Bate na materiële looptijd (II)
De auteurs bespreken twee arresten van de Hoge Raad: HR 10-10-2014, ECLI:NL:HR:2014:2935 over verlenging van de looptijd en 19-12-2014, ECLI:NL:HR:2014:3678 over een nagekomen bate na de materiële looptijd.
Wsnp Periodiek februari 2015, nummer 5
Matthieu Verhoeven, Christiane Koppelman*
Vervolg op ‘Bate na materiële looptijd’, WP 2014/01, nr. 04
1. Inleiding
De Hoge Raad heeft recentelijk twee arresten gewezen die op het eerste gezicht vallen in de categorie die de rechtsbeoefening bij niet-juristen erg populair maakt: ‘Het staat er anders, maar het kan toch zo’. In het eerste arrest wordt bepaald dat iets dat is geëindigd toch kan worden verlengd, in het tweede arrest dat iets dat bekend is, toch onder de regeling voor onbekend valt. Beide arresten geven praktische oplossingen voor gevallen, al dan niet door organisatorische problemen ontstaan, die bij strikte wetstoepassing mogelijk tot onbevredigende resultaten zouden leiden.
2. Praktische arresten Hoge Raad
2.1. Verlenging looptijd
Het eerste arrest is HR 10-10-2014, NJ 2014/1470. In dit arrest is naar aanleiding van prejudiciële vragen bepaald dat een schuldsaneringsregeling na afloop van de wettelijke termijn (de materiële looptijd) kan worden verlengd, mits de regeling niet formeel, met in achtneming van de artikelen 352-356 Fw, is geëindigd. Op dit arrest wordt in dit artikel verder niet ingegaan, maar wij handhaven onze aanbeveling uit het vorige artikel1 om verlengingsbeslissingen binnen de materiële looptijd te nemen. Dat voorkomt schemertoestanden. Maar mocht dat om een of andere reden niet lukken, is het dus mogelijk om de regeling te verlengen nadat de materiële looptijd is geëindigd2.
2.2. Bate na materiële looptijd
Het tweede arrest is HR 19-12-2014, ECLI:NL:HR:2014:3678, over de vragen wat het ontstaansmoment van een vordering uit onverschuldigde betaling is en of deze vordering een nagekomen bate in de zin van artikel 194 Fw is. Uit de arresten van de Hoge Raad van 24 februari 2012, LJN BV 0890, 29 maart 2013, LJN BZ 1411, en 19 december 2014 valt op te maken dat er ten aanzien van de bate na materiele looptijd drie situaties zijn te onderscheiden:
- de bate komt op na het verloop van de materiële looptijd, bijvoorbeeld in het geval van een erfenis als de erflater na het einde van de materiële looptijd overlijdt. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 24 februari 2012 bepaald dat een dergelijke bate niet tot de boedel behoort en dus niet aan de schuldeisers ten goede komt. Er is geen sprake van een nagekomen bate als bedoeld in artikel 356 lid 4 Fw juncto artikel 194 Fw;
- de bate komt op voor of tijdens de materiële looptijd, maar moet na het einde van de materiele looptijd nog worden vereffend, zoals de paulianavordering in het arrest van 29 maart 2013, en de slotuitdelingslijst is nog niet ter inzage gelegd (en dus ook niet verbindend geworden). De bewindvoerder blijft hiertoe volgens de Hoge Raad in de periode tussen het einde van de materiële looptijd en het verbindend worden van de slotuitdelingslijst bevoegd. Er is wederom geen sprake van een nagekomen bate;
- de bate komt op voor of tijdens de materiële looptijd, maar moet na het einde van de materiële looptijd nog worden vereffend, zoals de vordering uit onverschuldigde betaling in het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2014, en de slotuitdelingslijst is al verbindend geworden. Volgens de Hoge Raad moet een dergelijke bate worden aangemerkt als een nagekomen bate in de zin van artikel 356 lid 4 juncto artikel 194 Fw.
