Trouwen of scheiden tijdens de schuldsanering. En een vooruitblik op nieuw huwelijksvermogensrecht
Uitleg over de gevolgen van trouwen en scheiden tijdens de Wsnp. Bij een huwelijk (in gemeenschap van goederen) verandert de omvang en verhaalspositie van schuldeisers. Bij een kunnen ook vermogensrechtelijke complicaties optreden.
Wsnp Periodiek augustus 2016, nummer 18
Arnoud Noordam en Ronald Brinkman*
1. Inleiding
In 2014 zijn in Nederland circa 65.000 huwelijken gesloten. In dat jaar zijn ook zo’n 35.000 huwelijken ontbonden. Trouwen en scheiden zijn dus aan de orde van de dag. Ook sanieten trouwen en scheiden. Maar wat zijn daarvan de consequenties voor de schuldsanering?
Bij een huwelijk verandert de omvang van de boedel. Daarmee verandert in beginsel ook de verhaalspositie van de schuldeisers. Als het huwelijk voor de schuldeisers van de ene echtgenoot een verbetering oplevert (omdat het verhaalsvermogen van zijn schuldenaar en het uitdelingspercentage in omvang toeneemt), levert dat huwelijk voor de schuldeisers van de andere echtgenoot een verslechtering op (omdat het uitdelingspercentage voor deze groep schuldeisers afneemt). Maar geldt dit ook bij een huwelijk dat tijdens de schuldsanering wordt aangegaan? Bij een echtscheiding tijdens schuldsanering kunnen ook vermogensrechtelijke complicaties optreden. In ieder geval heeft een echtscheiding veelal een inkomenseffect dat leidt tot aanpassing van de vrij te laten bedragen.
Nadenkend over deze problematiek, komt al snel de principiële vraag op of sanieten zonder meer het recht hebben tijdens de schuldsanering te trouwen of te scheiden, of dat zij daartoe toestemming behoeven van de bewindvoerder of zelfs de rechter. Het insolventierecht ziet in de eerste plaats op het vermogen van de schuldenaar en maakt een inbreuk op de bevoegdheid van de schuldenaar om zijn vermogen te beheren en daarover te beschikken. Waar mogelijk dient echter ook in het insolventierecht de eerbiediging van het privéleven zoveel mogelijk overeind te blijven.1 In de Faillissementswet of het Burgerlijk Wetboek is ook geen regel opgenomen waaruit zou blijken dat schuldenaren die persoonlijke rechten niet zouden kunnen uitoefenen of daartoe toestemming vereist is. De (lagere) rechtspraak die wij in deze bijdrage bespreken geeft ook blijk van dat uitgangspunt: sanieten mogen trouwen en scheiden tijdens schuldsanering.
Bij toepassing van de schuldsaneringsregeling verliest de schuldenaar de beschikkingsbevoegdheid over de Wsnp-boedel. Wij nemen in deze bijdrage aan dat, door een huwelijk zonder huwelijkse voorwaarden respectievelijk een echtscheiding, van rechtswege een gemeenschap van goederen ontstaat c.q. ontbonden wordt – óók als het huwelijk of de scheiding zich voordoet tijdens de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Wel kan zich de legitieme vraag voordoen of bij uitoefening van deze persoonlijke rechten, onder omstandigheden, aanleiding kan bestaan tot een tussentijdse beëindiging van de schuldsanering.
In deze bijdrage bespreken wij eerst de kernbegrippen aansprakelijkheid, verhaalsaansprakelijkheid en draagplicht. Wij gaan verder in op de situaties die zich in de saneringspraktijk voordoen aan de hand van drie rechtbankuitspraken, waarin aan de orde komen de gevolgen van een huwelijk in gemeenschap van goederen en het aangaan van een geregistreerd partnerschap tijdens de schuldsanering (paragraaf 2) en de wijziging van het vrij te laten bedrag (hierna: vtlb) door echtscheiding (paragraaf 3).
In de Eerste Kamer vordert de behandeling van het wetsvoorstel teneinde de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen te wijzigen (zie de Kamerstukken EK 2015/16, 33 987 A), hierna te noemen: het wetsvoorstel. De belangrijkste wijziging is dat in het nieuwe stelsel sprake is van een beperkte gemeenschap van goederen. De hoofdregel wordt, vereenvoudigd gezegd: alléén de goederen die worden verkregen en de schulden die ontstaan tijdens het huwelijk vallen in die huwelijkse gemeenschap. De lusten en lasten uit het verleden worden niet meer automatisch door de echtgenoten gedeeld, zoals dat onder de huidige gemeenschap van goederen wél nog het geval is. In paragraaf 4 schetsen wij enkele hooflijnen van deze wet-in-wording en de gevolgen voor de Wsnp-praktijk. Wij sluiten dit artikel in paragraaf 5 af met enkele slotopmerkingen.
