Geen griffierecht verschuldigd bij hoger beroep of cassatie tegen een beslissing inzake termijnverkorting van de schuldsaneringsregeling
De Hoge Raad heeft bepaald dat geen griffierecht geldt voor hoger beroep/cassatie over de (verkorting van de) termijn van de Wsnp. Dit artikel geeft een toelichting hierover.
Anita Brekelmans en Quinten van Riet*
Hoge Raad 13 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1948
1. Inleiding
Degene die de rechtbank verzoekt om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling hoeft daarvoor geen griffierecht te betalen, aldus art. 4 lid 2, aanhef en onder j van de Wet Griffierechten in Burgerlijke zaken (Wgbz). In zijn uitspraak van 8 juli 2011 oordeelde de Hoge Raad dat dit wetsartikel zo moet worden uitgelegd dat ook in hoger beroep en in beroep in cassatie geen griffierecht is verschuldigd indien daarbij wordt opgekomen tegen een afwijzing van het verzoek tot toelating.1 Op 11 november 2011 oordeelde de Hoge Raad dat griffierecht evenmin is verschuldigd indien iemand in hoger beroep of beroep in cassatie opkomt tegen de beslissing de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen op grond van art. 350 Fw.2
Deze bijdrage is geschreven naar aanleiding van een op 13 december 2019 gewezen beschikking van de Hoge Raad over de vraag of de saniet griffierecht verschuldigd is indien hij hoger beroep of beroep in cassatie instelt tegen de afwijzing van zijn verzoek om de termijn van de schuldsaneringsregeling te verkorten.
2. Hoge Raad 13 december 2019
De casus die leidde tot de uitspraak van 13 december 2019 was als volgt.
In 2017 is het faillissement van X beëindigd en omgezet in een schuldsaneringsregeling. Onder verwijzing naar de Recofa-richtlijnen, waarin is opgenomen dat een voorafgaand faillissement een reden kan zijn de termijn van de schuldsaneringsregeling te verkorten, heeft de bewindvoerder van X op grond van art. 349a Fw de rechter-commissaris verzocht de termijn van de schuldsaneringsregeling van X te verkorten. De rechter-commissaris wees het verzoek af, waartegen hoger beroep werd ingesteld bij de Rechtbank Limburg. Ook de rechtbank wees het verzoek c.q. hoger beroep af, waarna X met succes beroep in cassatie instelde.3
Zowel de griffier van de rechtbank in het hoger beroep als de griffier van de Hoge Raad in het beroep in cassatie bepaalden dat X griffierecht verschuldigd was. X is tegen beide beslissingen bij de rechtbank respectievelijk de Hoge Raad in verzet gekomen. De rechtbank heeft haar beslissing in de verzetprocedure aangehouden in afwachting van de beschikking van de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft op 13 december 2019 uitspraak gedaan.4 Daarbij werd het verzet gegrond verklaard en het door X verschuldigde griffierecht op nihil gesteld.
De Hoge Raad verwees naar zijn uitspraken d.d. 8 juli 2011 en 11 november 2011 en overwoog in rechtsoverwegingen 3.3 en 3.4:
3.3 Op grond van het kennelijke oordeel van de wetgever dat van personen die bij de rechtbank een verzoek indienen tot toepassing van de
schuldsaneringsregeling niet gevergd kan worden griffierecht te betalen, de hiervoor vermelde ratio van art. 4 lid 2, aanhef en onder j, Wgbz, alsmede het in art. 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter, heeft de Hoge Raad art. 4 lid 2, aanhef en onder j, Wgbz aldus uitgelegd dat niet slechts in eerste aanleg maar ook in hoger beroep en cassatie geen griffierecht is verschuldigd door personen die een verzoek hebben gedaan tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Deze uitleg is ook gevolgd in het geval waarin de persoon op wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard, in hoger beroep of cassatie opkomt tegen een beslissing van de rechter op een op de voet van art. 350 Fw gedaan verzoek tot beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
3.4 Gelet op het voorgaande moet art. 4 lid 2, aanhef en onder j, Wgbz, zo worden uitgelegd dat de bepaling ook toepassing vindt, en dat dus geen griffierecht verschuldigd is, in een geval als het onderhavige, waarin de persoon op wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard, in hoger beroep of cassatie opkomt tegen een beslissing van de rechter op een op de voet van art. 349a Fw gedaan verzoek tot wijziging van de termijn van de schuldsaneringsregeling. Net als in de gevallen van de hiervoor in 3.3 genoemde uitspraken, geldt hier dat het in de regel gaat om personen die, gelet op de toepassing op hen van de schuldsaneringsregeling, minder financiële draagkracht hebben dan bijstandsgerechtigden en derhalve over onvoldoende financiële draagkracht beschikken om het in hoger beroep en in cassatie verschuldigde griffierecht te betalen.’
Prof. mr. H.J. Snijders schreef in zijn noot bij HR 8 juli 2011 (Kingma) dat uitspraken over griffierechten niet zo vaak voor annotatie in aanmerking komen, maar dat een (korte) bespreking niettemin kan zijn aangewezen. Als reden daarvan kan worden genoemd dat de griffierechten deels zo hoog lijken te worden dat de toegang tot de rechter in het geding komt, waarbij het niet meer om belangen van ondergeschikte betekenis gaat.5 Dit geldt, aldus de Hoge Raad in zijn meest recente uitspraak hierover, ook voor personen die zijn toegelaten tot de schuldsaneringsregeling en in hoger beroep en/of in cassatie willen opkomen tegen een beslissing op een verzoek tot wijziging van de termijn van de schuldsaneringsregeling.
