Verrekeningsrecht uitkeringsinstanties
Vervolg op het overzicht van situaties wanneer verrekening door uitkeringsinstanties wel en niet mogelijk is, uit WP 2010/01, naar aanleiding van drie recente uitspraken.
WSNP Periodiek augustus 2017, nr. 3
Margreet van Bommel
1. Inleiding
Artikel 307 lid 1 Fw bepaalt wanneer verrekening in de schuldsaneringsregeling mogelijk is: “Hij die zowel schuldenaar als schuldeiser is van de persoon ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling is uitgesproken, kan zijn schuld met zijn vordering ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, slechts verrekenen indien beide zijn ontstaan vóór de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling”. Uitkeringsinstanties, zoals de gemeentelijke Sociale Dienst en het UWV, die deels de uitkering willen verrekenen met een uitkeringsschuld, zullen dus moeten aantonen dat de uitkeringsschuld én de terugvordering zijn ontstaan vóórdat de Wsnp werd uitgesproken.
In een eerder artikel voor de Wsnp Periodiek in 2010 heb ik een overzicht gegeven van gevallen wanneer verrekening wel en niet mogelijk was1. In dat artikel schreef ik dat verrekening, verwijzend naar de uitspraak van de Rechtbank Utrecht van 29 juli 20082, door het UWV niet mogelijk was in geval van een ziektewetuitkering omdat de arbeidsongeschiktheid een ontstaansvereiste is waaraan steeds moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor een ziektewetuitkering. Ook ten aanzien van een WWB-uitkering oordeelde de Rechtbank Zwolle3 destijds dat verrekening niet mogelijk was omdat de vaststelling óf het recht op bijstand te gelde gemaakt kan worden, iedere maand opnieuw voorwerp van besluitvorming is. Ik concludeerde in mijn artikel destijds dat de systematiek die wordt gevolgd in bovengenoemde rechtbank-uitspraken ook van toepassing zou moeten zijn ten aanzien van de arbeidsongeschiktheidsuitkering omdat het recht op een dergelijke uitkering en het recht om die te gelde te maken ook pas ontstaan nadat voldaan is aan de wettelijke voorschriften.
Recent zijn er drie uitspraken gedaan met betrekking tot verrekening door het UWV tijdens de schuldsaneringsregeling ten aanzien van de WAO-uitkering (Hof Arnhem-Leeuwarden), de Ziektewetuitkering (Hof Amsterdam) en de Wajong-uitkering (Centrale Raad van Beroep). Dat de materie lastig is, blijkt wel uit de verschillende uitkomsten van deze zaken in zowel eerste aanleg als hoger beroep. Ik zal de uitspraken eerst verkort weergeven, waarna ik tot mijn conclusie kom.
2. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 4 oktober 20164 – verrekening WAO-uitkering (wel toegestaan)
Schuldenaar ontvangt sinds 10 november 1992 een WAO-uitkering in verband met 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Bij besluit van 6 januari 2009 heeft het UWV een bedrag van € 3.696,54 bruto teruggevorderd van schuldenaar wegens ten onrechte ontvangen toeslag in de periode 17 september 2007 tot en met 31 januari 2008. Schuldenaar wordt door het UWV maandelijks € 100,op zijn uitkering gekort bij wege van verrekening met de openstaande schuld. Op 16 april 2013 wordt schuldenaar toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De bewindvoerder vordert onder meer een verklaring voor recht dat het het UWV niet is toegestaan de vordering te verrekenen met de aan schuldenaar maandelijks te betalen WAO-uitkering.
De Rechtbank Overijssel te Almelo oordeelt dat verrekening wél is toegestaan omdat aan schuldenaar een recht op WAO-uitkering is toegekend voordat de schuldsaneringsreling werd uitgesproken en ook de (terug-)vordering van het UWV voor die tijd is ontstaan. De rechtbank oordeelt dat het recht op een WAO-uitkering ontstaat indien en zodra is voldaan aan de daarvoor op grond van de WAO geldende eisen en dat dit recht blijft bestaan indien en zolang een belanghebbende aan de door de wet gestelde eisen blijft voldoen. Dat het UWV periodiek toetst of een belanghebbende blijft voldoen aan de wettelijke vereisten betekent niet dat het recht op een WAO-uitkering telkens opnieuw wordt toegekend, maar dat beoordeeld wordt of er grond is om de uitkering in te trekken, op te schorten of te wijzigen.
De bewindvoerder betoogt – verkort weergegeven – dat het recht op een WAO-uitkering niet een statisch recht is, toegekend voor onbepaalde tijd, maar een uitkering die dagelijks ontstaat, afhankelijk van de medische toestand van de aanvrager die per periode of zelfs per dag verschillend kan zijn.