2. Huwende schuldenaren
Rb. Zeeland-West-Brabant 24/11/2015 ECLI:NL:RBZWB:2015:7522 en 30/06/2016 ECLI:NL: RBZWB:2016:4217
2.1 De uitspraak van 24 november 2015 (ECLI:NL:RBZWB:2015:7522) gaat over twee schuldenaren die tijdens de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling met elkaar trouwen. In augustus 2014 zijn de twee, kennelijk samenwonende schuldenaren, toegelaten tot de wettelijke schuldsanering. Zij hebben dezelfde bewindvoerder. Bij het huisbezoek deelt de bewindvoerder aan de schuldenaren mede dat de schuldenaren mogen trouwen maar alleen met uitsluiting van gemeenschap van goederen. Een jaar later verzoekt de Wsnp-bewindvoerder tussentijdse beëindiging omdat de schuldenaren tijdens de sanering toch zijn getrouwd zonder huwelijkse voorwaarden en dus in gemeenschap van goederen. Het gevolg van het huwelijk is, aldus de bewindvoerder, dat schuldenaren hoofdelijk aansprakelijk zijn geworden voor elkaars schuldenlast. Dit betekent een nieuwe schuldenlast voor [partij 1] ten bedrage van € 23.495,67 en een nieuwe schuldenlast voor [partij 2] ten bedrage van € 78.435,87. Er is derhalve sprake van een bovenmatige nieuwe schuldenlast die schuldenaren willens en wetens zijn aangegaan, aldus de bewindvoerder. In gelijke zin overweegt de rechtbank dat een nieuwe schuldenlast is ontstaan door het aangaan van een gemeenschap van goederen, waardoor schuldenaren hoofdelijk aansprakelijk zijn geworden voor elkaars schuldenlast. De rechtbank oordeelt dat schuldenaren op toerekenbare wijze, gelet op hun leefgeld, bovenmatige nieuwe schulden hebben laten ontstaan, waarmee zij tekort zijn geschoten in hun verplichting om geen nieuwe schulden te laten ontstaan. De schuldeisers worden in beginsel benadeeld, nu beide schuldenaren met de nieuwe schulden worden geconfronteerd, aldus de rechtbank. De rechtbank beëindigt de toepassing van de regeling op grond van artikel 350 lid 3 onder c, d en e Fw.
Wij kunnen ons niet goed vinden in de redenering van bewindvoerder en rechtbank. Van nieuwe schulden is geen sprake en of schuldeisers benadeeld zijn hangt geheel af van de activa en passiva van de huwende schuldenaren – die benadeling kan niet voetstoots aangenomen worden. Voordat we ons standpunt toelichten in paragaaf 2.3 en 2.4, maken we in paragraaf 2.2 eerst enkele opmerkingen over de kernbegrippen aansprakelijkheid, verhaalsaansprakelijkheid en draagplicht.
2.2.1 Aansprakelijkheid
Als persoon A een schuld aangaat, is A aansprakelijk voor die schuld en kan de schuldeiser A tot betaling aanspreken. Voor echtgenoten gelden twee belangrijke uitzonderingen. Indien namelijk echtgenoot A een ‘huishoudelijke schuld’ (zie art. 1:85 BW) aangaat, zijn zowel A als B hoofdelijk voor het geheel van die schuld aansprakelijk. Dat geldt omgekeerd ook voor A als B een huishoudelijke schuld aangaat. Dit is een belangrijke uitzondering, omdat heel veel schulden als huishoudelijke schulden worden aangemerkt: schulden voor nutsvoorzieningen, ziektekostenverzekeringen, aanschaf van huishoudelijke apparatuur, meubilair etc. Schulden van een onderneming van A zijn echter geen huishoudelijke schulden. We merken hier alvast op dat een schuld van een onderneming in beginsel wel ‘in de gemeenschap van goederen’ valt. De aansprakelijkheid voor een schuld staat immers los van de vraag in welk vermogen de schuld valt (zie 2.2.2). De tweede uitzondering betreft de huur van een woning. De echtgenoot of geregistreerde partner van een huurder is automatisch medehuurder zolang de woonruimte de echtgenoot of geregistreerde partner tot hoofdverblijf strekt. Art. 7:266 lid 1 BW bepaalt daarom dat de beide echtgenoten jegens de verhuurder hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de huur.
Gaan personen A en B samen een schuld aan, dan zijn zij ieder voor de helft aansprakelijk (aldus de hoofdregel van artikel 6 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, art. 6:6 BW). In afwijking van deze hoofdregel bepaalt een kredietovereenkomst veelal dat beide schuldenaren hoofdelijk aansprakelijk zijn. Dat wil zeggen dat de bank van zowel A als B 100% betaling kan vorderen, totdat haar vordering volledig is voldaan. Bij de hypotheekschuld voor het woonhuis, zijn beide echtgenoten meestal hoofdelijk aansprakelijk.
2.2.2 Verhaalsaansprakelijkheid
De verhaalsaansprakelijkheid komt aan de orde als de schuldenaar niet betaalt. De vraag is dan bij welk vermogen de schuldeiser verhaal kan zoeken. Om dat vast te stellen, moet je bij echtgenoten eerst weten in welk vermogen de schuld valt. Er bestaan bij een gemeenschap van goederen drie vermogens: de gemeenschap van goederen zelf en de beide eigen vermogens van de echtgenoten (hierna: privévermogen). Onder het huidige stelsel vallen nagenoeg alle schulden in de huwelijkse gemeenschap. Een belangrijke uitzondering daarop is de schulden uit erfenissen of schenkingen, waarop een uitsluitingsclausule van toepassing is verklaard (art. 1:94 lid 2-a BW). Als A bijvoorbeeld een erfenis onder uitsluitingsclausule verkrijgt, en aan die erfenis kleven schulden waarvoor hij aansprakelijk is (waaronder bijvoorbeeld de erfbelasting), dan valt een dergelijke schuld niet in de gemeenschap. De hiervoor al genoemde schulden van een onderneming, zijn wél schulden die in de gemeenschap vallen, ook al is slechts één van de echtgenoten aansprakelijk voor die schuld. Dat is alleen anders als de onderneming bijvoorbeeld onder een uitsluitingsclausule is geërfd, hetgeen in de praktijk niet vaak voorkomt.