Een andere uitkomst was ook denkbaar geweest, om met de woorden van mr. dr. P. Smits in zijn annotatie bij de door de Hoge Raad aangehaalde beschikking te spreken.6 De Procureur-Generaal mr. G.R.B. van Peursem kwam namelijk tot de slotsom dat het verzet ongegrond was.7 Niettemin overwoog de Procureur-Generaal onder 2.11:
‘Overigens lijkt mij denkbaar dat ook in zaken als de onderhavige de doorslag dient te geven dat zo min mogelijk financiële drempels opgeworpen moeten worden voor procederende schuldeisers8 op wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is. Dan zou de in het verzetschrift bepleite visie, die in wezen de lijn uit de besproken uitspraken van 8 juli 2011 en 11 november 2011 verder wil doortrekken, kunnen worden gevolgd: de ratio achter art. 4 lid 2 onder j Wgbz dient ook op te gaan voor zaken als de onderhavige. Ik meen als besproken primair dat dit gelet op het opgetrokken stelsel te ver gaat (de toegang tot de schuldsaneringsregeling is niet in geding), maar daar kan geredelijk anders over worden gedacht.’
De Hoge Raad dacht er ook geredelijk anders over!
3. Lage financiële drempel
Voor de rechtspraktijk is de meest recente uitspraak van de Hoge Raad relevant en van belang, omdat hiermee is komen vast te staan dat geen griffierecht verschuldigd is indien een rechtsmiddel wordt ingesteld tegen een onwelgevallige gerechtelijke uitspraak met betrekking tot de termijn van de schuldsaneringsregeling. De financiële drempel om een rechtsmiddel in te stellen, is daarmee laag, mede in aanmerking nemend dat personen die zijn toegelaten tot de schuldsaneringsregeling reeds daarom gesubsidieerde rechtsbijstand met de laagst mogelijk verplichte eigen bijdrage kunnen krijgen via de door de Raad voor Rechtsbijstand af te geven toevoeging aan een advocaat.
In de zaak van X ging het om een verzoek tot verkorting van de termijn van de schuldsaneringsregeling. De Hoge Raad oordeelt in zijn beschikking dat geen griffierecht is verschuldigd in rechtszaken over wijziging van de termijn ex art. 349a Fw. Daarom mag veilig worden aangenomen dat evenmin griffierecht is verschuldigd in rechtszaken over verlenging van de schuldsaneringsregeling.
4. Reikwijdte?
De vraag die opkomt, is of personen die zijn toegelaten tot de schuldsaneringsregeling griffierecht zijn verschuldigd in ándere rechtsgeschillen die niet gaan over toegang tot de schuldsaneringsregeling of over beëindiging of de duur daarvan. De Hoge Raad stelt in zijn uitspraak immers dat het gaat ‘(…) om personen die, gelet op de toepassing op hen van de schuldsaneringsregeling, minder financiële draagkracht hebben dan bijstandsgerechtigden en derhalve over onvoldoende financiële draagkracht beschikken om het in hoger beroep en in cassatie verschuldigde griffierecht te betalen’. Deze overweging lijkt evenzeer op te gaan voor andere rechtszaken waarbij griffierecht wordt geheven. Wij denken in eerste instantie aan rechtszaken waarbij degene die tot de schuldsaneringsregeling is toegelaten, voor de duur van de regeling via een gerechtelijke procedure nihilstelling van lopende alimentatieverplichtingen moet vragen omdat het vrij te laten bedrag (vtlb) met een alimentatieplicht geen rekening houdt. Het bovenvermelde citaat kan echter ook gelden voor rechtszaken die volstrekt los staan van de omstandigheid dat een procespartij is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Met deze uitspraak ‘in de hand’ kan mogelijk worden betoogd dat de persoon die tot de schuldsaneringsregeling is toegelaten in geen enkele procedure griffierecht is verschuldigd.
We hebben het voornemen deze vraag, indien de beantwoording daarvan in de praktijk concreet op ons pad komt, aan de Hoge Raad voor te leggen.
Voetnoten
* Anita Brekelmans is zelfstandig curator en Wsnp-bewindvoerder in Venlo; Quinten van Riet is advocaat en voert praktijk in Venlo. Beiden waren inhoudelijk betrokken in de zaak die leidde tot de besproken uitspraak van de Hoge Raad.
- Hoge Raad 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3883 (Kingma).
- Hoge Raad 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU4020.
- Hoge Raad 13 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1948.
- Hoge Raad d.d. 13 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1947.
- Aldus H.J. Snijders, HR 8 juli 2011, NJB 2012/169 m.nt. H.J. Snijders.
- Zie mr. dr. P. Smits, HR 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ3883, JBPR 2011/52 m.nt. mr. dr. P. Smits onder randnummer 9.
- Conclusie Procureur-Generaal mr. G.R.B. van Peursem bij HR 13 december 2019, ECLI:NL:PHR:2019:1138.
- Wij gaan ervan uit dat dit een verschrijving is en dat hier ‘schuldenaren’ had moeten staan.
Documentsoort
- Vakliteratuur
- Wsnp periodiek
Trefwoorden
- Termijn Wsnp
- Verkorte termijn door voorgaand faillissement
- Wsnp Periodiek
Gerelateerd
Een natuurlijk persoon die failliet is verklaard, kan op grond van art. 15b Fw vragen om dit faillissement – kort gezegd om te zetten in een schuldsaneringsregeling. Tegen een toewijzende beslissing staat geen rechtsmiddel open. Dit is bepaald ...
Vervolg op WP 2017/02, betreffende een procedure over de vraag of het saldo op de beheerrekening nu wel of niet tot de boedel behoorde.
Het is mogelijk om aan het einde van de Wsnp alsnog een akkoord aan te bieden. Dit kan (alleen) van meerwaarde zijn wanneer de schone lei in gevaar is. Dit artikel bespreekt een casusvoorbeeld.