaard geval gaat het om een voorziening anders dan ontruiming van een woning, afsluiting van de levering van nutsvoorzieningen of verkoop van inboedel. Bij een 14e rechtbank wordt het 287 lid 4 verzoek alleen behandeld als er te veel onduidelijkheden zijn. De overige rechtbanken behandelen het verzoek nooit ter zitting.
Indien het verzoek ter zitting wordt behandeld worden de verzoeker en de betrokken (belanghebbende) schuldeiser daarvoor opgeroepen met dien verstande dat één rechtbank (van de 13 genoemde) alleen de schuldeiser oproept als het verzoek de opheffing van een beslag betreft. De overige 12 rechtbanken roepen de schuldeiser op. Daarnaast wordt ook wel de deurwaarder opgeroepen. Een groot aantal rechtbanken roept niet alleen de verzoeker op maar ook de schuldhulpverlener.
Uit nadere vragen blijkt dat vier rechtbanken alleen het 287 lid 4-verzoek zelf, dus zonder bijlagen, bij de oproep van de schuldeiser voegen.2 Vijf andere rechtbanken voegen de bijlagen wel bij.3 Zeven rechtbanken voegen het Wsnp-verzoek niet bij de oproeping van de belanghebbende schuldeiser, laat staan de daarbij horende bijlagen. Twee rechtbanken doen dat wel. Slechts één rechtbank geeft aan ook de bijlagen bij het Wsnp-verzoek mee te sturen met dien verstande dat zij dit slechts doet als er nog tijd is om per post op te roepen.
Het is de vraag of de rechter die beslist op het 287 lid 4-verzoek het Wsnp-verzoek zelf kan behandelen. Bij de beoordeling van een 287 lid 4-verzoek wordt namelijk in beginsel vooruitgelopen op de beslissing op het Wsnp-verzoek zelf. De rechter treedt bij de beoordeling van een 287 lid 4-verzoek op als een soort kort geding rechter. De behandeling van het Wsnp-verzoek kan als een ‘bodemprocedure’ worden gezien. Eén rechtbank geeft aan dat de rechter die het art. 287 lid 4-verzoek beoordeelt in beginsel nadien ook op het Wsnp-verzoek beslist. De overige rechtbanken geven aan te dien aanzien geen beleid te voeren.
De wet bepaalt niet hoe lang een voorziening ex art. 287 lid 4 duurt met dien verstande dat deze in elk geval eindigt indien (onherroepelijk) op het Wsnp-verzoek is beslist. De duur van de te verlenen voorziening loopt blijkens de gegeven antwoorden erg uiteen. De grootste groep – acht rechtbanken – verleent deze totdat een beslissing op het Wsnp-verzoek in kracht van gewijsde is gegaan of het verzoek is ingetrokken. Er zijn twee rechtbanken die een termijn van zes maanden noemen met de toevoeging door een van beiden “of zoveel eerder als de beslissing op het Wsnp-verzoek in kracht van gewijsde is gegaan of is ingetrokken.” Vier andere rechtbanken noemen een termijn (een of ) twee maanden waaraan twee rechtbanken toevoegen “tenzij eerder op het verzoek is beslist.” Drie rechtbanken verlenen de voorziening “totdat op het verzoek is beslist”.
3. Verzoeken ex art. 287b moratorium
De 287b-verzoeken dienen steeds ter zitting te worden behandeld. Het is echter (uit de jurisprudentie) bekend dat verzoeken ex art. 287b soms zonder zitting voor beperkte duur worden toegewezen. Bij zes rechtbanken wordt die praktijk toegepast. Het 287b-verzoek wordt dan – in sommige, zeer spoedeisende gevallen – zonder zitting en voor beperkte duur toegewezen, waarna alsnog een zitting wordt gehouden. Deze praktijk wordt bij een aantal rechtbanken alleen toegepast als er een verklaring voor de late indiening van het art. 287b-verzoek is danwel in het geval niet tijdig een zitting kan worden gepland en duidelijk is dat de lopende verplichtingen worden nagekomen.
Eén rechtbank giet de toewijzing in de vorm van een ambtshalve voorziening. Een laatste rechtbank meldt te zijn gestopt met het ‘voorlopig’ toewijzen van een 287b-verzoek zonder het houden van een zitting. Een dagbepaling voor een zitting zorgt er, aldus deze rechtbank, voor dat executies worden opgeschort.
Bij de oproeping voor de behandeling van 287b-verzoeken wordt naast de schuldenaar de schuldhulpverlener opgeroepen. De schuldeiser moet ook worden opgeroepen. Zes rechtbanken roepen alleen de deurwaarder of gemachtigde van de schuldeiser op. Vijf rechtbanken roepen beiden op. Eén rechtbank roept alleen de schuldeiser op maar soms via de deurwaarder als informatie niet duidelijk is.