In paragraaf 3.1 van ons artikel Bate na materiële looptijd3 waren wij naar aanleiding van het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 24 oktober 2013, dat op 19 december 2014 in cassatie door de Hoge Raad is bekrachtigd, tot de conclusie gekomen dat de vordering uit onverschuldigde betaling, naar analogie van het arrest van de Hoge Raad van 29 maart 2013, niet te beschouwen is als een nagekomen bate. Immers in beide zaken werd er tijdens de materiële looptijd van de schuldsaneringsregeling een vordering op een derde gepretendeerd (in het arrest van 29 maart 2013 de paulianavordering, in het arrest van 24 oktober 2013 de vordering uit onverschuldigde betaling) waarbij in beide gevallen de hoogte niet vaststond en onbekend was of de derde zou betalen. Het arrest van 19 december 2014 leert ons dat die opvatting kennelijk niet juist is. Het verschil zit hem wellicht in het feit dat er in het ene geval de slotuitdelingslijst nog niet ter inzage was gelegd en in de andere zaak wel.
In de zaak waarin sprake was van de paulianavordering is bij vonnis van 13 maart 2012 de schone lei aan saniet verleend. Op 11 oktober 2012 (de datum waarop de rechtbank Assen de beschikking heeft gegeven, waartegen cassatie is ingesteld) was de slotuitdelingslijst nog niet ter inzage gelegd. In de zaak waarin de onverschuldigde betaling aan de orde was, is de schone lei op 18 september 2012 verstrekt en is de slotuitdelingslijst op 21 november 2012 verbindend geworden. In de eerstgenoemde zaak, waarin sprake was van een termijn van minimaal acht maanden tussen het verstrekken van de schone lei en het ter inzage leggen en/of verbindend worden van de slotuitdelingslijst, is geoordeeld dat de bewindvoerder nog immer niet in strijd heeft gehandeld met het beginsel dat hij bij het innen van baten voor de boedel voortvarend te werk moet gaan. In het arrest van 19 december 2014 komt de Hoge Raad, niet verrassend, tot de conclusie dat de bewindvoerder, die binnen twee maanden na het verstrekken van de schone lei de slotuitdelingslijst ter inzage heeft gelegd, dat onverwijld heeft gedaan, waarna de slotuitdelingslijst verbindend is geworden.
De enige manier om de “opbrengst” van de procedure over de onverschuldigde betaling dan nog in de boedel te krijgen, is de weg van art 356 jo 194 Fw. Daartoe is wel enige juridische arbeid nodig. De Hoge Raad spreekt (ro 3.5.5) van bekendheid van onzekere baten. De curator/bewindvoerder constateert dat er een mogelijke bate is, maar nog onduidelijk is of die te realiseren is (haalbaarheid van de vordering of de mogelijkheid van verhaal). De bekendheid met onzekere baten staat volgens de Hoge Raad niet in de weg aan het opmaken van de slotuitdelingslijst en daarmee beëindiging van de schuldsaneringsregeling. Kennelijk is de bekendheid met een onzekere bate gelijk te stellen met de niet bekendheid van baten als genoemd in artikel 194 Fw. De reden hiervoor is gelegen in de gerechtvaardigde belangen van schuldeisers om, indien een dergelijke bate alsnog wordt gerealiseerd, deze tot het te verdelen actief te kunnen rekenen. Het op deze manier uitleggen van het bepaalde in artikel 194 Fw strookt met de toelichting die is gegeven bij de invoering van artikel 356 Fw: de regeling van de nagekomen bate voorziet in de mogelijkheid van correctie van het resultaat van de vereffening op grond van later opkomende feiten en omstandigheden. Op deze manier wordt de bekende onzekere bate beschouwd als onbekende bate en kan de nagekomen batenregeling wordt toegepast. Het resultaat is bevredigend.
Maar het had ook eenvoudiger gekund.
2.3 Bate na materiële looptijd, andere mogelijkheden
De eerste mogelijkheid: Aangezien het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling in beeld kwam en niet duidelijk was of het hof voor het einde van die termijn eindarrest zou gaan wijzen, heeft de bewindvoerder in de regeling die leidde tot het arrest van 19 december 2014 begrijpelijk en terecht verzocht de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen. De rechter-commissaris heeft hiermee ingestemd. De rechtbank heeft de beschikking van de rechtbank echter vernietigd. Dit is ons inziens een opmerkelijke en, gelet op het eerder door de Hoge Raad gewezen arrest op 24 februari 2012, ook onbegrijpelijke beslissing. Immers had door verlenging van de looptijd de vordering uit onverschuldigde betaling binnen de (verlengde) materiële looptijd kunnen worden geïnd, dan was er geen discussie over ontstaan of de bate nog tot de boedel behoorde. Dat had gekund met vrijstelling van saniet van de overige verplichtingen, zodat deze door de verlenging niet al te zeer in zijn belangen zou zijn getroffen. Deze wijze van afwikkelen is in ieder geval aan te bevelen indien er, zonder de bate niet zou worden geverifieerd, maar dat in het geval van incasso van de bate wel zou moeten. Dan kan er nog gedurende de verlengde regeling een verificatievergadering worden gehouden, zodat wordt voorkomen dat er nog een bate binnenkomt welke op gekunstelde wijze onder de schuldeisers moet worden verdeeld.
