Is schuldsanering voor piloten een ‘no fly zone’?
Kan een (pas afgestudeerde) piloot, met een hoge studieschuld, worden toegelaten tot de Wsnp? Een samenvatting van een aantal 'pilotenuitspraken'; wat vindt de Hoge Raad? Hoe om te gaan met de studieschuld en art. 299a Fw?
WSNP Periodiek mei 2017, nr. 2
Berend Engberts
1. Inleiding
Problematische schulden? Dat is het laatste waaraan menigeen bij piloten zal denken. Vliegeniers zijn toch goed betaalde professionals die op jonge leeftijd met pensioen mogen? Dat beeld lijkt achterhaald. Uit recente schuldsaneringsjurisprudentie kan worden afgeleid dat veel piloten met een enorme particuliere ‘studieschuld’ te kampen hebben. Zij hebben namelijk grote bedragen geleend, vaak rond de € 150.000,-, om hun opleiding tot piloot te bekostigen. Door de economische crisis van de jaren na 2008 of om andere redenen is het hen echter niet gelukt om als verkeersvlieger aan de slag te gaan waardoor zij niet in staat zijn aan hun oorspronkelijke afbetalingsverplichtingen te voldoen.
Het is in deze uitspraken steeds ABN AMRO die voor die opleiding het geld leende. Deze bank is bij betalingsproblemen veelal bereid om het verschuldigde rentepercentage te verlagen en om het te betalen maandbedrag af te stemmen op het inkomen van de schuldenaar. ABN AMRO gaat soms zelfs zo ver dat zij de schuldenaar een trainingstraject aanbiedt om vaardigheden op peil te houden en/of een bemiddelingstraject teneinde werk als piloot te vinden. Vermeldenswaard is voorts dat – zo blijkt uit de jurisprudentie – er een garantiefonds van de vliegschool was. De (ex-)piloten konden rentevrij van het garantiefonds lenen om aan de renteverplichtingen jegens de bank te kunnen voldoen zo lang men nog geen baan als piloot had gevonden. Dit fonds is op enig moment failliet gegaan.
Een vooruitzicht op spoedige aflossing van de studieschuld bestaat met dit alles nog niet. Daarom heeft een aantal (ex-)piloten geprobeerd met een 287a-verzoek (gedwongen schuldregeling) of een schuldsaneringsverzoek eerder van deze schuld verlost te worden. Veelal zonder succes.
In deze bijdrage ga ik nader in op deze problematiek en wel aan de hand van de jurisprudentie vanaf 2010. Ik geef een korte samenvatting van een aantal van deze pilotenuitspraken, bezie een aantal 287a-verzoeken van piloten, onderzoek wat de Hoge Raad van dit alles vindt en probeer tot slot een rode draad te ontdekken in dit geheel. Daarbij zal ik betrekken de regeling voor de ‘officiële’ studieschuld zoals neergelegd in art. 299a Fw en heel kort de vraag aanstippen of de bank wel handelt met de vereiste zorg als zij de kostbare opleiding tot piloot financiert.
Voor ik dan aftrap nog een korte leeswijzer. Hierna ga ik er gemakshalve vanuit dat de schuldenlast van de piloot (feitelijk) bestaat uit één schuld te weten de geldlening die hij is aangegaan voor het bekostigen van zijn opleiding. Dit noem ik de opleidingsschuld. ABN AMRO zal ik, zoals zij zelf in reclame-uitingen doet, de bank noemen. De schuldenaar noem ik piloot of ex-piloot ook als hij of zij nimmer als piloot heeft gewerkt.
2. Voorzien dat je niet kan voortgaan met betalen of niet kunnen voortgaan daarmee?
Lid 1 van art. 288 Fw noemt (onder a) als eerste voorwaarde voor toelating tot de schuldsaneringsregeling dat de verzoeker niet kan voortgaan met betalen. In art. 284 Fw staat echter dat men reeds een schuldsaneringsverzoek kan doen als men voorziet dat men daarmee niet voort kan gaan. Het gaat daarbij om een ‘objectieve’ voorzienbaarheid (zie hierna par. 5). Deze wat soepeler eis bevordert het tijdig doen van een schuldsaneringsverzoek. Art. 284 Fw noemt ook het geval dat de schuldenaar (reeds) in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. Er zit mijns inziens nauwelijks licht tussen dit criterium en de toelatingsvoorwaarde van art. 288 lid 1 a Fw. Want als de schuldenaar is opgehouden te betalen dan kan hij in beginsel daarmee ook niet voortgaan.
