Procedures tijdens de Wsnp
Uitleg over de rol van de Wsnp-bewindvoerder bij gerechtelijke procedures die aanhangig gemaakt zijn door of tegen de schuldenaar en procedures ten behoeve van de boedel.
Wsnp Periodiek november 2016, nummer 25
Margreet van Bommel*
1. Inleiding
In deze bijdrage bespreek ik de rol van de Wsnp-bewindvoerder bij gerechtelijke procedures die aanhangig gemaakt zijn door of tegen de schuldenaar en procedures ten behoeve van de boedel.
Art. 316 Fw bepaalt dat de bewindvoerder belast is met het beheer en de vereffening van de boedel. Het beheer van de boedel door de bewindvoerder behelst tevens het beheer van de rechtsvorderingen die met de boedel samenhangen. Dat leidt tot de hoofdregel dat alle rechtsvorderingen die betrekking hebben op rechten of verplichtingen uit de boedel, door of tegen de bewindvoerder worden ingesteld (art. 25 lid 1 Fw) of voortgezet (art. 27 en 28 Fw). De bewindvoerder heeft in elke stand van de procedure de bevoegdheid om het proces over te nemen van de schuldenaar (art. 27 lid 3 Fw).
In deze hoofdregel ligt de uitzondering besloten dat procedures die de boedel niet raken, wel door of tegen de schuldenaar zelf mogen worden ingesteld of voortgezet (bijvoorbeeld een verzoek tot echtscheiding of tot vaststelling van een omgangsregeling). Immers, de schuldenaar wordt niet handelingsonbekwaam indien de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing wordt verklaard. Met betrekking tot de ten behoeve van die procedures te maken kosten van rechtsbijstand kan de advocaat van de schuldenaar een toevoeging aanvragen bij de Raad voor Rechtsbijstand mits er voldoende rechtsbelang en financieel belang is. Op grond van art. 35 Wet op de Rechtsbijstand juncto art. 4 Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand zal dan de laagste eigen bijdrage worden vastgesteld. Voor zover een eigen bijdrage in die kosten vereist is, lijkt het redelijk om deze nominaal vrij te laten.
In dit artikel probeer ik voor de bewindvoerder inzichtelijk te maken hoe te handelen in het geval er voor of tijdens de schuldsaneringsregeling procedures worden aangespannen door of tegen de schuldenaar en in het geval de bewindvoerder zelf een procedure wil aanspannen. De meeste procedures zullen bij de kantonrechter aanhangig gemaakt worden. Het gaat dan om de volgende soort zaken: zaken waarbij het financieel belang maximaal € 25.000,- bedraagt, arbeidszaken en huurzaken (art. 93 Rv). Voor deze zaken is bijstand van een advocaat niet verplicht. Dit betekent dus dat de bewindvoerder zelf in rechte kan optreden. Alle andere civiele zaken die geen kantonzaken zijn, moeten aanhangig gemaakt worden bij de rechtbank, sector civiel. Voor deze zaken is rechtsbijstand door een advocaat verplicht.
2. Procedures die door de schuldenaar zijn ingesteld
De schuldenaar die tijdens de schuldsanering een vordering instelt tegen een debiteur van de boedel, zal op verzoek van die debiteur niet-ontvankelijk in zijn vordering worden verklaard. Een niet betalende debiteur is een boedelaangelegenheid zodat een bewindvoerder uiteraard wel een procedure kan starten tegen een debiteur (zie verder par. 4).
Hoe zit het echter met door de schuldenaar ingestelde vorderingen waarover de procedure loopt ten tijde van de toelating tot de schuldsanering? De bewindvoerder is dan bevoegd om de procedure van schuldenaar over te nemen, waardoor de schuldenaar zijn bevoegdheid als procespartij verliest (art. 27 lid 3 Fw).De bewindvoerder zal alleen tot overneming van de procedure besluiten indien hij voortzetting van de procedure in het belang van de boedel acht en daarvoor toestemming heeft van de rechter-commissaris (zie verder par. 4).