In hoger beroep bekrachtigt het Gerechtshof het oordeel van de rechtbank. Uit de tekst van art. 19 en 35 WAO volgt dat een verzekerde, op aanvraag, recht heeft op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering zodra hij 104 dagen arbeidsongeschikt is geweest en met ingang van de dag waarop de verzekerde aan alle vereisten voor het recht op toekenning van de WAO-uitkering voldoet. Daarbij geldt dat aan schuldenaar in 1992 toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering geacht wordt te zijn toegekend voor onbepaalde tijd (art. 98 e WAO). Het hof komt tot de conclusie dat aan de in art. 307 lid 1 Fw gestelde eisen is voldaan en dat het UWV dus over mocht gaan tot verrekening.
3. Gerechtshof Amsterdam 2 mei 20175 – verrekening ziektewetuitkering (niet toegestaan)
Bij besluiten van 6 augustus 2009 en 19 januari 2012 heeft het UWV respectievelijk € 57,37 en € 1.919,32 bruto van schuldenaar teruggevorderd. Deze bedragen waren op grond van de Ziektewet uitgekeerd. Bij besluit van 9 januari 2014 heeft het UWV per 27 januari 2014 een uitkering ingevolge de Ziektewet aan schuldenaar toegekend. Bij besluit van 24 februari 2014 heeft het UWV medegedeeld dat per periode van 4 weken een bedrag van € 179,40 bruto op het ziekengeld van de schuldenaar zal worden ingehouden ter verrekening van zijn schuld. Op 26 maart 2014 wordt schuldenaar toegelaten tot de Wsnp. Het UWV heeft de verrekening na de toepassing van de schuldsaneringsregeling voortgezet, waarna de bewindvoerder een rechtszaak begint.
De kantonrechter overweegt dat verrekening wél mogelijk is omdat uit hetgeen in de artikelen 19 en 52c van de Ziektewet is bepaald met betrekking tot de vaststelling en beëindiging van het recht op ziekengeld, volgt dat het recht op ziekengeld en de daaruit voortvloeiende vordering op het UWV ontstaat indien en zodra is voldaan aan de daarvoor op grond van de Ziektewet geldende vereisten en dat het UWV alsdan gehouden is de uitkering toe te kennen. Dat recht op ziekengeld duurt voort totdat het UWV het bij beschikking heeft beëindigd of door spontane werkhervatting.
In hoger beroep oordeelde het hof dat verrekening niet was toegestaan. Het hof overwoog dat voor de toepassing van art. 307 Fw de vaststelling volstaat dat schuldenaar vóór datum uitspraak toelating schuldsaneringsregeling geen aanspraak had op ziekengeld over de periode gelegen ná die uitspraak. Dit betekent dat de verrekening voor zover het UWV deze heeft toegepast na datum toelating schuldsaneringsregeling in strijd is geweest met het bepaalde in artikel 307 lid 1 Fw.
4. Centrale Raad van Beroep 31 mei 20176 – verrekening Wajong-uitkering (niet toegestaan)
Schuldenaar ontving sinds 1 juli 1999 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, welke uitkering met ingang van 1 januari 2010 is voortgezet als een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Bij besluit van 16 januari 2009 heeft het UWV een bedrag van € 6.160,93 aan teveel uitbetaalde Wajong-uitkering van schuldenaar teruggevorderd. Ook heeft het UWV bij besluit van 3 februari 2009 een boete van € 520,- opgelegd. Bij besluit van 14 oktober 2010 heeft het UWV schuldenaar bericht dat op 14 oktober 2010 beslag is gelegd op de inkomsten van schuldenaar en dat het UWV genoemde vorderingen maandelijks gaat verrekenen met de lopende Wajong-uitkering en de vakantietoeslag van appellant. Op 24 januari 2011 is schuldenaar tot de Wsnp toegelaten. Bij brief van 7 september 2012 heeft schuldenaar het UWV verzocht om het invorderingsbesluit te wijzigen: in plaats van verrekening van de vordering van het UWV op schuldenaar met zijn Wajong-uitkering, zou het UWV zijn vordering ter verificatie bij de bewindvoerder moeten indienen. Verder is verzocht de ten onrechte ingehouden bedragen met wettelijke rente over te maken naar de boedelrekening. Bij besluit van 20 september 2012 heeft het UWV dit verzoek afgewezen. Nadat het bezwaar tegen de beslissing ongegrond wordt verklaard, wordt bij de rechtbank beroep ingesteld.
Op 19 maart 2014 is de schuldsanering van schuldenaar door de Rechtbank Amsterdam met een schone lei beëindigd met de volgende overweging: “De rechtbank is van oordeel dat de tijdens de schuldsaneringsregeling geconstateerde boedelachterstand de schuldenaar niet kan worden verweten, nu deze is ontstaan doordat er tijdens de schuldsaneringsregeling door het UWV het vakantiegeld en een deel van de inkomsten niet aan de schuldenaar zijn uitbetaald. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de boedelachterstand buiten de schuld van de schuldenaar is ontstaan omdat het UWV – naar de mening van de rechtbank – geen gelden mocht inhouden en/of verrekenen, de boedelachterstand gering is en door de schuldenaar beroep is ingesteld tegen de verrekeningen door het UWV waardoor de gelden, indien hij in het gelijk wordt gesteld en na herberekening van de boedelstand door de bewindvoerder, alsnog in de boedel zullen vloeien. (…)”.