Het verschil tussen de criteria van art. 284 lid 1 en 288 lid 1 a Fw wordt in sommige uitspraken over het hoofd gezien. Rb. Noord-Holland 1 september 2016 (ECLI:NL:RBNHO:2016:7349) stelt bijvoorbeeld de eis dat voorzienbaar is dat de verzoeker niet voort kan gaan met betalen en Rb. Noord-Holland 24 augustus 2016 (ECLI:NL:RBNHO:2016:7200) neemt als criterium dat de verzoeker in een toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. Omdat dat niet aan de orde is, gaat de rechtbank vervolgens de vraag beantwoorden of redelijkerwijs is te voorzien dat verzoeker niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden.
In veel van de pilotenzaken staat centraal de vraag of de verzoeker daadwerkelijk niet meer verder kan gaan met het betalen van zijn opleidingsschuld (art. 288 lid 1 a Fw). Bij de meeste, ‘gewone’ schuldsaneringsverzoeken is evident dat aan dit vereiste is voldaan: de schuldenaar heeft meerdere schuldeisers en is gelet op zijn inkomen niet in staat die schulden te voldoen. In pilotenzaken ligt dat anders. De bank is namelijk – veelal – bereid om een op maat gesneden betalingsregeling overeen te komen inhoudende dat de piloot naar draagkracht betaalt. De bank wil de verschuldigde rente daarbij soms flink verlagen zodat de maandelijkse betalingen ook een aflossing op de schuld inhouden. Belangrijk is voorts dat de afbetaling van de opleidingsschuld reeds bij het aangaan van die schuld is bepaald op een lange termijn van 12-20 jaar.
3. Niet kunnen voortgaan met betalen staat niet vast; geen schuldsanering
Ik bespreek drie uitspraken waarin het schuldsaneringsverzoek is afgewezen omdat niet kwam vast te staan dat de (ex-)piloot niet kon voortgaan met het betalen van de opleidingsschuld.
In de zaak die leidde tot Rb. Noord Holland 6 september 2016 (ECLI: NL:RBNHO:2016:7461) heeft de ex-piloot, die als nachtportier werkt, vanaf ongeveer 2010 steeds aan zijn verplichting ad € 670,- per maand voldaan. Volgens het verzoek kan hij, door gewijzigde omstandigheden maandelijks nog maar € 50,- betalen. Ter zitting zegt hij € 150,- tot € 200,- per maand te kunnen betalen. Dit was nog niet met de bank besproken. De rechtbank concludeert dan dat de ex-piloot nog niet in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen in de zin van aanzuiveren van enige schuld. Bij een schuld van ruim € 150.000,- is dat niet helemaal duidelijk. Want stel dat de rente op deze lening een magere 3% zou zijn, in de uitspraak is daarover niets te vinden, dan is alleen de maandelijkse rentelast al ruim € 200,-. Voor de rechtbank is echter, zo begrijp ik, vooral van belang dat van de ex-piloot gevergd kan worden dat hij een langere periode aanhoudt voor het aflossen van de opleidingsschuld, langer dan de zeven jaar – zo berekende de rechtbank – die de ex-piloot met het schuldsaneringsverzoek nam.