Indien de bewindvoerder besluit niet over te nemen, loopt de procedure weliswaar ten name van de schuldenaar door, maar slechts ‘buiten bezwaar van den boedel’ (art. 27 lid 2 Fw). Dat houdt in dat als de vordering van de schuldenaar wordt afgewezen, de bijbehorende proceskostenveroordeling niet tegenover de boedel ten uitvoer kan worden gelegd. De gedaagde die dit proceskostenrisico wil voorkomen, dient schorsing van de procedure te verzoeken teneinde de bewindvoerder tot overneming van het geding op te roepen (art. 27 lid 1 Fw). Geeft de bewindvoerder daaraan geen gevolg, dan kan de gedaagde ontslag van instantie vragen, dat bij toewijzing door de rechter het einde van de procedure betekent. Vraagt de gedaagde geen ontslag van instantie of wordt dit geweigerd, dan zullen eventuele proceskosten weliswaar geen boedelkosten zijn, maar wel op de schuldenaar zelf zijn te verhalen. In het kader van de schuldsanering dient beoordeeld te worden of voor de voldoening van die kosten een nominaal bedrag aan schuldenaar dient te worden vrijgelaten. Wordt de schuldenaar in het gelijk gesteld, dan valt de bevoegdheid om de veroordeling te executeren daarentegen wel in de boedel (art. 20 Fw).
3. Procedures aangespannen door schuldeisers
De omgekeerde situatie is dat tijdens de toelating tot de schuldsanering procedures lopen van schuldeisers tegen de schuldenaar. Het merendeel van die procedures zal betrekking hebben op schulden die krachtens art. 299 Fw onder de werking van de schuldsanering vallen. Die vorderingen kunnen uitsluitend door aanmelding ter verificatie worden ingesteld (art. 299 lid 2 Fw). Op grond van art. 29 Fw wordt de procedure van rechtswege geschorst om alleen dan voortgezet te worden als de vordering ter verificatie betwist wordt. In dat laatste geval zet degene die de betwisting deed (de bewindvoerder of een schuldeiser) de procedure in plaats van de schuldenaar voort (art. 29 Fw). De rechter-commissaris kan in geval een vordering betwist wordt partijen niet doorverwijzen naar een renvooi-procedure, wanneer het geschil reeds aanhangig is gemaakt. De bevoegdheid om door te procederen op grond van art. 29 Fw komt niet toe aan de schuldenaar. De schuldenaar rest niets anders dan op grond van art. 328 lid 1 jo. 126 Fw de vordering van de schuldeiser te betwisten. De betwisting en haar gronden moeten worden aangetekend in het proces-verbaal van de verificatievergadering. Indien geen betwisting door een schuldeiser of bewindvoerder plaatsvindt, dan wordt de vordering gewoon erkend ondanks de betwisting door de schuldenaar (art. 126 lid 1 Fw).
Voor procedures die tijdens de schuldsaneringsregeling worden aangespannen door een schuldeiser ten aanzien van een pre-Wsnp-schuld betekent dit dat de bewindvoerder als gedaagde partij de niet-ontvankelijkheid van de schuldeiser kan uitlokken (art. 299 lid 2 Fw). De bewindvoerder stelt de (kanton)rechter dan schriftelijk op de hoogte van de op de schuldenaar van toepassing zijnde wettelijke schuldsaneringsregeling met daarbij het verzoek aan de rechter de schuldeiser niet ontvankelijk te verklaren. Hoewel de bewindvoerder zich formeel bij een procedure bij de sector civiel bij de rechtbank (dus niet-kantonzaken) moet laten bijstaan door een advocaat, is mijn ervaring dat de rechtbank vaak praktisch om gaat met een schriftelijk bericht van de bewindvoerder zelf en dus niet van een advocaat. De schuldeiser kan ook in deze situatie zijn vordering wel ter verificatie indienen bij de Wsnp-bewindvoerder.
Art. 299 lid 2 Fw geldt uiteraard niet ten aanzien van een procedure die betrekking heeft op een schuld die na het uitspreken van de schuldsaneringsregeling is ontstaan of ten aanzien van boedelschulden. Dat zijn immers niet-verifieerbare vorderingen. Een schuldeiser zal in dat geval de schuldenaar én de bewindvoerder moeten dagvaarden (art. 25 Fw). De bewindvoerder moet alert zijn dat hij alleen in zijn kwaliteit als bewindvoerder wordt gedagvaard (q.q.) en niet ook pro se, dus in persoon. Dit kan namelijk vervelende financiële gevolgen hebben bij een vonnis van de rechter waarbij de schuldeiser in het gelijk wordt gesteld en in het dictum de bewindvoerder pro se in de kosten wordt veroordeeld. In de meeste gevallen zal het zo zijn dat de bewindvoerder geen inhoudelijk verweer zal willen voeren. De bewindvoerder zal de (kanton) rechter dan schriftelijk slechts behoeven te verklaren ‘dat hij zich confirmeert aan de uitspraak van de rechter’. Uiteraard zou in het geval van een nieuwe schuld een (tussentijdse) beëindiging van de schuldsanering zonder verlening van de schone lei voor de hand kunnen liggen.
