Afkoop van een levensverzekering in faillissement en schuldsanering in de jurisprudentie (I)
Beschouwing van vijf uitspraken over de afkoop van een levensverzekering.
Wsnp Periodiek november 2014, nummer 27
Berend Engberts
- Hof Arnhem 16 oktober 2012, LJN BY0621
- Rechtbank Rotterdam 11 mei 2012, LJN BW7584
- Rechtbank Oost-Brabant 1 februari 2013, LJN BZ0566
1. Inleiding
In deze tweedelige bijdrage zal ik vijf tamelijk recente uitspraken over afkoop van een levensverzekering bespreken. Over de afkoop van levensverzekeringen valt veel te zeggen. De vijf uitspraken betreffen enkele aspecten van deze materie. Ik zal ter introductie eerst een korte schets van de regelingen betreffende afkoop van levensverzekeringen geven. Voor meer informatie verwijs ik naar een overzichtsartikel dat enkele jaren geleden is verschenen in dit tijdschrift (Marjolein Groothedde – Afkoop van levensverzekeringen WP 2010/3 p. 7) en een wat diepgravender artikel van mr. De Waele en mijzelf in Tijdschrift Financiering, Zekerheden en Insolventiepraktijk in 2011. Dit artikel zal binnenkort worden geplaatst op de website van Wsnp Periodiek.1 Ten slotte is op de website van de belastingdienst veel nuttige informatie over afkoop van levensverzekeringen te vinden.
2. Afkoop levensverzekering in een notendop
Een levensverzekering is de in verband met het leven of de dood gesloten sommenverzekering (art. 7:975 BW).2 Met sommenverzekering wordt bedoeld dat onverschillig is of en in hoeverre met de uitkering schade wordt vergoed. Degene die de verzekeringsovereenkomst aangaat is de verzekeringnemer. De persoon op wiens leven de verzekering betrekking heeft is de verzekerde. Dat kan de verzekeringnemer zelf zijn, maar dat hoeft niet. De begunstigde is degene die is aangewezen als de gerechtigde op uitkering op grond van de overeenkomst.
Twee andere termen zijn bij levensverzekering nog van belang. Dit is de lijfrente of lijfrenteverzekering en de koopsompolis. De lijfrente is het van het in leven zijn van één of meer personen afhankelijke recht op een periodieke uitkering in geld (art. 7:990 BW). De lijfrenteverzekering is een levensverzekering waarvoor één of meermaals premie wordt betaald en waarbij een lijfrente wordt bedongen. De lijfrenteverzekering wordt onderscheiden in een opbouwfase waarin het kapitaal wordt opgebouwd en een afbouwfase waarin het kapitaal wordt gebruikt voor een uitkering in (bijvoorbeeld maandelijkse) termijnen. Als bij een levensverzekering sprake is van een eenmalige premiebetaling noemen we dit een koopsompolis (een polis is het stuk waarin de verzekeringsovereenkomst is vastgelegd).
Levensverzekeringen kunnen worden afgekocht (art. 7:978 BW). Afkoop houdt in dat de verzekeraar zijn uitkeringsverplichting afkoopt door een bepaald bedrag uit te keren aan de verzekeringnemer, waarna de verzekering vervalt. Alleen de levensverzekering die stellig tot uitkering leidt, kan worden afgekocht. Met ‘stellig tot een uitkering leiden’ wordt bedoeld dat de verzekeraar bij (onafgebroken) premiebetaling op enig moment gehouden is tot uitkering en er een zekere waarde-opbouw plaatsvindt. Een ‘kale’ overlijdensrisicoverzekering keert bijvoorbeeld alleen uit als de verzekerde voor de in de overeenkomst genoemde datum overlijdt. Er wordt bij deze verzekering geen ‘waarde’ opgebouwd. Deze levensverzekering kan daarom niet worden afgekocht. Een uitvaartverzekering kan soms worden afgekocht.3 Het recht op afkoop van de levensverzekering is echter nogal eens contractueel uitgesloten. In 7:986 lid 4 BW is in de eerste zin bepaald dat de curator of bewindvoerder zich niets van dat afkoopverbod hoeft aan te trekken. Hij kan als het ware een lange neus trekken naar die