Hof Arnhem-Leeuwarden 12 maart 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:1753) betreft een ex-piloot van wie het brevet was verlopen en die als consultant werkte. De aflossings- en renteverplichting ter zake de opleidingsschuld is maar liefst € 1.700,- per maand. Tot medio 2014 heeft de verzoeker enkel de verschuldigde rente aan de bank betaald. Er is dus niets afgelost. De bank heeft hiermee ingestemd. Nadien kan hij ook die lasten niet meer opbrengen, omdat de bijdrage aan de rentelasten van het garantiefonds van de vliegschool (zie onder 1) ophield. Sinds 2014 betaalt de ex-piloot enkel zijn (overige) vaste lasten. Na het stoppen van de rentebetalingen zegt hij de bank te hebben gevraagd om te overleggen over aanpassing van de leningsvoorwaarden, maar dat is steeds door de bank afgehouden. Daarna heeft hij zich tot een schuldhulpverlener gewend. Cruciaal voor de zaak is dan dat deze ex-piloot op advies van die schuldhulpverlener niet is ingegaan op een uitnodiging van de bank voor overleg omdat hij de uitspraak van het hof (in hoger beroep) wilde afwachten, terwijl hij tevens tegenover het hof aangaf op basis van zijn huidige financiële situatie een bedrag van ongeveer € 700,- per maand op de schuld te kunnen betalen. Dit brengt het hof tot het oordeel dat (nog) niet is te voorzien dat hij niet kan voortgaan met het betalen van zijn schulden. Immers, de mogelijkheid bestaat nog dat de ex-piloot en de bank overeenstemming kunnen bereiken over een zowel voor hem als voor de bank acceptabele afbetalingsregeling. Gezien de hoogte van de opleidingsschuld van € 180.000,- zal bij een maandelijkse betaling van € 700,- de rente wel sterk verlaagd moeten worden wil sprake zijn van een relevante aflossing op die schuld.
In Rb. Noord-Holland 24 augustus 2016 (ECLI:NL:RBNHO:2016:7200) had de ex-piloot in kwestie zijn brevet laten verlopen. Hij werkte tegen een netto loon van € 1.694,- als analist. Een schuldsaneringsverzoek was in 2015 afgewezen, ook in hoger beroep. Vervolgens is hij in overleg gegaan met de bank en deze heeft aangeboden om alle schulden om te zetten in één lening en voorts om de rente gedurende een jaar op 0% te zetten. Een definitieve oplossing is dat niet en de schuldenaar heeft het aanbod daarom afgewezen. Zijnerzijds heeft hij een spaarakkoord van 60 maanden aangeboden met een prognose van een betaling van bijna € 16.000,- wat slechts 11% van de openstaande opleidingsschuld zou zijn. De bank wijst dit verzoek af en houdt vast aan de oorspronkelijke looptijd van 20 jaar en wijst op mogelijke salarisstijging in de toekomst. De rechtbank wijst het schuldsaneringsverzoek af omdat naar haar oordeel geen sprake is van betalingsonmacht. Het enkele feit dat verzoeker niet volledig aan de maandelijkse verplichtingen jegens de bank kan voldoen, is hiervoor onvoldoende. De lening was niet opgeëist door de bank. De verzoeker vindt voorts een door de bank voorgestelde termijn van 20 jaar niet redelijk noch haalbaar. Hij denkt aan een termijn van vijf jaar. Dat schiet bij de rechtbank in het verkeerde keelgat. Van verzoeker kan, volgens de rechtbank, gelet op zijn jonge leeftijd en toekomstperspectief worden gevergd dat hij een regeling met de bank overeenkomt die jaarlijks wordt herzien. De rechtbank is er (nog) niet van overtuigd dat een dergelijke regeling, die rekening houdt met de lasten van verzoeker en de uitgaven volgens het NIBUD, niet alsnog tot stand zou kunnen komen. Ook kan van verzoeker, gelet op het feit dat uit de stukken blijkt dat als verzoeker wel een baan als piloot had gevonden twaalf jaar nodig zou hebben gehad om de lening af te lossen, worden gevergd dat hij een langere periode aanhoudt dan de voorgestelde vijf jaar.
