Begindatum minnelijke regeling bij dwangakkoord – ga terug naar start?
Uitleg over het toegewezen dwangakkoord en de startdatum van de minnelijke schuldregeling.
WSNP Periodiek mei 2020, nr. 2
Jenny Vlemmings
1. Inleiding
In de gepubliceerde uitspraken inzake dwangakkoorden valt op dat daarbij wisselend wordt omgegaan met de startdatum van de schuldregeling. Waar de meeste rechtbanken de weigerende schuldeiser “bevelen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling”, beveelt de Rechtbank Limburg de weigerende schuldeiser “in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling voor een periode van zesendertig maanden vanaf de dag van de uitspraak van dit vonnis.”
In dit artikel wordt eerst ingegaan op de wetshistorie, de wettekst en de ingangsdatum van de aangeboden schuldregeling. Daarna worden er twee uitspraken van de Rechtbank Limburg besproken waarin de rechtbank nadrukkelijk overweegt dat de dag van de uitspraak van het vonnis de startdatum van een schuldregeling na dwangakkoord dient te zijn. Vervolgens komen de mogelijke gevolgen daarvan voor zowel schuldenaren als schuldeisers aan bod en wordt er een opmerking geplaatst omtrent de startdatum van de reserveringen voor de schuldeisers.
2. Wetshistorie: doel invoering dwang-akkoord
Met de invoering van art. 287a Fw, waarmee het dwangakkoord mogelijk wordt gemaakt, werd door de wetgever beoogd het minnelijk traject te versterken door een rechtsmiddel te bieden om weigerende schuldeisers te kunnen dwingen tot medewerking. Volgens de wetgever zou dit ook preventieve werking hebben. Hiermee zou het wettelijke traject ontlast moeten worden.1
3. Wettekst
De wettekst van art. 287a Fw luidt sinds de invoering in 2008 als volgt:
De schuldenaar kan in het verzoekschrift, bedoeld in artikel 284, eerste lid, de rechtbank verzoeken één of meer schuldeisers die weigert of weigeren mee te werken aan een vóór indiening van het verzoekschrift aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Hierbij wordt dus gedoeld op de schuldregeling die reeds tijdens het minnelijk traject is voorgelegd aan alle schuldeisers.
4. Ingangsdatum aangeboden schuldregeling
Om te bepalen wat de ingangsdatum van de aangeboden schuldregeling is, moet gekeken worden naar het aanbod dat is gedaan aan de schuldeisers. In de meeste gevallen wordt een schuldregeling voor een termijn van 36 maanden aangeboden conform de Gedragscode Schuldregeling van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (hierna te noemen de Gedragscode). Volgens art. 15 Gedragscode gaan de 36 maanden in op het moment van ondertekening (dagtekening) van de schuldregelingsovereenkomst. Hiermee is de startdatum van de aangeboden schuldregeling de dagtekening van de schuldregelingsovereenkomst.
5. Uitspraken
In 2019 heeft de Rechtbank Limburg een verzoek dwangakkoord afgewezen, maar in het vonnis wel nadrukkelijk uitspraak gedaan over de ingangsdatum van een minnelijk traject bij de oplegging van een dwangakkoord.2 In r.o. 3.9 oordeelt de rechtbank:
“[…] omdat aan de toewijzing van het verzochte dwangakkoord geen terugwerkende kracht wordt verleend. Dit betekent dat zowel het dwang-akkoord als de wettelijke schuldsaneringsregeling 36 maanden zal duren vanaf de datum uitspraak van het vonnis dwangakkoord of toelating in de wettelijke schuldsaneringsregeling.”
De rechtbank neemt hier een duidelijk standpunt in omtrent de ingangsdatum, maar motiveert dat niet.
In een recentere uitspraak overweegt de rechtbank in r.o. 4.6:3:
“De rechtbank heeft verzoeker verder voorgehouden dat, naar haar oordeel, de gedwongen schuldregeling de gebruikelijke termijn van 36 maanden vanaf de dag van dit vonnis zou moeten duren. Op deze wijze is de afdracht van verzoeker ten behoeve van de schuldeisers in het kader van de gedwongen schuldregeling gelijk aan de afdracht die in de wettelijke schuldsaneringsregeling zou gelden. Verzoeker is hiermee ter zitting akkoord gegaan en heeft zijn aanbod aan de schuldeisers —voor zover nodig — dienovereenkomstig aangepast. De schuldeisers hoeven hierop niet te worden gehoord omdat, voor zover aldus een aanpassing van het eerdere aanbod heeft plaatsgevonden, dit een voor hen financieel gunstige wijziging betreft.”