bepaling. De tweede zin van deze bepaling beperkt dat weer omdat daarin staat dat een afkoopverbod ook jegens de bewindvoerder geldt indien de te betalen premie fiscaal aftrekbaar (inkomstenbelasting) is of was. Het is daarvoor niet nodig dat betaalde premies in het verleden ook daadwerkelijk zijn opgevoerd als aftrekpost bij de aangifte inkomstenbelasting. De gedachte achter deze beperking van ‘de lange neus’ is dat het bij dergelijke polissen telkens gaat om levensverzekeringen die zijn afgesloten als oudedags- of nabestaandenvoorziening (appeltje voor de dorst). Immers een premie voor een dergelijke levensverzekering is slechts aftrekbaar indien sprake is van een pensioentekort (jaarruimte genoemd). In art. 1.7 Wet Ib 2001 is in de voor die wet geldende definitie van lijfrente – onder meer – vermeld dat de aanspraak op de lijfrentuitkering niet kan worden afgekocht. Dit wordt ook wel het fiscaal afkoopverbod genoemd. De Faillissementswet bevat tevens een bepaling over de afkoop van de levensverzekering. In art. 22a Fw is namelijk – onder meer – bepaald dat het recht om een levensverzekering af te kopen buiten de boedel valt voor zover de begunstigde of verzekeringnemer door de afkoop onredelijk benadeeld wordt. Deze bepaling geldt (zie art. 313 Fw) ook in de schuldsaneringsregeling. Met deze bepaling is beoogd om levensverzekeringen die bedoeld zijn als oudedags- en/of nabestaandenvoorziening te beschermen. Gewone pensioenvoorzieningen, zoals bij pensioenfondsen opgebouwde pensioenrechten, blijven bij een faillissement of schuldsanering van de schuldenaar immers ook buiten schot. We zullen hierna zien dat er onduidelijkheid is over de verhouding tussen het fiscaal afkoopverbod enerzijds en art. 22a Fw anderzijds. Ook zal blijken dat het begrip ‘onredelijk benadeeld’ niet eenvoudig is in te vullen. Afkoop van een levensverzekering heeft grote fiscale consequenties. Ten eerste wordt de afkoopwaarde – ervan uitgaande dat de premies destijds fiscaal zijn afgetrokken – bij het inkomen opgeteld. Ten tweede is over de afkoopwaarde in beginsel zogeheten revisierente van 20% verschuldigd. Revisierente is de vergoeding die betaald moet worden voor onterecht genoten belastingvoordeel in het verleden. De belastingdruk kan in totaal dus 52% plus 20%, zijnde 72%, bedragen.4 Uit de wetsgeschiedenis van art. 22a Fw blijkt niet dat die consequenties niet van belang zijn bij de beantwoording van de vraag of de afkoop onredelijk benadelend is. In de jurisprudentie blijkt dit evenmin.
Tot slot enkele opmerkingen over de procedure. De procedure bij afkoop van een levensverzekering is dat de curator of bewindvoerder daartoe toestemming vraagt aan de rechter-commissaris. Hij dient daarbij de nodige informatie te verstrekken opdat de rechter-commissaris kan toetsen of de afkoop inderdaad niet onredelijke benadelend is. Marjolein Groothedde heeft in haar artikel in dit tijdschrift (zie par. 1) opgesomd om welke informatie het in beginsel gaat. Van de beslissing van de rechter-commissaris kunnen hetzij de gefailleerde of schuldenaar (toestemming wordt gegeven) of de curator of bewindvoerder (toestemming wordt geweigerd) binnen vijf dagen in beroep bij de rechtbank (art. 67 Fw). Deze korte termijn begint blijkens jurisprudentie te lopen op het moment dat de betrokkene op de hoogte is gesteld van de beslissing/ beschikking.
Schuldeisers kunnen niet in beroep van de beslissing van de rechter-commissaris. Wel kunnen zij de rechter-commissaris ex art. 69/317 Fw vragen om de curator of bewindvoerder te bevelen tot uitwinning van dit vermogensbestanddeel (het recht op afkoop) over te gaan. Verdere rechtsmiddelen laat ik (dat past niet in de notendop) buiten beschouwing.