Hof Den Bosch 1 september 2016 (ECLI:NL:GHSHE:2016:3997) legt de problematiek van de piloten wat mij betreft het mooist en duidelijkst neer. Het hof overweegt in die zaak dat aan de eis van art. 288 lid 1 sub a Fw niet is voldaan omdat de (ex-) piloot in kwestie conform afspraak aflost op zijn schuld aan de bank terwijl die bank bereid is om op basis van de financiële draagkracht tot een afbetalingsregeling te komen. Het hof onderkent de impact van de opleidingsschuld op het gezinsleven van de (ex-)piloot, maar de gestelde problematische financiële situatie was niet met berekeningen of stukken onderbouwd. “Dat mag, zoals ook de advocaat van [appellant] nog eens tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft benadrukt, onredelijk zijn, in het kader van artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw vormt echter niet een dergelijke mate van redelijkheid (tevens) het toetsingscriterium, maar enkel de vraag, of voldoende aannemelijk is (gemaakt) dat verzoeker niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden. (…) Het betreft hier een imperatieve afwijzingsgrond waarop de hardheidsclausule van artikel 288 lid 3 Fw niet ziet.”
Verder merkt het hof nog op dat “[appellant] de betreffende lening destijds in 2000 afsloot met een looptijd van 20 jaar. [appellant] wist derhalve dat hij hoe dan ook gebonden zou zijn aan een langlopende (af )betalingsverplichting. Daarbij heeft [appellant] gespeculeerd op het feit dat hij, na voltooiing van zijn opleiding, als commercieel verkeersvlieger emplooi zou kunnen vinden en een bij die functie behorend inkomen zou kunnen genereren. [appellant] had er evenwel ook bedacht op moeten zijn dat hij zijn opleiding niet succesvol zou kunnen afronden dan wel na een succesvolle afronding voornoemde functie niet zou kunnen verwerven en hij de door hem aangegane financiële verplichtingen derhalve met een lager inkomen zou moeten gaan nakomen. Het hof merkt hierbij op dat de bank de hoogte van de maandelijkse aflossing evenwel op de huidige inkomsten van [appellant] wil afstemmen (anders dan ogenschijnlijk het geval bleek in bijvoorbeeld in Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 17 april 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:3291); zie met name rechtsoverweging 3.7, 3e zin [zie hierna par. 4-BE] ), zodat het met name de looptijd van de financiële verplichtingen is die op dit moment zwaarder uitvalt dan door [appellant] bij het aangaan van voornoemde verplichtingen was ingecalculeerd.”
4. Niet kunnen voortgaan met betalen; toelating tot de schuldsaneringsregeling
Wel succesvol is de ex-piloot in Hof Arnhem-Leeuwarden 17 april 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:3291). De rechtbank had het schuldsaneringsverzoek afgewezen omdat zij verwachtte dat de financiële positie van de (ex-)piloot nog zou verbeteren omdat hij jong was – 25 jaar – en de nodige potentie had om zich te ontwikkelen en zich een goede positie op de arbeidsmarkt te verwerven. Hierbij is betrokken dat de bank een bemiddelingstraject had aangeboden. Het hof wijst het schuldsaneringsverzoek echter wel toe. Het hof ging ervan uit dat de bank wenste vast te houden aan betaling van de maandelijkse termijnen van € 1.460,- aan rente en aflossing (gedurende 25 jaar op een schuld van ruim € 162.000,-). Op die schuld was nog niets afbetaald en schuldenaar was daartoe niet in staat omdat hij parttime werkte tegen een modaal uurloon. Door onvoldoende vlieguren kon hij niet meer aan het werk als piloot, tenzij hij (wederom) aanzienlijk zou investeren in opleiding en overigens was er geen uitzicht op voldoening van zijn aflossingsverplichting. Ook bij een fulltime baan en bij een baan die mogelijk meer recht doet aan de door de rechtbank veronderstelde potentie van de ex-piloot stond voor het hof voldoende vast dat hij op dit moment noch binnen afzienbare tijd een zodanig salaris zou kunnen verdienen dat hij redelijkerwijs in staat zou zijn om genoemde maandtermijnen te betalen. Vermeldenswaard is nog het volgende. De rechtbank had verzoeker/schuldenaar verweten dat hij lichtvaardig aan de pilotenopleiding was begonnen. Het hof deelt dat oordeel niet, omdat de verzoeker op dat moment de kans om na afronding van de opleiding op afzienbare termijn ook aan het werk te kunnen als piloot, door hem (en de bank) nog als groot kon worden ingeschat. Dat de ex-piloot (en de bank) bij de verslechtering van de arbeidsmarkt voor piloten halverwege het opleidingstraject geen herbeoordeling hebben gemaakt, acht het hof niet ‘van dien aard’ dat daarmee de lening alsnog niet te goeder trouw was aangegaan.