Van 12 rechtbanken is bekend welke informatie zij aan de schuldeiser zenden. Ook hier wisselt het beeld nogal. Vijf rechtbanken voegen de 287b-verzoeken niet bij, zeven rechtbanken doen dat wel met dien verstande dat één daarvan alleen de stukken bijvoegt die volgens verzoeker de noodzaak van het moratorium aantonen.4 Slechts twee rechtbanken voegen ook het Wsnp-verzoek bij de oproep. Eén daarvan doet daar ook de bijlagen van dat verzoek bij (als er nog tijd is voor een oproep per post). Er is aldus slechts één rechtbank die alle van de schuldenaar ontvangen stukken aan de schuldeiser zendt.
In het procesreglement is neergelegd dat een (vrijwel) volledig Wsnp-verzoek (alleen de verklaring ex art. 285 lid 1 f mag ontbreken) bij het 287b-verzoek moet zijn gevoegd. Negen rechtbanken geven aan dat zij vasthouden aan die eis. Eén van deze rechtbanken voegt daar aan toe een termijn van een maand te geven om het verzoek compleet te maken en het verzoek niet direct niet-ontvankelijk te verklaren. Als de aanvullende stukken niet worden ontvangen wordt alsnog een niet-ontvankelijk verklaring uitgesproken. Een tiende rechtbank geeft aan die eis wel te stellen, maar hier geen gevolgen aan te verbinden. Vijf rechtbanken geven aan genuanceerd met deze eis om te gaan. Eén rechtbank geeft specifiek aan dat de schuldenlijst niet compleet hoeft te zijn en een laatste rechtbank meldt dit ook met de specificatie dat die de hoogte van de schulden en de ontstaansdata mag betreffen. Eén rechtbank meldt niet aan deze eis vast te houden.
Er wordt vrijwel nooit gevraagd om de termijn waarvoor eerder een 287b-voorziening werd gegeven, te verlengen. Indien de voorziening aanvankelijk voor een kortere termijn dan zes maanden is gegeven, wordt de termijn zonodig wel verlengd. De totale duur kan bij geen enkele rechtbank de in de wet genoemde termijn van zes maanden overschrijden.
De verslagen die de schuldhulpverlener na verloop van de 287b-voorziening dient op te maken (art. 287b lid 6), spelen bij veel rechtbanken een (belangrijke) rol. Twaalf rechtbanken geven aan dat deze daadwerkelijk worden ontvangen en vijf van hen vragen ze op als ze achterwege blijven. Eén van deze twaalf rechtbanken meldt het Wsnp-verzoek niet-ontvankelijk te verklaren als het verslag ex art. 287b lid 6 niet binnenkomt. Een andere rechtbank neemt het Wsnp-verzoek pas in behandeling als het verslag is ontvangen en weer een andere ‘boekt de zaak dicht’ als het verslag niet wordt ontvangen.
4. Verzoeken dwangregeling (art. 287a)
De 287a-verzoeken worden ter zitting behandeld. Naast de schuldenaar wordt ook de schuldhulpverlener door de rechtbanken opgeroepen. Op de vraag welke informatie wordt meegezonden bij de oproep van de weigerende schuldeiser zijn zeer uiteenlopende antwoorden gegeven.
Veruit de meest rechtbanken (14) zenden bij de oproep van de weigerende schuldeiser(s) alleen het 287a-verzoek mee. Het was uit de antwoorden niet duidelijk of dat alleen het 287a-verzoek zelf of ook de daarbij behorende bijlagen (waaronder het Wsnp-verzoek) betreft. Zo werd geantwoord dat de berekening van het vrij te laten bedrag wordt bijgevoegd of de toelichting van de schuldhulpverlener. Uit de antwoorden op de nadere vragen (die door twaalf rechtbanken werden beantwoord) rijst een verdeeld beeld. Zes rechtbanken voegen de bijlagen bij het 287a-verzoek niet bij. Vijf andere rechtbanken doen dat wel en één rechtbank voegt een overzicht van de aangeboden schuldregeling bij. Onder ‘de bijlagen’ verstaan de rechtbanken blijkbaar niet het Wsnp-verzoek (met bijlagen) zelf. Slechts drie rechtbanken geven aan ook het Wsnp-verzoek bij te voegen. Eén daarvan voegt ook de bijlagen bij dat Wsnp-verzoek bij de oproep.5 De conclusie is dat slechts één van de twaalf rechtbanken die op de nadere vragen antwoordden alle door de rechtbank ontvangen informatie ter beschikking stelt aan de weigerende schuldeiser.
Acht rechtbanken stellen de weigerende schuldeiser(s) in de oproep in de gelegenheid een verweerschrift in te dienen. Indien een verweerschrift wordt ontvangen – hetgeen veel rechtbanken aangeven – wordt deze altijd bij de beslissing op het 287a-verzoek betrokken. Eén van deze rechtbanken belt kort voor de zitting of verweerder zal verschijnen.