De tweede mogelijkheid: Het opmaken van de slotuitdelingslijst was aangehouden totdat de bate was geïncasseerd. De bewindvoerder moet onverwijld overgaan tot het opmaken van de slotuitdelingslijst, maar heeft daar bij een redelijke speelruimte. Hij moet voortvarend handelen, maar hoeft bij het incasseren geen grote proces- of kostenrisico’s te lopen. De bewindvoerder kan dus, met een beroep op HR 29 maart 2013 waarin tussen het verstrekken van de schone lei en de ter inzage legging van de slotuitdelingslijst minimaal acht maanden zijn verstreken, trachten de bate te incasseren en even (!) te wachten met het opmaken van de slotuitdelingslijst. Slaagt de incasso, wordt de bate “gewoon” meegenomen in de berekening van het te verdelen actief.
De derde mogelijkheid: De Hoge Raad geeft in ro 3.5.7 nog een mogelijke oplossing: de bewindvoerder die ten tijde van de vereffening bekend is met een onzekere bate kan er voor kiezen een dergelijke bate voorwaardelijk op te nemen in de slotuitdelingslijst, in die zin dat als die bate wordt gerealiseerd, dit leidt tot een uitkering aan de schuldeisers. Ook dit is een praktische oplossing in het geval van een bekende onzekere bate. Opmerkelijk is wel dat het Hof Arnhem-Leeuwarden in het arrest van 24 oktober 2013 (ECLI:NL:GHARL:2013:8767), dat leidde tot het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2014, overwoog dat het minimaal is vereist dat de schuldeisers, voordat de slotuitdelingslijst verbindend wordt, kennis hebben kunnen nemen van het totale saldo dat onder de schuldeisers zal worden verdeeld. Gelet op ro 3.5.7 stelt de Hoge Raad niet die precieze saldo-eis, maar kan de bewindvoerder in de slotuitdelingslijst voorwaardelijk een bate opnemen en later op basis van die lijst uitkeren hetgeen (achteraf ) ter zake de onzekere bate blijkt te zijn ontvangen.
3. Conclusie
Een mogelijke bate die bekend was, maar die door de bewindvoerder op redelijke gronden (nog) niet is geïncasseerd, kan worden aangemerkt als een ten tijde van de vereffening niet bekende bate, zodat een opbrengst via de weg van artikel 356 lid 4 Fw jo 194 Fw aan de schuldeisers ten goede kan komen. Hetzelfde resultaat kan worden bereikt door verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, het aanhouden van het opmaken van de slotuitdelingslijst of het voorwaardelijk opnemen van de onzekere bate. Er zijn vele wegen die naar Rome leiden.
Voetnoten
*Mr. Matthieu M. Verhoeven is werkzaam als coördinerend vice-president bij de Rechtbank Overijssel, locatie Almelo. Mr. C. Koppelman is werkzaam als senior secretaris bij de Rechtbank Overijssel, locatie Almelo.
- ‘Bate na materiële looptijd’ WP, 2014/01, nr. 04, p.17, paragraaf 4.1.
- Zie voor een (verdere) uitwerking van dit onderwerp in dit nummer: Theo Pouw, WP, 2015/01, p 18.
- ‘Bate na materiële looptijd’ WP, 2014/01, nr. 04, p. 16, paragraaf 3.1.
Documentsoort
- Vakliteratuur
- Wsnp periodiek
Trefwoorden
- Formele termijn
- Materiële termijn
- Wsnp Periodiek
Gerelateerd
De conclusie van de HR dat tussen het verstrijken van de termijn van artikel 349a Fw en het onherroepelijk worden van de verlengingsbeslissing er voor de schuldenaar geen verplichtingen gelden. Deel 2 van een tweeluik.
Dat een verlenging van de Wsnp niet mogelijk is na het formele einde ligt voor de hand. Of dat ook zo is, als het gaat om een verlenging na het materiële einde van de regeling wordt in dit artikel onderzocht aan de hand van een drietal ...
Artikel over de vraag of de termijn van de schuldsaneringsregeling verlengd kan worden wegens een nagekomen bate.