Gemeenschap van goederen en het gevolg van omzetting van de schuldsanering van één van de echtgenoten in faillissement
Echtpaar gehuwd in gemeenschap van goederen doorloopt de Wsnp. De Wsnp van één partner eindigt tussentijds in een faillissement. de andere Wsnp loopt door. Uitleg over deze constructie.
Wsnp Periodiek februari 2016, nummer 6
Theo Pouw
1. Inleiding
Onlangs ontving de redactie de volgende vraag van een bewindvoerder:
Er is sprake van een echtpaar, gehuwd in gemeenschap van goederen. Op beiden is de Wsnp van toepassing. Bij één van de twee loopt de Wsnp niet goed, waardoor deze wordt omgezet in een faillissement. Op de ander blijft de Wsnp van toepassing. Wat moet er gebeuren met het boedelsaldo?
Ofschoon een dergelijke situatie zich niet erg vaak voordoet, is dit een uiterst relevante vraag, met name omdat de wetgever aan deze materie niet expliciet aandacht heeft geschonken.
Wel bepaalt art. 63 Fw dat ‘het faillissement van de persoon die in enige gemeenschap van goederen gehuwd is of in enige gemeenschap van goederen een geregistreerd partnerschap is aangegaan, als het faillissement van die gemeenschap wordt behandeld’ en art. 22 dat ‘onder gefailleerde mede wordt begrepen de echtgenoot of de geregistreerde partner van de in enige gemeenschap van goederen gehuwde onderscheidenlijk als partner geregistreerde’.
Op basis van onder meer die artikelen was het lange tijd vaste rechtspraak dat het faillissement van de ene in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoot vanzelf het faillissement van de andere echtgenoot tot gevolg had. Na inwerkingtreding van de Wsnp, waarin art. 63 Fw van overeenkomstige toepassing werd verklaard (art. 313 Fw), terwijl art. 22 Fw een equivalent vond in art. 295 lid 4 Fw, werd ook in de schuldsaneringsregeling zo geoordeeld, tot de Hoge Raad in 2001 besliste dat dat een onjuiste redenering was, immers:
‘Art. 63 bepaalt alleen dat een faillissement van een persoon die in enige gemeenschap van goederen gehuwd is als een faillissement van die gemeenschap wordt behandeld, maar niet van rechtswege het faillissement van die andere echtgenoot meebrengt.’1
2. Twee insolventieregimes naast elkaar
Voortaan diende over het faillissement of de schuldsanering van de man en de vrouw afzonderlijk te worden beslist, waarmee echter de mogelijkheid ontstond dat de ene echtgenoot in staat van faillissement verkeert, terwijl de andere echtgenoot is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Precies de situatie waarmee de vraagstellende bewindvoerder zich geconfronteerd zag. Wanneer beide echtelieden zijn toegelaten tot de schuldsaneringsregeling bestaat immers de mogelijkheid dat één van hen failliet wordt verklaard ter zake van vorderingen ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling niet werkt (art. 312 Fw). Vaker zal het voorkomen dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van één van de echtelieden tussentijds wordt beëindigd op grond van art. 350 lid 3 sub c-g Fw. Wanneer er dan baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen, verkeert de schuldenaar van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan (art. 350 lid 5 Fw).
De huwelijksgoederengemeenschap valt in beide boedels en wordt dan in theorie zowel door een curator als door een bewindvoerder beheerd. Omdat die benadering allerlei door de wetgever niet beantwoorde vragen opriep, kwam de Hoge Raad al spoedig met aanwijzingen voor de praktijk. In de visie van de Hoge Raad kunnen beide insolventieregimes niet alleen naast elkaar bestaan en ook worden afgewikkeld (HR 4 juni 2004, NJ 2004/638), maar:
‘Ten aanzien van de vereffening van de gemeenschappelijke boedel heeft de afwikkeling van het faillissement dan voorrang omdat dit is uitgesproken ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers van de gefailleerde, terwijl de schuldsanering met name het belang dient van degene wiens schulden worden gesaneerd. In de schuldsanering kan dus pas tot vereffening van de gemeenschappelijke boedel worden overgegaan nadat het faillissement van de andere echtgenoot is beëindigd.’ (r.o. 3.6)
3. Consequenties voor het boedelsaldo
Na faillietverklaring van één van de in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoten moet de bewindvoerder de schuldsaneringsregeling van de gefailleerde echtgenoot afsluiten; hij incasseert het door de rechtbank vast te stellen salaris in de schuldsanering van de gefailleerde echtgenoot en draagt vervolgens al hetgeen betrekking heeft op de gefailleerde echtgenoot en alles wat hij onder zich heeft dat behoort tot de gemeenschappelijke boedel van de echtelieden over aan curator, die vervolgens te werk gaat volgens het bepaalde in art. 359 Fw en Titel I van de Faillissementswet. De schuldsaneringsregeling van de niet-gefailleerde echtgenoot loopt intussen gewoon verder en de bewindvoerder zal moeten afwachten of er na de afwikkeling van het faillissement van de andere echtgenoot nog iets overblijft voor uitdeling in de schuldsanering van de niet-gefailleerde echtgenoot, hetgeen uiterst zelden het geval zal zijn.
