Studieschulden en schuldsanering
Uitleg over de (on)mogelijkheid van een dwangakkoord t.a.v. studieschulden. Wsnp werkt niet op ‑ kort gezegd ‑ (DUO) studieschulden o.g.v. Art. 299a Fw.
Wsnp Periodiek augustus 2014, nummer 21
Berend Engberts
- Rechtbank Arnhem 4 april 2011, ECLI:NL:RBARN:2011:BQ3189
- Rechtbank Amsterdam 5 oktober 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BV7469
1. Samenvatting
In beide zaken heeft de schuldenaar aan zijn schuldeisers een minnelijke schuldregeling aangeboden (art. 287a Fw). De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) heeft in beide zaken een vordering op de schuldenaar wegens een eerder ontvangen studielening. In beide zaken heeft DUO als enige schuldeiser geweigerd met het aanbod in te stemmen. De rechtbanken Arnhem en Amsterdam wijzen de 287a-verzoeken af. Zij oordelen dat de schuldenaar niet te goeder trouw is ten aanzien van het onbetaald laten van de schuld aan DUO omdat geen gebruik is gemaakt van de in de Wet studiefinanciering 2000 opgenomen mogelijkheid een aanvraag in te dienen om de draagkracht vast te stellen en daarmee de maandelijkse aflossingstermijn te verlagen. De rechtbanken achten voorts van belang dat in art. 299a Fw is bepaald dat de wettelijke schuldsaneringsregeling niet werkt ten aanzien van studieschulden waarop hoofdstuk 6 van de Wet studiefinanciering 2000 van toepassing is, behoudens voor zover deze vorderingen betrekking hebben op zogeheten achterstallige aflossingsschulden die bestaan ten tijde van de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling (art. 6.8 Wsf ).
Aangezien de wetgever heeft bepaald dat een studieschuld niet wordt gesaneerd in een wettelijke schuldsaneringsregeling, omdat er andere mogelijkheden zijn om tot een oplossing voor deze schuld te komen, acht de rechtbank het in strijd met de ratio daarvan om DUO onder bovengenoemde omstandigheden te dwingen mee te werken aan een minnelijke regeling.
2. De casus
In beide zaken was een in mijn ogen tamelijk kansloos 287a-verzoek ingediend. Beide verzoekers hadden namelijk eerder, minder dan tien jaar tevoren, in de schuldsaneringsregeling ‘gezeten’. Deze was in beide gevallen geëindigd zonder toekenning van de schone lei. Een nieuwe schuldsaneringsregeling was daarom niet aan de orde (art. 288 lid 2 sub a Fw). Het is weliswaar zo dat een 287a-verzoek niet op die grond kan worden afgewezen (HR 14 december 2012, LJN BY0966), maar het aan de schuldeisers gedane aanbod was gedaan aan de hand van de in een schuldsaneringsregeling te verwachten uitdeling aan schuldeisers.1 Uit de uitspraak blijkt niet dat nader is onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat dit desondanks als maximaal aanbod zou moeten worden gezien. De afwijzing van het verzoek (in beide zaken) komt dan ook niet als een verrassing.
Beide uitspraken zijn interessant omdat daarin de bijzondere positie van de Dienst Uitvoering (DUO) aan de orde komt. DUO is door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onder meer belast met de financiering van studenten en verstrekt daartoe studieleningen. DUO had op beide schuldenaren een vordering wegens eerder verstrekte studieleningen. Deze vorderingen waren gebaseerd op de Wet Studiefinanciering 2000 (Wsf).2 Die Wet bevat een aantal bijzondere bepalingen aangaande de aflossing van een studieschuld. Uitgangspunt is dat de studieschuld in 15 jaar wordt terugbetaald (art. 6.7 Wsf). De terugbetalingsperiode vangt aan op 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin een aanspraak op recht of studiefinanciering is geëindigd. Als men bijvoorbeeld in maart 2013 afstudeert vangt de terugbetalingsperiode aan op 1 januari 2014. Deze periode begint met een aanloopfase van twee jaar, waarin nog geen verplichting tot terugbetaling bestaat (art. 6.6 Wsf). De terugbetalingsverplichting begint in het gegeven voorbeeld op 1 januari 2016.
Volgens nieuwe, sinds 1 januari 2012 geldende regels, wordt het (daarna) te betalen maandbedrag berekend op basis van de draagkracht van de schuldenaar, waarbij het inkomen van een eventuele partner (altijd) meetelt. Deze nieuwe regels gelden niet voor elke studieschuld. Volgens de oude regels is het maandbedrag enkel afhankelijk van de hoogte van de schuld, rente en looptijd. Wel kan verlaging van het maandbedrag – zelfs tot nihil – worden gevraagd. Het inkomen van de partner hoeft niet, maar mag wel meetellen bij de aanvraag tot verlaging.