Hoe zit het dan met het verhaal voor de schuldeisers als de schuldenaar zijn schuld niet vrijwillig betaalt? Schuldeisers van echtgenoot A (voor schulden waarvoor B niet aansprakelijk is, bijvoorbeeld de door ondernemer A aangegane schuld of de hiervoor genoemde erfbelasting) kunnen zich zowel op de hele gemeenschap van goederen als op het privévermogen van A verhalen (art. 1:96 lid 1 BW). Omgekeerd kunnen schuldeisers van echtgenoot B (voor gemeenschapsschulden waarvoor A niet aansprakelijk is) zich ook zowel op de hele gemeenschap van goederen als op het privévermogen van B verhalen. Als A en B beiden (hoofdelijk) aansprakelijk zijn voor een schuld, kunnen schuldeisers zich op alle drie vermogens verhalen: op de gemeenschap van goederen en op de beide privévermogens van A en B.
2.2.3 Draagplicht
Zoals we hiervoor hebben gezien, kunnen schuldeisers zich veelal op alle vermogens van de echtgenoten verhalen, omdat de meeste schulden in de WSNP huishoudelijke schulden zijn waarvoor beide echtgenoten hoofdelijk aansprakelijk zijn. Maar dat geldt niet voor alle schulden, zie paragraaf 2.2.1. Als een schuldeiser zich op een bepaald vermogen verhaalt, rijst de vraag of de betreffende schuld inderdaad uit dat vermogen voldaan behoort te worden, met andere woorden of dat vermogen ook draagplichtig is voor de betaling van die schuld. Daarvoor moet je wederom kijken naar de vraag in welk vermogen de schuld valt (art. 1:94 BW). Als er bijvoorbeeld sprake is van een schuld die in de gemeenschap van goederen valt, terwijl verhaal plaatsvindt op het privévermogen van echtgenoot A, ontstaat er een vergoedingsplicht van de gemeenschap van goederen jegens het privévermogen van A (art. 1:96 lid 3 BW; zie voor de omgekeerde situatie art. 1:96 lid 4 BW, waarbij een schuld die in het privévermogen valt, wordt voldaan uit de gemeenschap van goederen). In theorie is de draagplicht niet onbelangrijk, maar voor de Wsnp-praktijk toch minder van belang. In de praktijk komt het namelijk niet zo vaak voor dat verhaal op een ander vermogen voorkomt dan op het draagplichtige vermogen. De meeste schulden zijn immers gemeenschapsschulden en er is in de Wsnp-praktijk veelal geen sprake van privévermogens de bedoelde vergoedingsplichten spelen dan geen rol.
2.3 Gevolgen huwelijk voor activa en passiva
2.3.1 Wat betreft ieders reeds bestaande schulden heeft een huwelijk geen gevolgen voor ieders aansprakelijkheid. De ene echtgenoot wordt door het huwelijk dus niet aansprakelijk voor de schulden van de andere echtgenoot.2 Wel zijn er gevolgen voor de verhaalsaansprakelijkheid. Naast het verhaal op de privé-goederen van de partner die de schuld vóór het huwelijk aanging, kunnen de schuldeisers zich nu ook verhalen op de gemeenschap van goederen (art. 1:96 lid 1 BW). Zouden de schuldenaren niet in de wettelijke schuldsaneringsregeling zitten, betekent dit dat de verhaalsmogelijkheden van schuldeisers, door het huwelijk van de schuldenaren, ingrijpend wijzigen. Wij zullen dit met twee voorbeelden toelichten: Partner A heeft een vermogen van 20 en een schuldenlast van 100. Partner B heeft een vermogen van 20 en een schuldenlast van 50. Wanneer A en B trouwen, bedraagt de gemeenschappelijke schuldenlast 150 en het gemeenschappelijke vermogen 40. De schuldeisers van A gaan erop vooruit: de verhouding van de schulden van de schuldeisers van A ten opzichte van het totale actief is 27% (40/150) geworden en was eerst 20% (20/100). De schuldeisers van B gaan erop achteruit: de verhouding van de schulden van de schuldeisers van B ten opzichte van het totale actief is ook 27% geworden en was eerst 40% (20/50). Tweede voorbeeld: A heeft een schuldenlast van 100 en een boedel van 20 (een verhouding van 1 staat tot 5). B heeft een schuldenlast van 200 en een boedel van 40 (eveneens een verhouding van 1 staat tot 5). Als A en B trouwen, hebben zij een boedel van 60, de schuldenlast drukkend op het gemeenschappelijke actief is 300 – de verhouding blijft 1 staat tot 5 (eenvoudig gezegd: het uitdelingspercentage van alle schuldeisers was en blijft van 20%); dit huwelijk verandert niets aan de verhaalspositie van de schuldeisers van A en B.
2.3.2 Werkt dit in de schuldsanering ook zo?
Zoals in de inleiding opgemerkt, nemen wij aan dat er geen wettelijke beletsels zijn voor sanieten om tijdens de schuldsanering te trouwen zonder huwelijkse voorwaarden. Voor gehuwde schuldenaren geldt het bepaalde in artikel 63 Fw (schakelbepaling 313 Fw): de sanering van de in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoot wordt als sanering van de gemeenschap van goederen behandeld. Hoe werkt dit aan de activa-kant? Of de wettelijke schuldsaneringsregeling nu ten aanzien van een of beide huwelijkspartners geldt, wij nemen aan dat de Wsnp-boedel, als gevolg van het huwelijk tijdens de sanering, alle goederen van die gemeenschap van goederen zal gaan omvatten vanaf de aanvang van het huwelijk.