De rechtbank geeft hiermee aan van mening te zijn dat de afdracht van schuldenaar tijdens een gedwongen schuldregeling gelijk dient te zijn aan de afdracht tijdens een Wsnptraject. Het is onduidelijk waar deze visie op gebaseerd is. In het kader van de belangenafweging bij de beoordeling van een verzoek dwangakkoord moet weliswaar een vergelijking worden gemaakt tussen de opbrengsten van een minnelijk traject en een Wsnp-traject, maar hierbij dient niet alleen gekeken te worden naar de baten maar ook naar de kosten. Omdat de kosten van een Wsnp-traject meestal hoger zijn, levert een minnelijk traject vaak een hogere uitdeling op voor schuldeisers dan een Wsnp-traject. Zelfs wanneer de gedwongen schuldregeling ingaat met terugwerkende kracht, zal dit derhalve meestal resulteren in een hogere opbrengst voor de schuldeisers dan een Wsnp-traject dat ingaat per datum uitspaak.
6. Mogelijke gevolgen
Door weigerende schuldeisers te bevelen in te stemmen met een schuldregeling met als startdatum de dag van de uitspraak van het vonnis, worden schuldeisers in feite beloond voor het weigeren van medewerking aan de schuldregeling. Als alle schuldeisers instemmen met het gedane voorstel, starten de 36 aflosmaanden al vanaf de datum van de ondertekening van de schuldregelingsovereenkomst. Wanneer een of meer schuldeisers weigeren en er door de oplegging van een dwangakkoord alsnog een schuldregeling tot stand komt, starten de 36 aflosmaanden pas vanaf de datum van de uitspraak van het dwangakkoord. Dit komt in de praktijk vaak neer op ongeveer zes maanden extra aflossing. Deze zes extra maanden ontstaan door de tijd die het kost om te trachten een minnelijk regeling te bereiken en de termijn voor de behandeling en uitspraak van het dwangakkoord. Hierdoor krijgen de schuldeisers belang bij het weigeren: dat leidt immers tot extra aflosmaanden en dus meer opbrengst voor de schuldeisers. Het gevolg hiervan is dat de kans dat een schuldeiser weigert in te stemmen met een minnelijk voorstel wordt vergroot. Hierdoor wordt het minnelijk traject verzwakt.
Daarnaast heeft de schuldenaar in beginsel geen belang meer bij een verzoek dwang-akkoord. De Wsnp is in de meeste gevallen namelijk een reëel alternatief (tenzij er sprake is van een afwijsgrond zoals het ontbreken van de goede trouw of de tienjaarstermijn). Waar bij een minnelijk traject, ook wanneer dit tot stand is gekomen door een dwangakkoord, schuldenaar na het afronden enkel verlost is van de schulden die zijn meegenomen in de schuldregeling, geldt de schone lei na de Wsnp in principe voor alle schulden (enkele wettelijke uitzonderingen daargelaten), ongeacht of deze wel of niet bekend waren voor start van de regeling. De verplichtingen voor de schuldenaar zijn in een minnelijk traject gelijk aan de verplichtingen tijdens de Wsnp. Wanneer schuldenaar bij uitspraak van een dwangakkoord niet het voordeel heeft van een eerdere start van de schuldregeling ten opzichte van een Wsnp, zal dit er derhalve waarschijnlijk toe leiden dat de meeste schuldenaren ervoor zullen kiezen om geen verzoek dwangakkoord aan te bieden maar enkel een Wsnp-verzoek.
7. Startdatum van de reserveringen voor de schuldeisers
Ongeacht de ingangsdatum van de minnelijke schuldregeling die de rechtbank in de praktijk hanteert bij de uitspraak van een dwangakkoord, is het van belang dat de schuldenaar in alle gevallen vanaf het moment van ondertekening van de schuldregelingsovereenkomst wel al start met reserveren voor de schuldeisers, tenzij hiertoe geen mogelijkheden zijn door bijvoorbeeld beslag op het inkomen.
Bij de beoordeling van een Wsnp-verzoek zal de schuldenaar immers aannemelijk moeten maken dat hij te goeder trouw is geweest bij het laten ontstaan en onbetaald laten van de schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift (art. 288 lid 1 sub b Fw). Als verzoeker niet heeft gereserveerd voor de schuldeisers, terwijl hier wel mogelijkheden toe waren, is deze goede trouw niet aannemelijk en moet het Wsnp-verzoek worden afgewezen. Wanneer bij toelating tot de Wsnp niet bekend was dat verzoeker niet heeft gereserveerd voor de schuldeisers terwijl hier wel mogelijkheden toe waren, kan dit na toelating alsnog leiden tot een beëindiging van de Wsnp op grond van art. 350 lid 3 sub f Fw jo. art. 288 lid 1 sub b Fw.