Een maand na het verlenen van de schone lei, oordeelt de Rechtbank Amsterdam in de zaak tussen de schuldenaar en het UWV, dat het UWV onder verwijzing naar een vonnis van de Rechtbank Den Haag, sector kanton, van 28 januari 2009 (niet gepubliceerd) wél mocht verrekenen omdat beide vorderingen zijn ontstaan vóór de toelating van schuldenaar tot de schuldsanering. In hoger beroep stelt schuldenaar dat zijn recht op een Wajong-uitkering steeds per dag ontstaat, zolang aan de in de Wet Wajong gestelde voorwaarden is voldaan, en dat verrekening dus niet is toegestaan.
De CRvB oordeelt als volgt. Als uitgangspunt dient dat het (materiële) recht op een Wajong-uitkering van rechtswege ontstaat, zodra is voldaan aan de wettelijke voorwaarden daarvoor. Een besluit van een uitvoeringsorgaan tot vaststelling van een uitkering, komt slechts de betekenis toe dat de inhoud van een reeds bestaand recht op uitkering, behoudens bezwaar en beroep, bindend wordt vastgesteld. Dit volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 20117. Het ging in de met dit arrest beslechte zaak weliswaar om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, maar er bestaat geen aanleiding om anders te oordelen als het gaat om een Wajong-uitkering. Uit de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 2008/2009, 31780, nr. 3, blz. 21) volgt immers dat het recht op arbeidsondersteuning (en een daaraan gekoppeld recht op uitkering) van rechtswege ontstaat, met dien verstande dat het UWV dit wel moet vaststellen. Voor het ontstaan van een recht op een Wajong-uitkering is de (formele) vaststelling hiervan dus niet bepalend. De toekenningsbeslissing is dan ook slechts declaratoir (recht vaststellend) van aard. Een van de wettelijke voorwaarden voor het ontstaan van een recht op een Wajong-uitkering is dat sprake moet zijn van arbeidsongeschiktheid in de zin van die wet. Hieraan zal per uitkeringsperiode moeten zijn voldaan, aldus de CRvB. De schuld van het UWV aan appellant ontstaat daarom steeds per uitkeringsperiode waarin sprake is van (onder meer) arbeidsongeschiktheid.
Het voorgaande betekent dat het UWV in strijd met artikel 307, eerste lid, van de Fw zijn vorderingen op appellant heeft verrekend met zijn schuld aan appellant tot uitbetaling van diens Wajong-uitkering, voor zover deze schuld is ontstaan na 24 januari 2011, de datum van de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling op appellant.
5. Conclusies
De CRvB, de hoogste instantie in bestuursrechtelijke zaken, heeft ruim drie jaar nodig gehad om in bovengenoemde zaak tot een uitspraak te komen. De uitspraak is duidelijk: 1) het (materiële) recht op een Wajong-uitkering ontstaat van rechtswege zodra voldaan is aan de wettelijke voorwaarden daarvoor en 2) de schuld van het UWV aan schuldenaar ontstaat daarom steeds per uitkeringsperiode waarin sprake is van (onder meer) arbeidsongeschiktheid. De Raad zoekt daarbij onderbouwing met het arrest van de Hoge Raad 17 juni 2011. De uitleg die het CRvB geeft, geldt naar mijn mening ook voor WAO-uitkeringen en ziektewetuitkeringen. Ik meen dan ook dat de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 4 oktober 2016 over verrekening van de WAO-uitkering tijdens de Wsnp zeer aanvechtbaar is en op een misvatting berust.
Voetnoten
- Margreet van Bommel, ‘Verrekeningsrecht uitkeringsinstanties’, WP, 2010/01, p. 1.
- Utrecht 29 juli 2008, ECLI:RBUTR:2008:BE9228.
- Zwolle 4 december 2009, LJN:BK6127.
- Hof Arnhem-Leeuwarden 4 oktober 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:7955.
- Gerechtshof Amsterdam 2 mei 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1718.
- Centrale Raad van Beroep 31 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2038.
- HR 17 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ0709.
Documentsoort
- Vakliteratuur
- Wsnp periodiek
Trefwoorden
- Tijdstip ontstaan vordering
- Verrekenen (art. 307 Fw)
- Wsnp Periodiek
Gerelateerd
Uitleg over toeslagen en de samenloop met de Wsnp. Hoe om te gaan met toeslagvorderingen, verrekening, beslag en een betalingsregeling.
De auteur bespreekt de casus die aanleiding was voor de uitspraak van rechtbank Gelderland d.d. 30 oktober 2018.
Uitleg over (het ontstaan van) onterecht betaalde uitkeringen (onverschuldigde betaling) en uitleg van de Hoge Raad of deze terugbetalingsvordering onder de werking van de Wsnp en schone lei valt