Kan de schuldsaneringsregeling nog worden verlengd na het verstrijken van de termijn van artikel 349a Fw?
Dat een verlenging van de Wsnp niet mogelijk is na het formele einde ligt voor de hand. Of dat ook zo is, als het gaat om een verlenging na het materiële einde van de regeling wordt in dit artikel onderzocht aan de hand van een drietal beslissingen van rechtbanken in den lande.
Wsnp Periodiek februari 2014, nummer 2
Theo Pouw1
1. Inleiding
In zijn arrest van 24 februari 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BV0890) maakte de Hoge Raad duidelijk dat een schuldsanering twee eindmomenten kent: het verstrijken van de termijn van artikel 349a Fw, waarmee een einde komt aan de voor de schuldenaar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen (materieel einde), en het verbindend worden van de slotuitdelingslijst (formeel einde)2 Dat een verlenging niet mogelijk is na het formele einde ligt voor de hand. Of dat ook zo is, als het gaat om een verlenging na het materiële einde van de regeling zal worden onderzocht aan de hand van een drietal beslissingen van rechtbanken in den lande.
2. De drie beslissingen
a. Rechtbank Utrecht, 30 oktober 2012 (ECLI:NL:RBUTR:2012:BY2871)
Door de rechtbank Utrecht is X op 8 september 2009 toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. X voldoet niet aan de sollicitatieverplichting en bij vonnis van 30 oktober 2012 stelt de rechtbank vast dat de (materiële) termijn van de schuldsaneringsregeling van X weliswaar was verstreken, maar verlengt toch de regeling met zes maanden.
Motivering: in zijn arrest van 24 februari 2012 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat door het verstrijken van de termijn de toepassing van de tweede afdeling van Titel III Fw eindigt. Deze afdeling regelt de gevolgen van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. De mogelijkheid van verlenging van de regeling is vastgelegd in artikel 349a Fw, welk artikel onderdeel uitmaakt van de achtste afdeling van Titel III. Wanneer er sprake is van een tekortkoming die zich binnen de reguliere termijn heeft voorgedaan, staat voormeld arrest er naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aan in de weg om bij een eindzitting te besluiten tot een verlenging, ook al vindt die zitting plaats na het einde van de termijn. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat alle verplichtingen met terugwerkende kracht voortduren tijdens de gewijzigde duur van de regeling. In een eerder vonnis van 7 juli 2012 (ECLI:NL:RBUTR:2012:BX1318) was de rechtbank nog van oordeel dat het arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2012 verlenging na het verstrijken van de termijn van artikel 349a Fw onmogelijk maakte.
b. Rechtbank Rotterdam, 4 april 2013 (ECLI:NL:RBROT:2013:BZ6359)
Een identieke situatie als in Utrecht doet zich voor in Rotterdam waar op 12 januari 2010 de schuldsaneringsregeling op Y van toepassing is verklaard. Ook Y voldoet niet aan de inspanningsverplichting maar de rechtbank ziet kans de regeling met zes maanden te verlengen. De verplichtingen lopen volgens het vonnis gewoon door.
Motivering: als na het einde van de termijn van drie jaar een tussentijdse beëindiging nog tot de mogelijkheden behoort (HR 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5760) valt niet in te zien waarom een verlenging na afloop van die termijn niet zou kunnen. De rechtbank voegt daar nog een wetshistorisch argument aan toe. Bij de totstandkoming van de schuldsaneringsregeling zou de wetgever onder ogen hebben gezien dat een te dwingende regeling van de in de artikel 352 Fw genoemde termijnen problemen zou kunnen geven uit een oogpunt van praktische indeling en planning van zittingen. In het geval dat er niet tijdig een dag zou worden bepaald voor de eindzitting, zou volgens de wetgever de schuldsaneringsregeling van kracht blijven (TK 1992-1993, 22969, nr. 3, blz. 65).