Wordt in de schuldsanering van de niet-gefailleerde echtgenoot doorgespaard en gaat het daarbij om gelden die tot de gemeenschap behoren, dan dient de bewindvoerder ook die gelden over te maken aan de curator. Dat de bewindvoerder dat pas doet na zijn salaris te hebben geïncasseerd, lijkt mij redelijk. Dat hij, voordat hij het saldo van het gespaarde doorbetaalt aan de curator ook de andere boedelschulden voldoet, lijkt eveneens redelijk, omdat de niet-gefailleerde echtgenoot daar anders mee blijft zitten. Immers, de in een schuldsanering niet betaalde boedelschulden vallen niet onder de schone lei, behalve als het gaat om de boedelschulden bedoeld in art. 15d lid 1 sub b Fw. Om te voorkomen dat in een faillissement hoog opgelopen boedelschulden een belemmering zouden vormen voor de gefailleerde schuldenaar om omzetting in een schuldsanering te verzoeken, vallen laatstbedoelde boedelschulden ingevolge art. 358 lid 3 Fw namelijk wél onder de schone lei.2
4. Twee insolventieregimes, een schone lei en gemeenschap van goederen
Wanneer de gemeenschapsschulden niet of niet volledig kunnen worden voldaan in het faillissement van de gefailleerde echtgenoot, zal hij daarvoor aansprakelijk blijven. De niet-gefailleerde echtgenoot zal dan wat die schulden betreft niet veel hebben aan een schone lei, omdat hij of zij daar als gevolg van de gemeenschap van goederen indirect medeaansprakelijk voor blijft. Er zijn echter situaties denkbaar waarin het voor de niet-gefailleerde echtgenoot wel degelijk zinvol is om te beschikken over een schone lei. Het meest voor de hand liggende voorbeeld daarvan is een echtscheiding, maar gemeenschapsschuldeisers zullen zich ook niet kunnen verhalen op goederen, welke aan de niet-gefailleerde echtgenoot toebehoren en die niet in de gemeenschap vallen, zoals een erfenis of een legaat waarvan de erflater heeft bepaald dat die buiten elke gemeenschap vallen, of zogenoemde verknochte goederen, d.w.z. goederen die op een bijzondere manier aan iemand verbonden zijn, waaronder kleding en sieraden, maar bijvoorbeeld ook een invaliditeitsuitkering. Dat laatste kan overigens ook het geval zijn als het om schulden gaat.
Voetnoten
- HR 13 juli 2001, NJ 2001/525 en bevestigd in HR 4 juni 2004, NJ 2004/638.
- Op 3 juni 2008 besliste het Gerechtshof ’s-Gravenhage (ECLI:NL:GHSGR:2008:BD3267) in de schuldsanering van een ondernemer wiens onderneming bij toelating nog niet was beëindigd en waarin op grond van de loongarantieregeling boedelschulden aan het UWV waren ontstaan, dat die boedelschulden toch onder de schone lei moesten worden gebracht, omdat ‘het niet toekennen van de schone lei (…) zou leiden tot een niet gerechtvaardigde verschillende behandeling van de ex-ondernemers die vanuit een faillissement overgaan tot de schuldsaneringsregeling en ex-ondernemers die direct, zonder voorafgaand faillissement in de regeling komen’ (r.o. 4). Daar valt iets voor te zeggen, maar art. 15d lid 1 sub b was op dat moment nog niet in werking. Daarna zou het juist vanwege de boedelschulden wel zeer onverstandig zijn om een lopende onderneming niet in faillissement af te wikkelen.
Documentsoort
- Vakliteratuur
- Wsnp periodiek
Trefwoorden
- Faillissement
- Wsnp Periodiek
Gerelateerd
Omzetting van een tussentijds beëindigde Wsnp naar een faillissement vindt alleen plaats indien er voldoende baten beschikbaar zijn om de schulden (gedeeltelijk) te voldoen. Maar hoe moet zo’n faillissement door de curator (financieel) worden ...
Dit artikel beschouwt de afhandeling van de compensatie kinderopvangtoeslagaffaire in relatie met de Wsnp.
Geen schone lei wordt toegekend in een Wsnp die eindigt omdat alle (aangemelde) vorderingen voldaan kunnen worden. Dit artikel legt uit hoe te werk te gaan om toch een schone lei te krijgen.