De schuldenaar heeft steeds het recht om de terugbetaling van de studieschuld tijdelijk stop te zetten, bijvoorbeeld gedurende de tijd dat men een wereldreis maakt. Dit kan in totaal tot maximaal 5 jaar (60 maanden). De rente over de studieschuld, die overigens laag is, loopt wel door.3 Het hiervoor beschreven systeem komt er in de kern genomen op neer dat een ex-student gedurende een periode van in totaal 15 jaar zijn studieschuld moet aflossen, maar dat bij die aflossing rekening wordt gehouden met zijn draagkracht. Als er na de aflosfase van – in totaal – vijftien jaar nog een restant van de studieschuld bestaat dan gaat deze teniet (art. 6.16 lid 1 Wsf). Een soort mini schone lei dus, met dien verstande dat de restant studieschuld geheel verdwijnt.
Uit de uitspraken van de rechtbanken Arnhem en Amsterdam blijkt dat DUO beide verzoekers had gewezen op de mogelijkheid om de maandelijkse aflossing te verlagen maar dat daarvan door hen geen gebruik was gemaakt. Dit had tot gevolg dat de achterstallige studieschuld was opgelopen. Een achterstallige studieschuld is het bedrag van de verplichte terugbetaling dat twee weken na de vervaldatum nog niet is ontvangen (art. 6.8 Wsf ). Over deze achterstallige schuld is wettelijke rente verschuldigd. Een achterstallige studieschuld zou aldus ook een “achterstallige aflossingsschuld” kunnen worden genoemd. De Wsf, zo voerde DUO aan, biedt de mogelijkheid een aanvraag in te dienen om de draagkracht vast te stellen als de ex-student niet in staat is de vastgestelde termijnen te voldoen. De maandelijkse termijn had dan wellicht op nihil gesteld kunnen worden. Omdat verzoekers in de desbetreffende periode geen compleet verzoek draagkrachtmeting hadden ingediend, kon DUO hun draagkracht niet vaststellen. Nu zij hier geen gebruik van hebben gemaakt, mocht DUO er van uitgaan dat zij in staat waren aan hun financiële verplichtingen jegens DUO te voldoen. Dat volgens het aangeboden akkoord slechts een klein percentage van de openstaande vordering zal worden voldaan is in dit licht bezien onacceptabel, aldus steeds DUO. De rechtbank concludeerde dat de achterstallige aflossingsschuld daarom verwijtbaar was, hetgeen mij juist lijkt.
3. Enkele overige opmerkingen ten aanzien van studieschulden (en achterstallige aflossingsschulden)
De rechtbanken wezen in hun uitspraken ten overvloede op het – vanuit schuldsaneringsperspectief – bijzondere karakter van studieschulden. Art. 299a Fw bepaalt dat de wettelijke schuldsaneringsregeling niet werkt ten aanzien van – kort gezegd – studieschulden. Dit geldt niet voor, ten tijde van de toelating tot de schuldsaneringsregeling bestaande, achterstallige aflossingsschulden. Deze schulden vallen dus, kort gezegd, wel onder de werking van de schuldsaneringsregeling en ook onder de werking van de schone lei.
Door de maandelijkse aflossing tijdig te doen aanpassen aan de draagkracht kan een ex-student bewerkstelligen dat geen achterstallige aflossingsschuld ontstaat. Dit is ook voor de beslissing op een verzoek om toelating tot de Wsnp een belangwekkende overweging. Indien een schuldenaar de achterstallige aflossingsschuld laat oplopen, terwijl hij dat met verzoeken tot verlaging of nihilstelling van de aflosverplichting had kunnen voorkomen, kan immers geoordeeld worden dat een verzoeker niet te goeder trouw is ten aanzien van het ontstaan van deze zo te noemen aflossingsschuld.
Voetnoten
- Zie ook Arnoud Noordam, Beoordeling dwangakkoord losgekoppeld van beoordeling saneringsverzoek, WP 2013/01, p. 16 e.v.
- Ik laat de te verwachten aanstaande wijziging van de Wet studiefinanciering wegens de invoering van het sociaal leenstelsel buiten beschouwing.
- De rente is gekoppeld aan de rente die de Nederlandse staat betaalt op haar eigen schulden. Deze is per 1 januari 2014 licht gestegen van slechts 0,6% naar 0,81% per jaar.
Documentsoort
- Vakliteratuur
- Wsnp periodiek
Trefwoorden
- Wsnp Periodiek
Gerelateerd
Dit artikel beschouwt de afhandeling van de compensatie kinderopvangtoeslagaffaire in relatie met de Wsnp.
Geen schone lei wordt toegekend in een Wsnp die eindigt omdat alle (aangemelde) vorderingen voldaan kunnen worden. Dit artikel legt uit hoe te werk te gaan om toch een schone lei te krijgen.
Dit artikel informeert over een aantal wetsvoorstellen ten aanzien van de Wsnp, te weten: verkorting goede-trouw-termijn en de flexibilisering wachttermijn tien jaar.