Ten slotte de veroordeling van de weigerende schuldeiser in de proceskosten (art. 287a lid 6) bij toewijzing van het 287a-verzoek. Het is nauwelijks mogelijk de hierover gegeven antwoorden te groeperen omdat deze zover uiteenlopen. Daarbij valt op dat twee kwesties door elkaar lopen. Er zijn rechtbanken die aangeven in welke gevallen tot een proceskostenveroordeling wordt overgegaan. Andere gaan in op het te hanteren tarief. Uit de antwoorden blijkt voorts dat niet elke rechtbank zich – in weerwil van de wettekst – gehouden voelt in alle gevallen van toewijzing van een 287a-verzoek een proceskostenveroordeling uit te spreken. Ik volsta met een opsomming van gegeven antwoorden:
- alleen als daadwerkelijke activiteiten zijn verricht en onderbouwd (dus geen forfaitair bedrag/liquidatietarief?)
- in de regel op nihil, mogelijk wel als een advocaat is ingeschakeld
- alleen daadwerkelijk gemaakte kosten (geen forfaitair bedrag/liquidatietarief?)
- idem maar alleen als de gemeente op voorhand op het risico van proceskostenveroordeling wees
- twee punten van het liquidatietarief voor kantonzaken
- één punt van het liquidatietarief voor kantonzaken ad € 90,- maar alleen bij repeatplayers
- twee punten van het liquidatietarief voor handelszaken
- idem maar één is eigenlijk beter omdat in elk geval een Wsnp-verzoek gedaan moet worden
- alleen op verzoek, moet bekend zijn bij schuldeiser en dan maximaal 2 punten kantontarief
Eén rechtbank merkt op dat een proceskostenveroordeling ook wel wordt gevraagd èn gegeven als de schuldeiser in het minnelijk traject niet van zich liet horen en pas na indiening art. 287a-verzoek instemt met het aanbod voor een minnelijke schuldregeling.
5. Slot
Uit de door de rechtbanken gegeven antwoorden rijst een sterk wisselend beeld. Er zijn geen aanwijzingen dat de in 2011 genoteerde verschillen thans tot het verleden behoren. Het verdient aanbeveling dat rechtbanken de behandeling van de besproken drie verzoekschriften meer op één lijn brengen. Dit betreft allereerst de vraag of een 287 lid 4-verzoek al dan niet ter zitting wordt behandeld. Ten tweede zou duidelijk moeten zijn wanneer een proceskostenveroordeling wordt gegeven bij toewijzing van een 287a-verzoek en welke tarieven hierbij worden gehanteerd. Ten slotte zou beslist moeten worden welke informatie (in beginsel alle meen ik) met de oproep van de betrokken schuldeiser wordt verzonden.
- Dit betreft telkens wetsartikelen uit de Faillissementswet. Omwille van de leesbaarheid wordt dat hierna niet meer vermeld.
- De nadere vragen zijn beantwoord door negen van de 13 rechtbanken die het 287 lid 4-verzoek ter zitting behandelen.
- Eén rechtbank merkt daarbij op dat zij dit alleen doet als er genoeg tijd is om de oproep per post te verzenden. Als dat niet het geval is worden alleen de meest relevante bijlagen per fax aan de schuldeiser gezonden.
- Een van de zeven voegt de bijlagen alleen bij als er nog tijd is een oproep per post te verzenden. Als die tijd er niet is wordt de oproep per fax verstuurd en worden alleen de meest relevante bijlagen bijgevoegd.
- Eén rechtbank merkt op dat de deurwaarderskantoren in een overleg met de rechtbank hebben aangegeven geen behoefte te hebben aan nadere stukken omdat zij deze reeds in de voorfase van de Kredietbank ontvangen.
Documentsoort
- Vakliteratuur
- Wsnp periodiek
Trefwoorden
- Dwangakkoord (287a Fw)
- Dwangmiddelen
- Moratorium (287b Fw)
- Schuldhulpverlening (Msnp)
- Voorlopige voorziening (287 lid 4 Fw)
- Wsnp Periodiek
Gerelateerd
Dit artikel gaat over de voorlopige voorzieningen van art. 287b. Op grond van deze bepaling kan een aantal voorlopige voorzieningen (een soort moratorium) worden gegeven als sprake is van een bedreigende situatie. Hieronder wordt verstaan een ...
Artikel over "het arrangement": voor Wsnp-bewindvoerders wordt (is) het mogelijk om een toevoeging aan te vragen voor het voeren van de verzoekprocedures moratorium 287b Fw, voorlopige voorziening 287, lid 4 Fw en dwangakkoord 287a Fw.
Artikel uit 2010 over een bredere inzet van Wsnp-bewindvoerders. Bijvoorbeeld door benoeming tot curator in faillissementen van (kleine ondernemingen van) natuurlijke personen. En het op basis van een toevoeging uitvoeren van de dwangmiddelen.