4. De procederende bewindvoerder
De bewindvoerder die in rechte wil optreden, heeft daarvoor machtiging van de rechter-commissaris nodig (art. 316 lid 2 Fw). Deze machtiging is overigens niet vereist als het verificatiegeschillen betreft, hetgeen verklaarbaar is uit het feit dat de rechter-commissaris de bewindvoerder zelf naar de rechtbank heeft verwezen voor het voeren van die (zogenaamde renvooi-) procedure. Er zal door de bewindvoerder en de rechter-commissaris een afweging gemaakt moeten worden tussen de boedelkosten die gemaakt moeten worden en de kans dat een procedure daadwerkelijk opbrengst voor de boedel oplevert waarbij dan minimaal de boedelkosten uit voldaan kunnen worden.
Zoals in par. 2 uiteen is gezet, moet het gaan om rechtsprocedures die samenhangen met de boedel. Dat is in sommige gevallen duidelijk: bijvoorbeeld omdat een derde ten onrechte nalaat gelden of goederen aan de boedel af te dragen. De bewindvoerder is dan aan zet. Maar soms is het twijfelachtig: moet de bewindvoerder een procedure starten tegen de werkgever van schuldenaar die weigert loon uit te betalen of de schuldenaar (ten onrechte) op staande voet ontslaat? Het is onmiskenbaar een boedelaangelegenheid omdat loon (minus het vtlb) immers de boedel toekomt. In dit soort gevallen meen ik toch dat de bewindvoerder de schuldenaar zal moeten verzoeken een eigen advocaat1 in te schakelen. Voor de boedel is dit ‘goedkoper’ (de schuldenaar komt vaak in aanmerking voor een toevoeging), terwijl op de schuldenaar de uit de schuldsanering voortvloeiende verplichting rust om de baten uit de procedure voor de boedel zo hoog mogelijk te laten zijn. Zo nodig zou de bewindvoerder ten behoeve van de wederpartij een garantie van de boedel kunnen afgeven dat bij verlies van de procedure de proceskosten voor zover mogelijk uit de boedel voldaan zullen worden. Op deze wijze worden kwesties als verkrijging van schadevergoeding of het procederen met betrekking tot erfrechtelijke kwesties vaak efficiënt door schuldenaar en zijn advocaat gevoerd, evenals bijvoorbeeld de procedure tot nihilstelling van alimentatie. Afhankelijk van de (financiële) belangen van de zaak kan het soms toch wenselijk zijn dat de bewindvoerder zijn ‘eigen’ advocaat inschakelt, mits het boedelactief de kosten van een advocaat toelaat. De communicatie met een door de bewindvoerder zelf ingeschakelde advocaat zal meestal soepeler verlopen dan met de advocaat van de schuldenaar. Bovendien heeft een advocaat die ingeschakeld is door de schuldenaar formeel een geheimhoudingsplicht naar derden toe en is ‘slechts’ belangenbehartiger ten aanzien van zijn cliënt en dus niet per se ten aanzien van de boedel c.q. de bewindvoerder. Overigens is het wenselijk dat de (door de bewindvoerder of de schuldenaar) ingeschakelde advocaat enig verstand heeft van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Aangezien schuldsaneringen een bepaalde termijn duren, is het niet denkbeeldig dat procedures (zeker bij hoger beroep en cassatie) langer duren dan de schuldsanering. Een eventuele opbrengst zal dan veelal als nagekomen bate worden behandeld (art. 194 Fw; zie over een nagekomen bate uit een procedure HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3678 en over dat arrest WP 2015/1, Bate na materiële looptijd, Matthieu Verhoeven en Christiane Koppelman). Indien in de tussentijd kosten ten laste van de boedel gemaakt moeten worden ter vaststelling van de bate, zullen deze tevens dienen te worden gereserveerd.
Voetnoten
*Met dank aan Elsbeth Bekooij, werkzaam als bewindvoerder Wsnp bij Stichting CAV.
- Weliswaar is bij kantonzaken geen advocaat vereist maar een toevoeging wordt alleen verleend voor zaken waarbij een advocaat als gemachtigde optreedt.
Documentsoort
- Vakliteratuur
- Wsnp periodiek
Trefwoorden
- Boedelkosten
- Wsnp Periodiek
Gerelateerd
De auteurs bespreken een zaak waarbij het ging om hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris over de omvang van de boedelafdracht en in hoeverre dan griffierecht is verschuldigd.
Boedelschulden vallen niet onder de werking van de schuldsaneringsregeling en hebben een onderlinge rangorde conform art. 3:278 e.v. BW.
In aan de Wsnp voorafgaand faillissement teveel ontvangen heffingskorting kwalificeert. Hoe om te gaan met deze vordering? En wie valt het ontstaan te verwijten?