c. Rechtbank Noord-Holland, 31 december 2013 (ECLI:NL:RBNHO:2013:12911)
Op 28 februari 2012 is de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard op Z. De termijn is vastgesteld op drie jaar. Omdat Z geen enkele spaarcapaciteit heeft, verzoekt de bewindvoerder om verkorting van de termijn. In het verslag van 26 april 2013 (onduidelijk is hoe de rechtbank hier kan spreken van een eindverslag) had de bewindvoerder echter aangegeven dat er inmiddels een spaarcapaciteit was van ruim € 300,-per maand, zodat het verzoek om verkorting van de termijn niet werd gehandhaafd. Dit laatste werd door de rechtercommissaris over het hoofd gezien en bij beschikking van 16 juli 2013 wordt de termijn inderdaad verkort tot achttien maanden, zodat de regeling zou eindigen op 28 augustus 2013. De bewindvoerder is het daar echter niet mee eens en verzoekt de termijn weer te verlengen tot 36 maanden. Bij vonnis van 31 december 2013 stelt de rechtbank vast dat de verkorte looptijd weliswaar was verstreken, maar verlengt toch de termijn met zes maanden. Over de verplichtingen van de schuldenaar zegt het vonnis niets. Motivering: de rechtbank gebruikt hetzelfde argument dat ook door de rechtbank Rotterdam is gebruikt; na het verstrijken van de termijn is de schuldsaneringsregeling nog niet geëindigd; er is immers nog geen slotuitdelingslijst. Bovendien kan dan nog worden besloten tot tussentijdse beëindiging (HR 28 januari 2011). In dat geval is er naar het oordeel van de rechtbank ook ruimte voor verlenging.
3. Bespreking van de verschillende motiveringen
a. Het wetshistorische argument.
Het mag in de ogen van de Hoge Raad niet van de snelheid van de bewindvoerder of het instellen van rechtsmiddelen tegen het eindvonnis afhangen hoe lang een schuldenaar aan het regime van de regeling is onderworpen (HR 24 februari 2012). Daaraan kan logischerwijs worden toegevoegd dat dat evenmin van de werkdruk bij de diverse rechterlijke instanties mag afhangen. Na afloop van de termijn van artikel 349a Fw loopt de schuldsaneringsregeling inderdaad nog door, maar alleen formeel en voor de vraag of de schuldenaar aan zijn verplichtingen heeft voldaan en de schone lei verdient, is de (driejaars)termijn van art. 349a Fw bepalend (= materieel einde). Het wetshistorische argument snijdt daarom geen hout.
b. Na afloop van de termijn duurt de schuldsaneringsregeling voort.
Met zijn arrest van 28 januari 2011 vernietigde de Hoge Raad een uitspraak van het Hof ’s-Hertogenbosch, waarmee het hof op zijn beurt een tussentijdse beëindiging door de Rechtbank ‘s-Hertogenbosch had vernietigd, omdat het daartegen ingestelde hoger beroep pas diende nadat de termijn van artikel 349a Fw was verstreken. Het hof meende dat dan niet meer tussentijds beëindigd kon worden en verwees de zaak terug naar de rechtbank om als eerste het eindoordeel ex artikel 354 Fw te geven. De tussentijdse beëindiging was door de rechtbank uitgesproken tijdens de reguliere looptijd van de regeling. Daartegen staat ingevolge artikel 351 Fw hoger beroep open en de Hoge Raad oordeelde dat – ook al was de looptijd inmiddels verstreken – op dat hoger beroep toch door het hof beslist had moeten worden. Inderdaad overwoog de Hoge Raad in het betreffende arrest dat de schuldsaneringsregeling niet eindigt met het verstrijken van de termijn, omdat er nog een slotuitdelingslijst moest komen. Hier kondigt zich het later door de Hoge Raad gemaakte onderscheid tussen het materiële en het formele einde van de schuldsaneringsregeling reeds aan. Met dat onderscheid in gedachten is verklaarbaar waarom de Hoge Raad tot zijn uitspraak van 28 januari 2011 is gekomen. Een tijdens de reguliere looptijd met een rechterlijke uitspraak geïnitieerde verlenging valt binnen de materiële looptijd. Voor zover niet uitgewerkt, zoals de eerste afdeling, zijn alle bepalingen van Titel III Fw dan gewoon van toepassing. In die situatie zal op een hoger beroep of cassatie van een beslissing tot verlenging of tussentijdse beëindiging ‘gewoon’ moeten worden beslist. Meer kan de Hoge Raad met dit arrest niet hebben bedoeld.
c. Artikel 349a Fw maakt geen onderdeel uit van de tweede afdeling van Titel III Fw.