Rb. Midden-Nederland 17 augustus 2016 (ECLI:NL:RBMNE:2016:4887) wijst het schuldsaneringsverzoek van een ex-piloot ook toe. Deze ex-piloot had zijn opleiding in 2011 afgerond en was al in 2014 gestopt met het betalen van de rente omdat hij deze niet meer kon opbrengen. Vervolgens is met de bank gesproken. De bank heeft uitsluitend tijdelijke regelingen voorgesteld, die volgens de rechtbank maken dat verzoeker een onzekere financiële toekomst tegemoet gaat. Daarbij zou verzoeker volgens die aangeboden regelingen eerst de rente betalen en dan pas de openstaande schuld, zodat verzoeker aan aflossing van de schuld niet toekomt. Een aanbod tot betaling van 20% tegen finale kwijting (gefinancierd door familie) heeft de bank afgewezen. De rechtbank constateert dat verzoeker niet kan voldoen aan de renteverplichtingen van € 823,- per maand gedurende een looptijd van 25 jaar (effectieve rente van 6,2% per jaar over € 159.321,-). Van aflossing is al helemaal geen sprake en er zijn geen vooruitzichten dat verzoeker alsnog een baan als piloot zal vinden.
5. De Hoge Raad
Het afwijzen van schuldsaneringsverzoeken omdat nog gesproken kan worden met de bank over een betalingsregeling lijkt de goedkeuring van de Hoge Raad te krijgen in HR 11 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2581). Het hof had het schuldsaneringsverzoek afgewezen omdat er nog ruimte bleek te zijn om met de bank te praten over een aflossingsregeling. Dit oordeel bleef in cassatie in stand. De advocaat-generaal deelde het oordeel van het hof: “Het hof geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting door voor de afwijzing van het verzoek van verzoeker tot toelating tot de schuldsaneringsregeling mede in aanmerking te nemen dat er naar zijn oordeel nog ruimte is voor onderhandelingen tussen verzoeker en ABN AMRO voor het treffen van een regeling inzake de schuld aan de bank. Die omstandigheid is mede van belang voor de beoordeling of redelijkerwijs valt te voorzien dat verzoeker zijn schulden niet meer zal kunnen voldoen. Anders dan lijkt te worden betoogd, is het verzoek van verzoeker om toelating tot de schuldsaneringsregeling niet ingevolge artikel 288 lid 1 sub a Fw reeds toewijsbaar, indien verzoeker zelf op grond van door hem aangevoerde omstandigheden van mening is dat hij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden. De aanwezigheid van die situatie dient door de rechter uit objectieve feiten en omstandigheden te worden afgeleid. Dat volgt uit de eis in artikel 284 lid 1 sub a Fw dat het niet kunnen voortgaan met het betalen van schulden redelijkerwijs is te voorzien. Aan die eis doet artikel 288 lid 1 sub a Fw geen afbreuk.”1
6. Dwangregelingsverzoeken van (ex-)piloten
In de jurisprudentie heb ik drie uitspraken gevonden waarin door een ex-piloot een dwangregelingsverzoek is gedaan. Die verzoeken richten zich telkens (mede) tot de bank en zijn telkens afgewezen. Ik bespreek ze kort. In de eerst te noemen uitspraak van Rb. Rotterdam 29 december 2016 (ECLI:NL:RBROT:2016:10250) ging het om een ex-piloot die wegens medische redenen zijn studie moest afbreken en een full time baan had. Cruciaal is dat de bank bereid is om verzoeker 20 jaar de tijd te gunnen om rente en aflossingen te betalen op basis van zijn draagkracht en hem daarbij te ondersteunen door middel van een concessie op de rente. Daartoe heeft de bank aanvullende informatie opgevraagd bij verzoeker. Verzoeker heeft die informatie