Hoe werkt dit aan de passiva-kant? Als we aannemen dat art. 63 Fw ook werkt in deze situatie – saniet A huwt tijdens sanering met niet-saniet B – dan zouden de schuldeisers van B hun vorderingen die bestaan op het moment dat de schuldsaneringsregeling op A van toepassing wordt (fixatiebeginsel) bij de Wsnp-bewindvoerder van A kunnen indienen. Zou art. 63 Fw in deze situatie niet gelden dan zouden de schuldeisers van B zich niet kunnen melden bij de Wsnp-bewindvoerder van A. Hooguit zouden de schuldeisers van B verhaal kunnen nemen op het vtlb van A voor zover dat de beslagvrije voet te boven gaat (verhaal van schuldeisers van B op het nominale bedrag van A bedoeld in art. 295 lid 3 Fw).
2.3.3 Terug naar de in par. 2.1 samengevatte uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De door de rechtbank als ‘nieuwe schuldenlast’ gekwalificeerde schulden, zijn de reeds vóór het huwelijk ontstane schulden die bestonden bij aanvang van de sanering. Van nieuwe schulden is strikt genomen geen sprake. Indien saniet A trouwt met saniet B kan het wel zijn dat het percentage van de uitdeling aan de schuldeisers van A vermindert als gevolg van het huwelijk met B. De eerste vraag die ons inziens dan beantwoord moet worden is of art. 63 Fw van toepassing is en of de schuldeisers van B hun vordering in de sanering van A kunnen indienen – maar de rechtbank gaat daar in de uitspraak niet op in. De uitkomst hangt verder af van de omvang van de schuldenlast van B, de schuldenlast van A, en de omvang van de vermogens van A, van B en van de gemeenschap A-B en de inkomsten van A en B tijdens de restanttermijn van de sanering (vgl. de berekeningen aan het slot van paragraaf 2.3.1).
2.4 Recentelijk werd een andere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant gepubliceerd over een soortgelijk geval (ECLI:NL:RBZWB:2016:4217). Hier gaat het om een saniet A die tijdens de sanering een geregistreerd partnerschap aangaat met een partner B die ook in de schuldsaneringsregeling zit en een schuldenlast heeft van € 60.000. Het partnerschap werd aangegaan zonder partnerschapsvoorwaarden. De rechtbank overweegt: ‘Door het aangaan van een geregistreerd partnerschap zonder partnerschapsvoorwaarden zijn op grond van artikel 1:96 lid 1 BW jo. artikel 1:80b BW, de schulden van beide partners voortaan verhaalbaar op alle gemeenschapsgoederen. De omvangrijke schulden van de partner van schuldenaar (ongeveer € 60.000,--) dienen daarmee in de schuldsaneringsregeling van schuldenaar als nieuwe, niet verifieerbare, schulden te worden beschouwd. Gezien het vrij te laten bedrag van schuldenaar zijn deze schulden tevens bovenmatig. Schuldenaar is daarmee tekort geschoten in zijn verplichting genoemd in artikel 350 lid 3 sub d Fw. om in de schuldsanering geen bovenmatige schulden te doen of laten ontstaan.’ Toch beëindigt de rechtbank de sanering niet, omdat de schuldenaar onwetend was van de gevolgen en geen sprake was van een toerekenbare nieuwe schuld. Ook ziet de rechtbank geen reden voor beëindiging op grond van art. 350 lid 3 sub e Fw omdat de schuldeisers op wie de sanering betrekking heeft niet worden geschaad door de nieuwe schulden – deze nieuwe schulden dienen immers uit het vtlb te worden betaald en niet uit het boedelsaldo, aldus de rechtbank.
Kennelijk bedoelt de rechtbank te zeggen dat, hoewel saniet A door de boedelmenging niet aansprakelijk wordt voor de schulden van zijn partner B, de verhaalsmogelijkheden voor de schuldeisers van A wel toenemen. Kennelijk neemt de rechtbank daarbij aan dat art. 63 Fw in deze situatie niet van toepassing is (vgl. 2.3.2. hierboven). Uit de overweging van de rechtbank inzake de ‘nieuwe schulden’ lijkt te volgen dat de rechtbank verhaal van de schuldeisers van B alleen mogelijk acht op het vtlb van A (dat wil zeggen: voor zover dit niet valt onder de beslagvrije voet) in ieder geval niet op de Wsnp-boedel van A. De rechtbank maakt A geen verwijt voor het creëren van een mogelijkheid van verhaal door de schuldeisers van B op het vtlb van A. Wij merken ten overvloede op dat aan de activa-kant de Wsnp-boedel door de boedelmenging niet wordt verkleind. Mogelijk zelfs vergroot, als er vanuit de kant van partner B enig vermogen of inkomen in de gemeenschap vloeit. Wij kunnen goed leven met het eindoordeel van de rechtbank, die per saldo het recht van de saniet om te huwen ongemoeid laat. Niettemin zouden wij het toejuichen indien de rechtspraak zich meer rekenschap wil geven van de verschillen tussen aansprakelijkheid en verhaalsaansprakelijkheid en bij haar overwegingen ook aandacht zou schenken aan de concrete benadelingseffecten (wijziging uitdelingspercentages) en óf en waarom art. 63 Fw wel of niet werkt in de situatie dat een schuldenaar trouwt tijdens de wettelijke schuldsanering.
2.5 Kunnen de schuldeisers van A nog iets beginnen tegen de verwatering van hun vordering?3 Schuldeisers kunnen ons inziens de huwelijksvoltrekking niet beletten. Wellicht zouden de schuldeisers van A wel een actio pauliana kunnen instellen? De schakelbepaling van artikel 3:59 BW verklaart de bepalingen van Titel 2 van Boek 3 –waaronder de pauliana-bepaling van 3:45 e.v. ook buiten het vermogensrecht van toepassing. Overigens laat het zich moeilijk denken wat het gevolg is van een dergelijk beroep op de pauliana-bepaling, omdat vernietiging van het huwelijk zelf niet mogelijk is. Ook denkbaar is dat de schuldeisers aankoersen op een tussentijdse beëindiging van de sanering van A of een beëindiging zonder schone lei voor A. Dan zouden zij naar onze mening wel met berekeningen een concrete en niet-verwaarloosbare benadeling moeten aantonen.
