Let op met boedelcrediteuren
Boedelschulden vallen niet onder de werking van de schuldsaneringsregeling en hebben een onderlinge rangorde conform art. 3:278 e.v. BW.
Wsnp Periodiek november 2016, nummer 28
Nelly van den Berg
Hoewel ik mijzelf toch meen te mogen rekenen tot de meer ervaren bewindvoerders, heb ik in het afgelopen jaar mogen ervaren dat er toch nog altijd wel iets te leren valt. Het gezegde dat je nooit te oud bent om te leren gaat hier dus wel degelijk op.
1. Wat was het geval
Ik werd in een schuldsaneringsregeling benoemd tot bewindvoerder. Het betrof een omzetting van een faillissement op grond van art. 15b Fw.
De curator diende zijn restant salaris ter hoogte van € 9.093,78 in als boedelvordering. Verder waren er nog twee boedelvorderingen uit het faillissement, te weten het UWV met een vordering van € 7.436,88 en de verhuurder met een vordering van € 9.794,42. Het totaal aan boedelvorderingen bedroeg € 26.325,08. De boedelvorderingen werden keurig als zodanig genoteerd. Immers boedelvorderingen uit een faillissement zijn ook boedelvorderingen in de Wsnp (art. 15d lid 1 sub b Fw). Voorts bestond de schuldenlast uit 2 preferente vorderingen met een totaal van € 125.758,05 en 91 concurrente vorderingen met een eindtotaal van € 329.345,83.
Drie jaar later werd overgegaan tot uitdeling. Er was een bedrag van € 7.287,35 beschikbaar voor de schuldeisers. Aangezien de vorderingen van de boedelcrediteuren het uitdelingsbedrag overstegen, kon niets uitgekeerd worden aan de preferente en concurrente schuldeisers en was een verificatievergadering niet aan de orde. Het uitdelingsbedrag werd pondspondsgewijs uitgedeeld aan de boedel-crediteuren en de rekening en verantwoording werd met de onderliggende stukken ter goedkeuring aan de rechtbank verstuurd.
Vervolgens vroeg de voormalig curator de uitdelingslijst op en maakte bezwaar. Hij schreef het volgende:
De rangorde tussen boedelcrediteuren in faillissement is gelijk aan de rangorde van alle crediteuren die volgt uit het BW en andere wetten, zie o.a. HR 28 september 1990, NJ 1991, 305. Daarmee is in faillissement de rangorde tussen boedelschuldeisers onderling gelijk aan die van schuldeisers met geverifieerde vorderingen onderling. Dat artikel 349 lid 2 Fw breekt met deze regeling ten aanzien van de crediteuren die vallen onder de werking van de schuldsaneringsregeling brengt mijns inziens niet automatisch mee dat dit ook geldt voor boedelcrediteuren, die niet onder de werking van de regeling vallen. In titel 3 van de Fw is ook geen regeling getroffen specifiek voor boedelcrediteuren, anders dan het salaris van de bewindvoerder. Ten aanzien van boedelcrediteuren geldt daarom naar mijn mening de normale rangorde, zoals die ook in faillissement geldt. Zie ook Schuldsaneringsregeling voor natuurlijke personen, NIBE-Ban juridische reeks 1998, mr. R.J. Verschoof, pagina 81 e.v.
Uiteraard heb ik het meteen opgezocht in het bekende boekje van Verschoof en hierin staat inderdaad:
‘uit het gegeven dat de regeling ten aanzien van schuldeisers met vorderingen die vallen onder de werking van de schuldsaneringsregeling, breekt met deze algemeen geldende rangorde kan mijns inziens niet afgeleid worden dat dit dus ook voor andere schuldeisers, die niet onder de regeling vallen, zoals boedelschuldeisers, zou gelden. Tenzij uit de regeling anders blijkt, geldt hier dus de normale rangorde.’
Met andere woorden:
Boedelschulden vallen niet onder de werking van de schuldsaneringsregeling en dus geldt voor boedelschulden in een schuldsaneringsregeling de rangorde zoals die volgt uit art. 3:278 e.v. BW.