niet verstrekt, maar volstaan met een verzoek tot heroverweging met betrekking tot het eerdere aanbod van 11,47% tegen finale kwijting aan de bank. Daarmee lijkt het doek te vallen voor de ex-piloot. De rechtbank achtte voldoende aanknopingspunten aanwezig om aan te nemen dat het nog mogelijk is om tot een acceptabele afbetalingsregeling te komen. Verzoeker heeft weliswaar aangevoerd dat hij zich niet prettig voelt bij een afbetalingsregeling die nog 20 jaar duurt, omdat hij dan niet kan beginnen aan financiële opbouw voor zichzelf, maar dat is inherent aan de verplichting die hij destijds zelf is aangegaan. Dat verzoeker om medische redenen niet als piloot werkzaam kan zijn – hoe ongelukkig voor hem ook – maakt dit voor de rechtbank niet anders. Ook indien hij de opleiding wel had kunnen voltooien, zou niet gegarandeerd zijn dat hij ook daadwerkelijk als piloot aan de slag had kunnen gaan.
De zaak die leidde tot Rb. Noord-Holland 24 augustus 2016 (ECLI: NL:RBNHO:2016:7199) betrof dezelfde ex-piloot als de in par. 3 besproken Wsnp-uitspraak van dezelfde rechtbank (ECLI:NL:RBNHO:2016:7200). Op tafel lag een zogeheten prognose-akkoord met een looptijd van geen 36 maar van 60 maanden gezien de bijzonderheid en de aard van de opleidingsschuld. De bank heeft als reden voor het onthouden van instemming opgegeven dat zij een offerte inzake herstructurering van de financiering heeft opgestuurd, maar dat verzoeker daarop niet heeft gereageerd. Ook hier is beslissend dat er in de ogen van de rechtbank – zelfs bij een inkomen van de (ex-)piloot van € 1.685,- netto per maand – een betalingsregeling met de bank mogelijk was. Anders dan in de vorige zaak was hierover ook wel gesproken, maar volgens de verzoeker eiste de bank een bedrag van € 402,- per maand voor rente en aflossing met het uitzicht op meer bij salarisstijging. Volgens verzoeker was mede op grond van berekeningen van de schuldhulpverlener een bedrag van € 108,- het hoogst haalbare en bood het voorstel van de rechtbank geen definitieve oplossing. De rechtbank oordeelt dat van verzoeker gevergd kan worden een regeling te treffen met de bank. Zij oordeelt dat die mogelijkheid reëel is en dat een langere termijn geen bezwaar is, omdat oorspronkelijk ook een lange aflostermijn gold (twaalf jaar). De overwegingen op dit punt zijn gelijk aan de Wsnp-uitspraak in dezelfde zaak, zie dus par. 3.
In Rb. Midden-Nederland 26 november 2013 (ECLI:NL:RBMNE:2013:5871) wordt het 287a-verzoek afgewezen omdat de ex-piloot geen zwaarwegend belang aannemelijk maakt. Dat hij gebukt gaat onder de zware schuldlast imponeert de rechtbank niet: hij is zelf bewust de opleidingsschuld aangegaan. Als de dwangregeling zou worden toegewezen, dan zou hij voor iets meer dan € 7.000,- een opleiding hebben genoten waarvoor anderen, die in dezelfde situatie als verzoeker verkeren, het twintigvoudige of meer (hebben) moeten betalen. Dat werkt naar het oordeel van de rechtbank concurrentievervalsing in de hand waarvan een ongewenste precedentwerking uitgaat. De rechtbank is er bovendien niet van overtuigd dat het bod het uiterste is wat in deze omstandigheden van een jonge schuldenaar – die naar eigen zeggen veel meer in zijn mars heeft dan het werk dat hij thans verricht – kan worden gevergd. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verzoeker nog steeds als piloot aan het werk wil en dat in het geheel niet is gebleken dat dit voor verzoeker onmogelijk is geworden.