3. Scheidende schuldenaren Rb. Den Haag 13/08/2015 ECLI:NL:RBDHA:2015:10039
3.1 Man en vrouw zitten samen in de wettelijke schuldsaneringsregeling. De saneringstermijn loopt van 24 mei 2012 tot 24 mei 2015. In haar eindvonnis stelt de rechtbank vast dat de schuldenaren hun informatieplicht hebben geschonden ten aanzien van (a) de verlaging van de maandelijkse hypotheekrente, (b) een nieuwe schuld wegens medische kosten voor een aangereden hond, (c) beweerdelijke ‘verrekening’ van een erfenis van de moeder van een van de schuldenaren met een lening van moeder, en (d) een (afgeloste) lening van de ex-werkgever. Voorts oordeelt de rechtbank dat de boedel is benadeeld door de echtscheiding van sanieten drie maanden voor einde van de saneringstermijn. De gezamenlijke afdrachtplicht van € 1.174 per maand is als gevolg van de scheiding verlaagd naar: nihil voor de man en € 336 per maand voor de vrouw, per saldo een boedelnadeel van € 838 per maand. De rechtbank werpt vervolgens de vraag op of de scheiding toerekenbaar is. Het gaat om een weloverwogen beslissing van beiden en bij die beslissing zijn de Wsnp en de belangen schuldeisers in het geheel niet betrokken. ‘Ook in de schuldsaneringsregeling wordt personen niet de vrijheid ontzegd van elkaar te scheiden. […]’ – maar ‘Verdwenen huwelijksgeluk of in sommige gevallen zelfs oprecht[e] vijandschap regardeert de schuldeisers niet’, aldus de rechtbank. ‘Bij aanvang van de schuldsanering zullen verzoekers zich moeten afvragen of een dergelijke situatie dreigt en de nakoming van de afdrachtplicht en de andere verplichtingen in de weg zal staan. Eenmaal toegelaten zullen schuldenaren die willen scheiden zich moeten afvragen of ze wachten tot het einde van de schuldsanering dan wel de gevolgen voor de afdrachtplicht op een andere wijze compenseren. Die keuze is niet aan de bewindvoerder, rechter-commissaris of rechtbank maar aan de schuldenaren.’, aldus nog steeds de rechtbank. De schuldenaren hebben de scheiding niet uitgesteld tot 24 mei 2015. De rechtbank oordeelt dat de tekortkomingen toerekenbaar zijn en niet van bijzondere aard of geringe betekenis, maar dat wel sprake is van ‘omstandigheden, die voldoende afwijkend zijn om een kans voor herstel te rechtvaardigen’: (1e) er is een nieuwe bewindvoerder benoemd, (2e) de echtscheiding en de daarmee samenhangende verhuizing zullen geen rust hebben gebracht, (3e) de huidige bewindvoerder heeft het vtlb sinds de scheiding eerst recentelijk berekend waardoor de boedelachterstand niet eerder kon worden ingelopen. De rechtbank gunt de schuldenaren een laatste kans om de tekortkomingen te herstellen en de schuldeisers te compenseren. De rechtbank houdt de schone lei-beslissing aan om de schuldenaren in staat te stellen diverse bedragen – ieder voor zich – binnen drie maanden op de boedelrekening te storten.
Hoe deze sanering drie maanden later is afgelopen, is ons niet bekend. Gezien echter de hoogte van de diverse bedragen die de gescheiden schuldenaren volgens de rechtbank nog moesten betalen, lijkt de kans niet erg groot dat zij de schone lei hebben binnengehaald.
3.2 In de zaak van Rb. Den Haag springen twee feitelijke omstandigheden er uit: het gaat om een echtscheiding slechts enkele maanden vóór het einde van de driejaarstermijn en de terugval in de aflossingscapaciteit lijkt relatief groot (meer dan € 800 per maand minder). De vraag komt dan al snel op: hadden de schuldenaren, gezien de consequenties voor de schuldeisers, niet nog drie maanden kunnen wachten? In de uitspraak wordt niets gezegd over de achtergronden c.q. redenen voor de echtscheiding. Liep de spanning erg op, was de nood erg hoog? Dat zou een rol kunnen spelen bij de waardering van het verlies van de aflossingscapaciteit. Immers, zouden de gehuwde sanieten elkaar het leven erg zuur maken en getrouwd blijven, dan dreigen wellicht gezondheidsklachten c.q. arbeidsongeschiktheid of baanverlies en dan zou instandhouding van het huwelijk dus (juist) ook gevolgen voor het inkomen hebben.