3. Toestemming van de rechter-commissaris geeft niet per se recht op afkoop – Hof Arnhem 16 oktober 2012 LJN BY0621
In de zaak die leidde tot het arrest van Hof Arnhem 16 oktober 2012 had de rechter-commissaris toestemming gegeven voor de afkoop van een levensverzekering (lijfrentepolis). Gefailleerde had deze lijfrentepolis afgesloten bij of met Nationale Nederlanden. In de desbetreffende polis was een afkoopverbod opgenomen. Nationale Nederlanden weigerde daarom tot afkoop over te gaan. De curator heeft toen Nationale Nederlanden in kort geding gedagvaard en gevorderd dat de afkoopsom wel zou worden betaald. De Rechtbank Almelo had de vordering van de curator afgewezen omdat niet was gebleken van toestemming van de rechtercommissaris ex art. 22a Fw. In hoger beroep bleek dat de toestemming inmiddels wel was gegeven. Toch werd het vonnis van de Rechtbank Almelo bekrachtigd. Het hof overwoog daartoe dat de premies voor de lijfrentepolis, mede op de grond dat de verzekering bepaalt dat zij niet kan worden afgekocht, voor de heffing van de inkomstenbelasting in aanmerking konden worden genomen zoals bedoeld in artikel 7:986 lid 4, laatste volzin BW. Dit betekent dat, anders dan is bepaald in artikel 7:986 lid 4, eerste volzin, BW, de contractuele uitsluiting van het afkooprecht ook aan de curator kan worden tegengeworpen. Dat de gefailleerde de ter zake betaalde premies niet daadwerkelijk bij zijn aangifte inkomstenbelasting in aftrek heeft gebracht op zijn inkomen, doet aan de aard van de verzekering en de toepasselijkheid van artikel 7:986 lid 4, laatste volzin, BW niet af. Het hof overwoog vervolgens dat het door de curator gedane beroep op artikel 22a Fw niet opging. Art. 22a Fw heeft namelijk niet de strekking om de bevoegdheden van de curator uit te breiden maar juist om de mogelijkheid om bestaande bevoegdheden uit te oefenen te beperken, en afhankelijk te maken van toestemming door de rechter-commissaris. Een op grond van artikel 22a Fw gegeven toestemming door de rechtercommissaris om tot afkoop over te gaan, creëert voor de curator daarom, aldus het hof, geen bevoegdheid die hem op grond van het in de polisvoorwaarden opgenomen afkoopverbod niet toekomt.
Het oordeel van het hof lijkt te betekenen dat een niet-afkoopbare levensverzekering die tot uitkering leidt en die hoger is dan de begunstigde nodig heeft, niet kan worden uitgewonnen. De vraag rijst of dat niet te zeer in strijd is met de regel dat schuldeisers zich op het hele vermogen van hun schuldenaar kunnen verhalen? Slechts indien een verzekeringsovereenkomst is gesloten met de bedoeling om vermogen aan de boedel te onttrekken zou de curator of bewindvoerder de overeenkomst kunnen vernietigen op grond van faillissementspauliana.5
4. Valt ‘vrijgevallen’ bedrag voor aankoop lijfrente in de boedel? – Rb. Rotterdam van 11 mei 2012, LJN BW7584
In de zaak die leidde tot de (tussen)uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, had de rechter-commissaris op 13 maart 2012 aan twee schuldenaren bericht dat zij had besloten tot volledige afkoop van de lijfrentekoopsompolis, afgesloten bij de Rabobank. Een verzoek van de schuldenaren tot herroeping of intrekking van dat besluit werd afgewezen. Schuldenaren zijn vervolgens in hoger beroep gekomen van de beide besluiten. Zij voerden daartoe aan dat de door de rechter-commissaris beoogde afkoop voor hen onredelijk benadelend is in de zin van art. 22a Fw zodat het recht tot afkoop buiten de boedel valt. In reactie hierop heeft de rechtercommissaris zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van afkoop in de zin van artikel 22a Fw omdat de lijfrentekoopsompolis (ad € 25.481,00) na een klaarblijkelijke verlenging in december 2011 is vrijgevallen op 17 februari 2012. De beschikking d.d. 13 maart 2012 was volgens de rechter-commissaris gegeven voor het geval geoordeeld zou worden dat er wel sprake is van een afkoop in voornoemde zin. Voor dat geval stelde de rechter-commissaris zich op het standpunt dat deze niet onredelijk benadelend is. De bewindvoerster heeft zich verenigd met het standpunt van de rechtercommissaris maar zich wel op het standpunt gesteld dat sprake is van afkoop.