7. Slotbeschouwing
In de bestudeerde uitspraken lijkt vooral doorslaggevend te zijn of alle mogelijkheden voor een afbetalingsregeling van de opleidingsschuld uitputtend zijn onderzocht en of verder overleg met de bank daarover werkelijk zinloos is geworden. Indien er nog enige kans, hoe klein ook, is dat een regeling getroffen kan worden dan wordt het schuldsaneringsverzoek veelal afgewezen, omdat de rechter dan concludeert dat ‘niet kunnen voortgaan’ niet vast staat. Deze benadering van de schuldenproblemen van de (ex-)piloten wordt gevormd door (i) de opstelling van de bank èn (ii) de aard van de opleidingsschuld. De bank is veelal bereid om de verschuldigde rente te verlagen en een op de draagkracht van de (ex-)piloot afgestemde afbetalingsregeling te treffen. De aard van de schuld brengt mee dat van de (ex-)piloot gevergd kan worden dat hij gedurende vele jaren rente en aflossing betaalt aan de bank. Een drie jaar durende schuldsaneringsregeling past daarbij niet.
Het risico van het niet of zeer moeizaam kunnen afbetalen van deze opleidingsschuld wordt daarbij vooral op het bordje van de schuldenaar gelegd. Het lijkt een beetje alsof de rechter deze schuld als een studieschuld (art. 299a Fw) beschouwt die ook desnoods gedurende vele jaren betaald moet worden. Wat betreft dat risico valt mij op dat de zorgplicht van de bank niet wordt genoemd. Waar de bank blijkbaar ook de pilotenopleiding van zeer jonge, want 18-jarige aspirant-piloten, financierde, lijkt mij die toch wel in beeld te komen. Ik wijs in dit kader op de regelingen voor consumentenkrediet in het Burgerlijk Wetboek. Voorafgaand aan de totstandkoming van een kredietovereenkomst met consumenten moeten kredietgevers bijvoorbeeld bepaalde informatie verstrekken en de kredietwaardigheid van de consument beoordelen, zie art. 7:59 en 60 BW.2 Dat ligt ook voor de hand, want als we uitgaan van een opleidingsschuld van € 150.000,- en een afbetalingstermijn van 12 jaar (voor het geval iemand daadwerkelijk als piloot gaat werken) dan gaat het, zonder rente dus, om een aflossingsverplichting van ongeveer € 1.000,- per maand en met een rente van laten we zeggen 6% komt daar € 750,- per maand bij. Die renteverplichting zal dalen naarmate er meer afgelost wordt. Schattenderwijs zal er dan twaalf jaar lang wel € 1.500,- per maand betaald moeten worden. Dat zijn forse verplichtingen en dito risico’s.
Voetnoten
- Hier wordt verwezen naar B. Wessels, Insolventierecht, deel IX Schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, 2012, nr. 9029.
- Zie hierover uitgebreider A.J. Noordam, Schuldsanering en goede trouw (diss. VU Amsterdam 2007), p. 63-66 waar ook de Wet Financieel Toezicht besproken wordt.
Documentsoort
- Vakliteratuur
- Wsnp periodiek
Trefwoorden
- Goeder trouw
- Schuldhulpverlening (Msnp)
- Wsnp Periodiek
Gerelateerd
Korte beschrijving van de hoofdlijnen in het visiedocument van de rechtspraak. Welke experimenten lopen, in welke richtingen bewegen deze, waar zit nog een gemis? En details van het onderzoek 'Aansluiting gezocht!', van het Ministerie van ...
Dit artikel informeert over een aantal wetsvoorstellen ten aanzien van de Wsnp, te weten: verkorting goede-trouw-termijn en de flexibilisering wachttermijn tien jaar.
De auteurs geven een reactie op het conceptwetsvoorstel wijziging Faillissementswet ter verbetering doorstroom van de gemeentelijke schuldhulpverlening naar de Wsnp. Een van die maatregelen is een voorstel tot wijziging van een aantal ...