3.3 Meer principieel is echter de vraag of de schuldenaren bij hun keuze al dan niet te trouwen of te scheiden rekening dienen te houden met de gevolgen voor de aflossingscapaciteit. De Rb. Den Haag overweegt dat sanieten het recht behouden om te scheiden. Maar de rechtbank oordeelt, kort gezegd, dat schuldeisers voor de keuze van de schuldenaren zo nodig gecompenseerd moeten worden. Wij zijn niet overtuigd van de juistheid daarvan en maken enkele relativerende kanttekeningen. Het deel van het inkomen en de uitkering van de schuldenaar dat buiten de Wsnp-boedel valt, wordt van rechtswege bepaald. De onderliggende bijstandsnorm is geregeld in de Participatiewet. De toekenning en berekening van de bijstandsnorm respectievelijk de beslagvrije voet en het vtlb zijn gebaseerd op de leef c.q. gezinssituatie van de bijstandsgerechtigde. Het systeem neemt steeds de feitelijke leef c.q. gezinssituatie als uitgangspunt. Of het rechtssubject al dan niet een keuzevrijheid heeft om die leef c.q. gezinssituatie vrijelijk vorm te geven en of hij de voor schuldeisers meest gunstige keuzes maakt, is niet relevant voor de vaststelling van het recht op bijstand c.q. van de beslagvrije voet. Uit de rechtstreekse koppeling die art. 295 lid 2 Fw legt met art. 475d Rv, blijkt dat ook bij toepassing van de schuldsaneringsregeling de feitelijke leef c.q. gezinssituatie uitgangspunt is bij de vaststelling van het vtlb. Evident misbruik daargelaten, legt de Wsnp de schuldenaar o.i. niet de rechtsplicht op beslissingen, om al dan niet te trouwen of te scheiden, zodanig te nemen dat de schuldenaar zoveel mogelijk baten voor de boedel zal verwerven (vgl. art. 288 lid 1 onder c Fw). Wellicht krijgt de Hoge Raad nog eens de kans zich over deze rechtsvraag uit te spreken.
3.4 Een echtscheiding tijdens de Wsnp heeft niet alleen inkomens- en vtlb-effecten. Ook kan de Wsnp-bewindvoerder geconfronteerd worden met vragen over de boedelverdeling, aansprakelijkheidseffecten en verschillende uitdelingslijsten. In deze bijdrage zullen wij daar niet op ingaan. Wij volstaan met een verwijzing naar een bijdrage van mr. Helene Lammers ‘Huwelijksvermogensrecht en de Wsnp (II)’, gepubliceerd in Wsnp Periodiek in februari 2012. Wij schetsen in de volgende paragraaf wel de hoofdlijnen van het nieuwe huwelijksvermogensrecht-in-wording.
4. Voorstellen ingrijpende wijzigingen huwelijksvermogensrecht
4.1 Bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel 33 987, welke nog niet zeker is, omdat de Eerste Kamer zich nog moet uitspreken, zal de omvang van de gemeenschap van goederen en het verhaal op de gemeenschap van goederen wijzigen. Aan de hand van het wetsvoorstel zoals dat bij de Eerste Kamer is ingediend, bespreken wij diverse wetswijzingen, waaronder ook een wijziging van de Faillissementswet.
4.2 Beperkte gemeenschap van goederen
In het voorgestelde art. 1:94 BW staat beschreven welke goederen en schulden in en buiten de gemeenschap van goederen vallen. De gedachte achter de nieuwe regeling is dat de lotsverbondenheid tussen echtgenoten meebrengt dat echtgenoten alleen delen wat zij ‘tijdens het huwelijk’ opbouwen door inspanningen van de echtgenoten.4 De belangrijkste nieuwe elementen zijn dat voortaan buiten de gemeenschap (en dus in het eigen vermogen van echtgenoten) valt:
- Het vermogen dat de echtgenoten al vóór het huwelijk hadden, behalve als dat vermogen reeds vóór de aanvang van de gemeenschap aan de echtgenoten (in welke verhouding dan ook) gezamenlijk toebehoorde. Die uitzondering betreft niet alleen de voorhuwelijkse gezamenlijke bezittingen, maar ook alle vóór het huwelijk ontstane gemeenschappelijke schulden en alle schulden die de gezamenlijke activa betreffen. Zie art. 1:94 lid 2 aanhef en lid 7 aanhef BW.
- Niet alleen alle voorhuwelijkse erfenissen en giften (die immers onder a. vallen), maar ook die erfenissen en giften die tijdens het huwelijk worden verkregen. Dat geldt dus ook als er geen testament of schenkingsakte is waarin een uitsluitingsclausule staat. Zie art. 1:94 lid 2 aanhef en sub a en lid 7 aanhef en sub a en b BW.
- De vruchten van de hiervoor genoemde vermogensbestanddelen. Zie art. 1:94 lid 6 BW.
- Al wat voor de hiervoor genoemde vermogensbestanddelen in de plaats treedt. Zie art. 1:94 lid 6 BW en art. 1:95 BW.
Voor de Wsnp-bewindvoerder is van belang dat in art. 1:94 lid 8 BW het bewijsvermoeden blijft staan dat een rol speelt bij een geschil over de vraag aan wie van de echtgenoten een goed toebehoort. Indien geen van beide echtgenoten zijn recht op het goed kan bewijzen, wordt dit goed geheel als gemeenschapsgoed aangemerkt. Overigens werkt dat vermoeden niet ten nadele van de schuldeisers van de echtgenoten.
Een dergelijk bewijsvermoeden bestaat niet voor de schulden. Daarvoor geldt dus vrije bewijsvoering. Hoewel de omvang van de verschillende vermogens (gemeenschap van goederen en de beide privévermogens) in theorie dus sterk zal gaan wijzigen, zal, gelet op genoemd bewijsvermoeden, het in de praktijk van de schuldsanering mogelijk toch vaak weer neerkomen op ‘alles op één hoop’ (dus zowel de bezittingen als schulden als één geheel aanmerken). Niettemin dienen Wsnp-bewindvoerders hier scherp op te zijn: in uitzonderingsgevallen zal er niet één, maar zullen er meerdere schuldenlijsten moeten worden opgesteld. Het wordt nog een spannende vraag op welke schuldenlijst in een dergelijk geval als eerste moet worden uitgedeeld.5
4.3 Het verhaalsrecht van schuldeisers
De regels over aansprakelijkheid en draagplicht (zie paragraaf 2.2.1 en 2.2.3 hiervoor) worden door het wetsvoorstel niet gewijzigd.6 Wat wel verandert, is het verhaalsrecht van de schuldeiser (vergelijk paragraaf 2.2.2 hiervoor). Omdat de gemeenschap van goederen steeds beperkter wordt, zal het eigen vermogen van echtgenoten steeds omvangrijker worden. Hoe eerlijk is het dan eigenlijk om schuldeisers van schulden die tot het privévermogen horen, verhaal te geven op de hele gemeenschap? De gedachte achter het nieuwe art. 1:96 BW is om echtgenoten die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, hetzelfde te behandelen als echtgenoten die op huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd of als twee samenwoners. Het verhaal wordt beperkt op het aandeel van die echtgenoot die schuldenaar is.