Als de Hoge Raad in zijn arrest van 24 februari 2012 aangeeft dat met het verstrijken van de termijn de toepasselijkheid van afdeling 2 van Titel III Fw vervalt, is daarmee niet gezegd dat de overige bepalingen van Titel III wel van toepassing blijven. Door wel van dat laatste uit te gaan en dan te stellen dat verlenging na het verstrijken van de termijn dús mogelijk is, baseert men zich op een drogreden. Verstijlen stelt in zijn annotatie (NJ 2012/636) zelfs dat een aantal van de in de tweede afdeling geregelde rechtsgevolgen niet eindigt door het verstrijken van de termijn. Als voorbeelden noemt hij onder meer artikel 296 Fw (ook na de termijn blijft de schuldenaar onbevoegd om over de boedel te beschikken), artikel 299 lid 2 Fw (schuldeisers kunnen zich na het verstrijken van de termijn niet zelfstandig verhaal nemen voor vorderingen die onder de werking van de schuldsaneringsregeling vallen) en artikel 303 lid 1 Fw (ook na het verstrijken van de termijn is geen rente verschuldigd over die vorderingen). In de visie van Verstijlen moet voor elk artikel van de tweede afdeling apart worden beoordeeld of het na het verstrijken van de termijn nog van toepassing is. Dat is niet anders voor de overige bepalingen van Titel III Fw. De zesde afdeling (akkoord) zal bijvoorbeeld niet meer van toepassing zijn, omdat het aanbieden van een akkoord nadat eindvonnis is gewezen niet in de rede ligt en – zoals hiervoor al aangegeven – zal ook artikel 350 Fw niet meer van toepassing zijn, tenzij al tijdens de materiële looptijd een eerste beslissing over tussentijdse beëindiging is genomen. Voor wat de duur van de schuldsaneringsregeling en derhalve de toepasselijkheid van artikel 349a Fw betreft, kan – puur logisch redenerend – gesteld worden, dat wat geëindigd is niet verlengd kan worden3, ook niet in hoger beroep of cassatie.
4. Consequentie van het voorgaande: Geen ‘allerlaatste kans’ meer na afloop van de termijn van artikel 349a Fw
In de drie hierboven beschreven zaken ging het erom de schuldenaar, ondanks diens tekortkoming in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en ondanks het verstrijken van de termijn, nog een allerlaatste kans te bieden om een schone lei te verwerven. Wanneer dan toch wordt verlengd en de verplichtingen ‘gewoon’ doorlopen, schuilt daarin een reëel gevaar van nieuwe problemen voor de schuldenaar, waarvan het meest voor de hand liggende een boedelachterstand is, die hij tijdens de verlengde looptijd van het vrij te laten bedrag zal moeten inlopen. Gekunstelde oplossingen, zoals in Hof ’s-Hertogenbosch 22 maart 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BP8879 worden dan noodzakelijk. In dat geval werd inderdaad een allerlaatste kans op een schone lei geboden, maar omdat de rechtbank had beslist dat de verplichtingen van de schuldenaar eindigden met het verstrijken van de termijn (13 augustus 2010) en de verlengingsbeslissing van het hof pas ruim zeven maanden daarna werd genomen, bepaalde het hof in zijn arrest dat de verplichtingen van de schuldenaar herleefden met ingang van de datum van het arrest. Zou het hof dat niet hebben gedaan, dan zou er meteen sprake zijn geweest van een aanzienlijke boedelachterstand, waarvan te voorzien was dat die niet tijdens de verlengde looptijd kon worden ingelopen. Na het arrest van de Hoge Raad van 24 februari 2012 is een dergelijke beslissing mijns inziens niet langer mogelijk en kan na het verstrijken van de termijn nog slechts op basis van artikel 354 Fw beoordeeld worden of alle verplichtingen correct zijn nagekomen. Wanneer dat niet het geval is, kan alleen artikel 354 lid 2 Fw nog redding brengen door de geconstateerde tekortkoming wegens de bijzondere aard of geringe betekenis ervan buiten beschouwing te laten. In de visie van de Hoge Raad geldt dan bovendien nog dat een tekortschieten in de nakoming van verplichtingen alleen dan reden mag zijn voor onthouding van de schone lei, als de tekortkoming aan de schuldenaar kan worden toegerekend (HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ7459).