Hieruit alsook uit de jurisprudentie zoals het arrest De Ranitz q.q./ Ontvanger (HR 28 september 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD1243, NJ 1991/305) blijkt dat de vordering van de curator geclassificeerd moet worden als een superpreferente vordering en dus ook in onderhavige schuldsanering voorrang had op de boedelvorderingen van het UWV en de verhuurder. Alleen het salaris van de bewindvoerder is hoger in rang, zoals te lezen staat in art. 320 lid 7 Fw:
Het salaris van de bewindvoerder is schuld van de boedel en wordt bij voorrang voldaan boven alle andere schulden en boven een betaling bedoeld in artikel 295, vijfde lid. Het in de vorige volzin bepaalde is ook van toepassing op de verschotten en op de publicaties die ingevolge deze titel zijn voorgeschreven.
2. De oplossing
Als eerste heb ik de rechter-commissaris van deze fout schriftelijk op de hoogte gesteld en verzocht de rekening en verantwoording op te schorten teneinde mij gelegenheid te bieden een en ander op te lossen.
Vervolgens heb ik het UWV en de verhuurder aangeschreven met de mededeling dat er bij de verdeling van het boedelactief abusievelijk geen rekening was gehouden met de wettelijke voorrang, dat het uitbetaalde bedrag derhalve kan worden gekwalificeerd als een onverschuldigde betaling op grond van art. 6:203 lid 2 BW en verzocht op grond van de onverschuldigde betaling het uitgekeerde bedrag aan de boedelrekening terug te betalen. Uiteraard met de nodige excuses.
Dit werd door beiden gehonoreerd, waarna ik de curator alsnog de terugbetaalde bedragen heb overgemaakt en ik de rechtbank een gewijzigd verzoek tot goedkeuring van de Rekening en Verantwoording kon overleggen.
In deze situatie had dus meteen het gehele boedelsaldo (uiteraard na betaling van het bewindvoerderssalaris) aan de curator moeten worden overgemaakt en had aan de overige boedelschuldeisers, evenals aan de preferente en concurrente schuldeisers moeten worden bericht dat er geen boedelactief voor uitdeling beschikbaar was.
Hiermee was het probleem alsnog opgelost, maar het blijft de vraag of de betalingen aan het UWV en de verhuurder gezien konden worden als een onverschuldigde betaling. De rechter-commissaris was van mening dat in beginsel geen sprake was van een onverschuldigde betaling in de zin van het BW, omdat het feit dat een andere boedelschuldeiser een hogere rang heeft, niet zonder meer maakte dat sprake was van een onverschuldigde betaling. Beiden hadden immers een boedelvordering en aldus recht op betaling uit de boedel. Ze stond dan ook op het standpunt dat wanneer het UWV en de verhuurder de aan hen verrichte betalingen niet vrijwillig zouden restitueren, de beroepsaansprakelijkheidsverzekering aangesproken zou moeten worden.
Gelukkig kwam het niet zover en bij toekomstige benoemingen op grond van art. 15b Fw, waarbij vanuit het faillissement meerdere boedelvorderingen worden ingediend, gaan op ons kantoor voortaan alle bellen rinkelen.
Documentsoort
- Vakliteratuur
- Wsnp periodiek
Trefwoorden
- Boedelkosten
- Omzetting faillissement naar Wsnp
- Wsnp Periodiek
Gerelateerd
De auteurs bespreken een zaak waarbij het ging om hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris over de omvang van de boedelafdracht en in hoeverre dan griffierecht is verschuldigd.
Het toelatingsvereiste "een met redenen omklede verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen" (art. 285 lid 1 sub f Fw) en de interpretatie van de Rechtspraak nader bekeken.
Voorbeelden uit de jurisprudentie waarin kansloze hoger beroepen in schuldsaneringszaken worden voorgelegd. Waarom maken advocaten dergelijke zaken toch aanhangig? En een suggestie hoe dat te voorkomen.