Stel je eens twee samenwoners voor. De schuldeiser van de ene samenwoner A heeft alleen verhaal op het vermogen van samenwoner A. Hebben de samenwoners samen een boot, dan heeft de schuldeiser verhaal op de helft van de boot. Onder de nieuwe wet zal voor privéschulden van echtgenoot A niet langer verhaal mogelijk zijn op de hele gemeenschap, maar net als bij samenwoners, slechts op de helft. Het verhaal zal dan beperkt zijn tot de helft van de opbrengst van de uitgewonnen boot. De andere helft van de opbrengst komt echtgenoot B toe en valt voortaan in het privévermogen van B. Indien een schuldeiser verhaal op de boot zoekt voor de niet tot de gemeenschap behorende schuld van A, is echtgenoot B ook bevoegd om de boot over te nemen tegen betaling, uit zijn privévermogen, van de helft van de waarde van de boot. Vanaf het tijdstip van de overneming valt de boot in het privévermogen van B. Zie het nieuwe art. 1:96 lid 3 BW. Uit de kamerstukken lijkt te volgen dat echtgenoot B daarvoor ook een financiering kan aangaan (welke financieringsschuld dan ook in het eigen vermogen van B zal vallen).
4.4 Faillissementswet
Ook in de Faillissementswet wordt een belangrijke bepaling gewijzigd: art. 61 Fw (van overeenkomstige toepassing bij schuldsanering, schakelbepaling art. 313 Fw). Het huidige art. 61 lid 1 Fw bepaalt dat de echtgenoot (of geregistreerde partner) van de insolvente schuldenaar zijn privé-goederen kan terugnemen uit de boedel van de schuldenaar. De leden 2 t/m 6 van art. 61 Fw geven regels voor specifieke gevallen en regels voor hetgeen die echtgenoot moet bewijzen om zijn privé-goederen terug te nemen. Zo geeft art. 61 lid 4 Fw een regeling voor goederen die zijn verworven door belegging of wederbelegging van privé-gelden van de echtgenoot. Het wetsvoorstel brengt het huidige, complexe artikel terug tot één eenvoudige zin over het terugneemrecht van de echtgenoot/geregistreerde partner van de schuldenaar. Het voorgesteld artikel 61 Fw luidt: ‘De echtgenoot of geregistreerde partner van de schuldenaar neemt alle goederen die hem toebehoren en niet in de huwelijksgemeenschap onderscheidenlijk de gemeenschap van het geregistreerd partnerschap vallen, terug.’. Er geldt geen verzwaarde bewijsplicht meer. Dat betekent in de praktijk waarschijnlijk dat de echtgenoot van de saniet vaker zal kunnen aantonen dat bepaalde goederen niet tot de Wsnp-boedel zullen behoren. Niet vergeten mag echter worden dat de Wsnp-bewindvoerder, als het hem uitkomt, het bewijsvermoeden van art. 1:94 lid 8 BW kan inroepen (zie par. 4.2 hiervoor). Maar ook als de echtgenoot niet slaagt in het bewijs dat een goed in zijn privé-vermogen valt, is, zoals we hiervoor hebben gezien, slechts verhaal mogelijk voor de helft (art. 1:96 lid 3 BW).
4.5 Overgangsrecht
De voorgestelde, nieuwe regels over wat wel en niet in de gemeenschap van goederen valt, gelden alleen voor gemeenschappen die ontstaan ná inwerkingtreding van de wet. Is de saniet vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet getrouwd, dan blijft voor hem dus het ‘oude systeem’ gelden. Ook het beperkte verhaal van schuldeisers (namelijk op de helft van de gemeenschap) gaat alleen gelden bij gemeenschappen die ontstaan ná inwerkingtreding van de wet. Er zullen dus nog heel lang twee systemen naast elkaar blijven bestaan voor ‘oude’ en ‘nieuwe’ gevallen. Tot slot geldt het nieuwe art. 61 Fw pas voor schuldsaneringen die zijn uitgesproken ná inwerkingtreding van de wet. Wanneer de nieuwe wet in werking treedt, is nog onbekend, maar naar zich laat aanzien zal dat 1 januari 2017 of wellicht 1 juli 2017 zijn.
5. Tot slot
De Wsnp-bewindvoerder doet er verstandig aan de saniet met trouwplannen te informeren over mogelijke benadeling van zijn schuldeisers, met name in die situatie dat de ‘aanstaande’ van de saniet aanzienlijke schulden heeft. Wij zien geen taak voor de Wsnp-bewindvoerder zich te verzetten tegen echtscheidingen. Een huwelijk bergt goede en kwade kansen in zich, in ieder geval vermogensrechtelijk bekeken. En frustratie van de uitoefening van fundamentele rechten van schuldenaren kan ook leiden tot aantasting van de (psychische) gezondheid en/of de verdiencapaciteit van de schuldenaren. In alle gevallen doen de schuldenaren er goed aan zich te laten voorlichten over de gevolgen van een huwelijk of scheiding.