De rechtbank stelde eerst vast dat het genoemde bedrag uitsluitend kan worden gebruikt voor de aankoop van een of meerdere lijfrentes en geen aanspraak geeft op een uitkering in contanten. Dat – zoals de Rabobank aangaf – een uitkering (aan de bewindvoerder) onder de oude polis wel mogelijk was, deed voor de rechtbank aan het voorgaande niet af. Daarom rees de vraag of afkoop van de levensverzekering wel mogelijk is; de gegeven toestemming is daarvoor niet beslissend. Omdat dat niet zeker is werd de bewindvoerder in de gelegenheid gesteld nader te motiveren op grond waarvan de door haar voorgestane afkoop mogelijk is. De vervolgbeslissing is helaas niet gepubliceerd.
Uit deze uitspraak blijkt dat de opbouwfase van de lijfrenteverzekering ten einde was gekomen en dat de afbouwfase intrad. Waarschijnlijk is afkoop niet mogelijk omdat de premies voor de inkomstenbelasting in aftrek konden worden genomen. Indien de schuldsaneringsregeling nog loopt, kan de bewindvoerder wellicht wel bepalen dat de lijfrente in zo kort mogelijke tijd (in twee termijnen van elk een jaar) wordt uitgekeerd. Op die manier kan de waarde van levensverzekering vrijwel geheel in de boedel vallen. Dit lijkt mij, gelet op het doel en de strekking van art. 22a Fw, slechts mogelijk indien de schuldenaar daardoor niet onredelijk wordt benadeeld in de zin van die bepaling. Hierover is mij – buiten de hierna te bespreken uitspraak van Rechtbank Oost-Brabant – geen rechtspraak bekend.
5. Afkoop door bewindvoerder ondanks fiscaal afkoopverbod? Rb. Oost-Brabant 1 februari 2013, LJN BZ0566
Deze zaak betrof een schuldsaneringsregeling van een man en een vrouw. De man had in het verleden een levensverzekering afgesloten. Hij was zelf begunstigde. De rechter–commissaris gaf toestemming tot afkoop van deze verzekeringspolis. In beroep bij de rechtbank betoogden de man en de vrouw dat sprake was van een contractueel afkoopverbod en dat zij onredelijk zouden worden benadeeld door de afkoop.
De rechtbank overwoog allereerst dat een fiscaal afkoopverbod niet betekent dat afkoop niet mogelijk is. De voorwaarden voor rechtsgeldige afkoop zijn, aldus de rechtbank, een zaak van het verbintenissenrecht en niet van de fiscaliteit. De rechtbank verwees daarbij naar Kamerstukken II 2008/09, 31 704, 8, p. 58. De bewindvoerder kan, ondanks het fiscaal afkoopverbod, toch tot afkoop overgaan.
De rechtbank concludeerde vervolgens dat afkoop van de levensverzekering onredelijk benadelend is. Daartoe werd eerst vastgesteld dat de in 2009 afgesloten levensverzekering een verzorgingskarakter heeft omdat deze diende ter vervanging van een effectenrekening die 10 of 15 jaar daarvoor ten behoeve van de man en de vrouw als pensioenvoorziening was geopend. Ten gevolge van het dalen van aandelenkoersen was deze pensioenvoorziening echter aan waardevermindering onderhevig. Daarnaast waren de man en de vrouw financieel niet meer in staat om te voldoen aan de voorwaarde jaarlijks een bedrag van in totaal € 3.000,00 op de effectenrekening te storten. Teneinde de waarde en continuïteit van de pensioenvoorziening veilig te stellen, heeft de man bij de Rabobank de levensverzekering afgesloten.
Uit het vervolg van de uitspraak, geheel duidelijk is dit niet, kan worden afgeleid de levensverzekering een lijfrente betrof die tot uitkering zou komen, welke uitkeringen voor een belangrijk deel moesten worden afgedragen aan de boedel (totaal € 3.176,10 tegenover een netto afkoopwaarde van € 5.550,16) omdat de schuldsaneringsregeling nog 18 maanden zou ‘lopen’. Vervolgens heeft de bewindvoerder blijkbaar de termijnen van de lijfrente veranderd waardoor geen € 275,- maar € 400,- per maand zou worden uitgekeerd (gedurende vijf jaar). Hierdoor zou in totaal € 5.412.14 worden afgedragen (in 18 maanden). De rechtbank overwoog vervolgens dat de schuldeisers nauwelijks benadeeld werden door het niet-afkopen van de levensverzekering (netto afkoopwaarde € 5.550,16 versus € 5.412,14), terwijl de uitkeringen aan de schuldenaren na verkrijging van de schone lei nog zouden doorlopen. Geheel duidelijk is dit niet omdat bij de tweede berekening een maandelijkse uitkering van de Stichting bedrijfstak pensioenfonds wordt genoemd. Toch moet ervan uitgegaan worden dat de bewindvoerder de duur van de lijfrente uitkering heeft ingekort omdat de rechtbank tot slot overweegt: “De rechtbank gaat er daarbij wel vanuit dat bewindvoerder met toestemming van de rechter-commissaris met de Rabobank overeen zal komen dat de volledige inleg van de lijfrenteverzekering wordt uitgekeerd in gelijke maandelijkse termijnen gedurende een periode van vijf jaar met ingang van februari 2013.”