5. Conclusie
- Alleen tijdens de materiële looptijd van de schuldsaneringsregeling (artikel 349a Fw) kan worden besloten tot verlenging van de regeling. Omdat Titel III Fw dan nog onverkort van toepassing is kan over een ‘tijdig’ – dus vóór het einde van de materiële termijn – genomen verlengingbeslissing ook na afloop van de termijn nog worden geoordeeld in hoger beroep en/of cassatie.
- Na afloop van de materiële termijn kan niet meer voor het eerst op een verlengingsverzoek worden beslist, ook niet in hoger beroep of cassatie. Om ondanks tekortkomingen van de schuldenaar toch tot een schone lei te kunnen komen, staat alleen de weg van artikel 354 lid 2 Fw nog open. Een schone lei mag dan alleen worden geweigerd, wanneer de schuldenaar van een geconstateerde tekortkoming een verwijt valt te maken.
- Als de bewindvoerder aanleiding ziet om een schuldsaneringsregeling voor te dragen voor verlenging, zal hij er dus extra alert op moeten zijn dat hij tijdig zijn eindverslag uitbrengt aan de rechtbank (artikel 351a Fw); uit het hiervoor vermelde vonnis van de rechtbank Noord-Holland blijkt dat het dan nuttig is om met nadruk op de verzochte verlenging te wijzen.
- De rechtbank zal in die gevallen tijdig een eindzitting moeten bepalen om zodoende nog vóór het verstrijken van de termijn te kunnen beslissen over een eventuele verlenging; zo nodig dienen deze zaken met voorrang te worden behandeld.
- Ook wanneer het verlengingsverzoek is gericht aan de rechter-commissaris en de beslissingstermijn dus uitermate kort kan zijn, meen ik dat een eerste rechterlijke beslissing op het verzoek genomen moet zijn binnen de materiële termijn van de schuldsaneringsregeling; is dat niet gebeurd, dan acht ik verlenging niet (meer) mogelijk.
Voetnoten
- Deze bijdrage is geschreven op persoonlijke titel.
- Zie over dit onderscheid uitgebreid Arnoud Noordam, ‘Einde gevolgen toepassing schuldsanering’ ,WP 2012/3, p. 17-22.
- Arnoud Noordam spreekt in dit verband in ‘schuldsanering (ex)ondernemers’, Kluwer, Deventer, 2013, met juistheid van een vervaltermijn.
Documentsoort
- Vakliteratuur
- Wsnp periodiek
Trefwoorden
- Formele termijn
- Materiële termijn
- Verlenging termijn
- Wsnp Periodiek
Gerelateerd
Artikel over de vraag of de termijn van de schuldsaneringsregeling verlengd kan worden wegens een nagekomen bate.
De conclusie van de HR dat tussen het verstrijken van de termijn van artikel 349a Fw en het onherroepelijk worden van de verlengingsbeslissing er voor de schuldenaar geen verplichtingen gelden. Deel 2 van een tweeluik.
De auteurs bespreken twee arresten van de Hoge Raad: HR 10-10-2014, ECLI:NL:HR:2014:2935 over verlenging van de looptijd en 19-12-2014, ECLI:NL:HR:2014:3678 over een nagekomen bate na de materiële looptijd.