De Wsnp-bewindvoerder die bij een huwelijk of echtscheiding van schuldenaren moet laveren tussen het ‘harde’ insolventierecht en de finesses van het huwelijksvermogensrecht, heeft geen eenvoudige opdracht. In de rechtspraktijk zien we nogal eens dat niet alle regels van het huwelijksvermogensrecht in acht genomen worden. Bij niet al te omvangrijke boedels is ‘de schade’ (benadeling van bepaalde schuldeisers) wellicht te overzien. Bij inwerkingtreding van het nieuwe huwelijksvermogensrecht wordt de gemeenschap van goederen, voor ‘nieuwe huwelijken’ een beperkte gemeenschap: een gemeenschap alléén van activa en passiva tijdens het huwelijk door de echtgenoten opgebouwd. Erfenissen en schenkingen die de echtgenoten toevallen, blijven dus ook buiten de beperkte gemeenschap. Die aanstaande wetswijziging vergroot het belang van daadwerkelijke toepassing van het huwelijksvermogensrecht in schuldsaneringszaken.
Voetnoten
*Arnoud Noordam is advocaat te Amsterdam. Ronald Brinkman is notaris bij Vechtstede Notarissen te Hardenberg, docent aan de Rijksuniversiteit Groningen en Raadsheer-plaatsvervanger bij het Hof Arnhem-Leeuwarden.
- Zie art. 8 en 12 EVRM, art. 10 Grondwet. Vergelijk voorts Wessels Insolventierecht Deel I, par. 1025 en Van Apeldoorn, J. C. (2009). Insolventieprocedures en grondrechten, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers, p. 21 e.v.
- Zie o.a. HR 12 april 1985, NJ 1985/662, waarover Van Mourik & Verstappen, Handboek Nederlands vermogensrecht bij scheiding, Algemeen deel A, hoofdstuk 4, paragraaf 6.4.
- Met dank aan inspirerende opmerkingen van Prof. mr. Bob Wessels tijdens een recent telefoongesprek. Verzuchtend, halen wij ook graag zijn woorden aan in Wessels Insolventierecht II, par. 2180: ‘De materie ‘faillissement en huwelijksgemeenschap’ is erkend lastig’. Wij nodigen lezers graag uit tot reacties op dit artikel.
- Het nieuwe art. 1:95a BW (waarvan lid 1 luidt: ‘Indien een onderneming buiten de gemeenschap valt, komt ten bate van de gemeenschap een redelijke vergoeding voor de kennis, vaardigheden en arbeid die een echtgenoot ten behoeve van die onderneming heeft aangewend, voor zover een dergelijke vergoeding niet al op andere wijze ten bate van beide echtgenoten komt of is gekomen.’) wordt niet besproken, omdat dit in de praktijk van de schuldsanering waarschijnlijk geen grote rol zal gaan spelen, omdat de omvang van de vermogens veelal gering zal zijn.
- Zie daarover F.R. Salomons, Insolventierecht in de notariële praktijk, Preadvies KNB 2011, Den Haag: SDU Uitgevers , 2011, p. 168 e.v., waarin vier opvattingen de revue passeren.
- Wel wordt verduidelijkt dat beide echtgenoten in beginsel ieder voor de helft draagplichtig zijn bij een negatieve gemeenschap. Zie art. 1:100 lid 2 BW. We merken hier op dat een echtgenoot zich slechts aan die draagplicht kan onttrekken als hij:
(1) zelf niet aansprakelijk is voor de schulden en
(2) hij tijdig afstand doet van de gemeenschap. In beginsel dient de akte van afstand binnen drie maanden na ontbinding van de gemeenschap ingeschreven te worden in het huwelijksregister; die termijn kan door de rechtbank verlengd worden – zie art. 1:103 e.v. BW. Hoewel art. 1:102 BW bepaalt dat de verhaalsaansprakelijkheid van een echtgenoot voor een schuld waarvoor hij vóór de ontbinding van de gemeenschap niet aansprakelijk was, wordt beperkt tot het vermogen dat hij uit de gemeenschap krijgt toebedeeld, zegt dit nog niets over de draagplicht bij een negatieve gemeenschap. Daarom is het ook zo belangrijk onderscheid te maken in aansprakelijkheid, verhaalsaansprakelijkheid en draagplicht. Indien overigens beide echtgenoten afstand doen van de gemeenschap zal die gemeenschap vereffend moeten worden (art. 1:108 BW) – in een Wsnp-situatie ligt het voor de hand dat de Wsnp-bewindvoerder die taak op zich neemt.
Documentsoort
- Vakliteratuur
- Wsnp periodiek
Trefwoorden
- Huwelijksgoederenrecht > 2018
- Huwelijksgoederenrecht 2012 – 2018
- Partner en trouwen/scheiden
- Wsnp Periodiek
Gerelateerd
Komen één of beide echtgenoten in de schuldsanering, dan is een huwelijksvermogensrechtelijke analyse omtrent de baten en de schulden die tot de drie onderscheiden vermogens van de echtgenoten behoren, onontkoombaar. Dit artikel poogt de ...
Dit artikel focust op de situatie dat een verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend - het huwelijk is dus nog niet ontbonden, de gemeenschap van goederen is wél ontbonden - en toelating tot de Wsnp is ingediend. Welke perikelen spelen hierbij?
In deel I van dit artikel (WP 2011/4) is het systeem van de wettelijke gemeenschap van goederen behandeld, de verknochtheid van goederen en schulden, de aansprakelijkheid voor de schulden, de verhaalsmogelijkheden van de schuldeisers en de ...