Hoewel de goede-trouw-toets geen onderdeel uitmaakt van de beoordeling van een verzoekschrift dwangakkoord, zal het niet reserveren voor de schuldeisers gedurende de periode vóór indiening van het verzoekschrift ook kunnen leiden tot een afwijzing van het dwangakkoord. Wanneer een verzoeker niets heeft gereserveerd terwijl hier wel mogelijkheden toe waren, kan worden aangenomen dat verzoeker niet getracht heeft het maximaal haalbare aan te bieden aan de schuldeisers. In dat geval kan het belang van de weigerende schuldeiser zwaarder wegen dan het belang van de schuldenaar en kan het dwangakkoord worden afgewezen.
8. Conclusie en suggestie
Wanneer bij een dwangakkoord als ingangsdatum van de schuldregeling de dag van de uitspraak van het vonnis wordt gehanteerd, kan dit leiden tot meer weigerende schuldeisers. Bij een minnelijke regeling via een dwangakkoord zal de opbrengst voor de schuldeisers dan immers groter zijn dan wanneer alle schuldeisers direct instemmen met de aangeboden regeling. Hiermee heeft de mogelijkheid tot het doen van een verzoek dwangakkoord geen beperking van de instroom in de Wsnp meer tot gevolg, maar juist een aanzuigende werking.
Daarnaast wordt het, wanneer de ingangsdatum van de schuldregeling bij een dwangakkoord gelijk is aan de ingangsdatum van een Wsnp, voor schuldenaren aantrekkelijker om geen verzoek dwangakkoord te doen om zo gebruik te maken van de voordelen van de Wsnp, terwijl daar geen nadelen voor de schuldenaar tegenover staan.
Meer weigerende schuldeisers en minder schuldenaren die kiezen voor een verzoek dwangakkoord, zullen leiden tot een grotere belasting van het wettelijk traject. Dit staat haaks op het doel waarvoor de wetgever destijds het dwangakkoord heeft ingevoerd. Dit blijkt uit zowel de wetshistorie als uit de wettekst.
Wel is het van belang dat rechtbanken bij de beoordeling van een verzoek dwangakkoord een goede belangenafweging kunnen maken, waarbij ze ook de opbrengst van het minnelijk traject correct kunnen vergelijken met de opbrengst van de Wsnp. Daarvoor bieden Bureau Wsnp en de NVVK gezamenlijk een Vergelijkingstool Msnp vs. Wsnp aan. In deze vergelijkingstool wordt op dit moment echter uitgegaan van een looptijd van 36 maanden, waarbij geen rekening wordt gehouden met een verschillende startdatum van een minnelijk traject vergeleken met een Wsnp. Om het voor de rechtbanken makkelijker te maken om een goede vergelijking te maken, zou ik graag zien dat Bureau Wsnp en de NVVK in de vergelijkingstool de startdatum van de minnelijke schuldregeling, de verwachte reserveringen tijdens het minnelijk traject tot aan uitspraak Wsnp en de verwachte startdatum van een Wsnp meenemen. De rechtbank kan bij de beoordeling van een verzoek dwangakkoord dan direct zien of een minnelijk traject met terugwerkende kracht leidt tot een hogere uitdeling voor de schuldeisers dan een Wsnptraject en daarmee rekening houden bij de belangenafweging.
Voetnoten
- Kamerstukken II 2004/05, 29942, 3, p.17.
- ECLI:nL:RBLIM:2019:9776.
- ECLI:nL:RBLIM:2020:2392.
Organisatie
- Wsnp Periodiek
Documentsoort
- Vakliteratuur
- Wsnp periodiek
Trefwoorden
- Dwangakkoord (287a Fw)
- Wsnp Periodiek
Gerelateerd
De auteur bespreek een uitspraak van de Hoge Raad van 4 december 2020 (ECLI:NL: HR:2020:1953) over de afwijzing van een 287a-verzoek.
Is een buitenlandse schuldeiser gebonden aan een opgelegd dwangakkoord? Geldt de schone lei ook voor vorderingen van buitenlandse schuldeisers? Daarnaast bespreekt de auteur in hoeverre de Brexit een rol speelt bij beantwoording van deze vragen.
Een rechter-commissaris licht toe waarom het van essentieel belang is dat een verzoek van (toepassing van) een dwangregeling goed wordt gemotiveerd.