Het lijkt mij juist dat het fiscale afkoopverbod van art. 1.7 Wet IB niet van belang is voor de vraag of de curator een levensverzekering kan afkopen. Indien echter sprake is van een contractueel afkoopverbod, zoals werd gesteld, en de premies zijn ‘aftrekbaar’ voor de inkomstenbelasting, valt niet in te zien dat afkoop toch mogelijk is (zie art. 7:986 lid 4 tweede volzin BW). Indien de verzekeraar desondanks bereid is tot afkoop over te gaan, komt de bewindvoerder voor een dilemma te staan. Ik zou menen dat afkoop dan wel mogelijk is, mits die afkoop niet onredelijk benadelend is voor de schuldenaar. De belangen van de schuldeisers brengen dit met zich mee. Dit komt terug in een uitspraak die in deel II van dit artikel zal worden besproken (Rb. Oost-Brabant 8 februari 2013, LJN BZ1801).
De rechtbank oordeelt dat afkoop onredelijk benadelend is. De daarop volgende overwegingen lijken mij daarom ten overvloede gegeven, maar duidelijk is dit niet. Interessant is wel dat als de opbouwfase tijdens de schuldsaneringsregeling eindigt de bewindvoerder – in de visie van de rechtbank – nog wel ‘aan de knoppen’ zit of kan zitten waar het gaat om de duur (en dus de hoogte) van de met het kapitaal opgebouwde te kopen lijfrente.
6. Slot
In deel II zullen nog besproken worden Rb. Oost-Brabant 8 februari 2013, LJN BZ1801 (geldt het fiscaal afkoopverbod ook voor ‘oude’ levensverzekeringen?) en Rb. Haarlem 29 april 2011, LJN BQ4139 (afkoop onredelijk benadelend?). Tevens zal een samenvattende analyse van de vijf uitspraken worden gegeven.
Voetnoten
- De Waele & Engberts, ‘De levensverzekering in faillissement’, Tijdschrift Financiering, Zekerheden en Insolventiepraktijk, 2011/3, p. 76 e.v.
- Een ongevallenverzekering wordt niet als een levensverzekering beschouwd, art. 7:975 BW.
- Een natura-verzekering kan in geen geval worden afgekocht.
- Er zijn mogelijkheden om deze belastingdruk te verlagen en in sommige gevallen hoeft geen revisierente te worden betaald. Zie nader het artikel genoemd in noot 1.
- Zie ook in die zin ook de noot bij deze uitspraak van A.J. Verdaas in de JOR ( JOR 2013/82), verwijzend naar Kamerstukken II 22 969, nr. p. 7 en Kamerstukken I 22 969, nr. 297, p. 3.
Documentsoort
- Vakliteratuur
- Wsnp periodiek
Trefwoorden
- Pensioen en levensverzekering
- Wsnp Periodiek
Gerelateerd
De auteur bespreekt in vervolg op het eerste deel (WP 2014/4) twee rechtbankuitspraken en hoopt met zijn bijdrage de complexe regeling voor de afkoop van levensverzekeringen tijdens insolventie (schuldsanering en faillissement) te verduidelijken.
Een Wsnp-bewindvoerder treft soms een levensverzekering op naam van de saniet aan. Hij moet dan onderzoeken of die polis moet worden afgekocht. Dit artikel beschrijft het wettelijk kader, en welke informatie nodig is om die beslissing - wel of ...
Dit artikel beschouwt de afhandeling van de compensatie kinderopvangtoeslagaffaire in relatie met de Wsnp.