Valt een uit het vtlb gespaard bedrag buiten de boedel?
Een beschouwing over geld gespaard uit het vtlb, of de 'afdrachtplicht' hier een werking op heeft, en of het afgestaan moet/kan worden aan de schuldeisers.
Wsnp Periodiek augustus 2020, nr. 3
Antje Goederee*
1. Inleiding
Naar aanleiding van een aantal artikelen in WSNP Periodiek (2017 nrs 2, 3 en 4, 2018 nr. 3) en mijn eigen recentere ervaringen als r-c in Wsnp’s waarin door schuldenaren voor zichzelf fors is gespaard, heb ik besloten mijn bevindingen te delen ten aanzien van dit verrassende vraagstuk.
Ik hoop met het onderstaande een nuttige bijdrage te leveren aan de discussie en met de voorgestelde wijze van afdoening bij te dragen aan een oplossing.
2. Vtlb en sparen
Van het inkomen van de schuldenaar valt van rechtswege maandelijks een bedrag dat gelijk is aan de beslagvrije voet van art. 475 Rv (aldus het eerste en tweede lid van art. 295 Fw) buiten de boedel. Op grond van het derde lid van art. 295 Fw kan de rechter-commissaris bij schriftelijke beschikking dat bedrag verhogen. Wat de schuldenaar daardoor in totaal van zijn inkomen en periodieke uitkeringen mag behouden, wordt het vrij te laten bedrag genoemd (vtlb). Het inkomen — onder welke noemer ook — dat uitgaat boven het vtlb, moet maandelijks worden afgedragen aan de boedel. Het vtlb is voldoende om de vaste lasten van te betalen en te leven op bijstandsniveau.
De schuldenaar kan vrij beschikken over het vtlb, hij mag het volledig uitgeven; hij mag er ook van sparen. Hoewel sparen vrijwel onmogelijk lijkt, komt het voor dat een schuldenaar in staat is zoveel van het vtlb over te houden dat een behoorlijk spaarsaldo van enkele duizenden euro’s tot zelfs een bedrag van meer dan € 15.000 tijdens de schuldsaneringsregeling wordt opgebouwd. Dit doet zich vooral voor bij schuldenaren die onder beschermingsbewind staan (waarbij de beschermingsbewindvoerder over het saldo op de beheerrekening ‘waakt’) en bij eenoudergezinnen. Zie Jenny Vlemmings, ‘Spaarsaldo tijdens Wsnp’, WP 2018 03, p. 25. Zij concludeert aan de hand van enkele rekenvoorbeelden dat voornamelijk alleenstaanden met kinderen in staat zijn maandelijks behoorlijk te sparen.
Het algemene standpunt lijkt te zijn dat, ongeacht de hoogte van het gespaarde bedrag, een wettelijke grondslag ontbreekt om het spaarsaldo in de boedel te laten vloeien. Het spaarsaldo is immers ontstaan uit reserveringen vanuit het vtlb. In een (niet gepubliceerde) uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 14 december 2018 werd bovendien overwogen dat een spaarzame saniet niet anders (in nadelige zin) kan worden behandeld dan een saniet die het vrij te laten bedrag volledig heeft besteed. Het merkwaardige gevolg is dat de schuldeisers van de spaarzame schuldenaar genoegen moeten nemen met niets of een zeer gering percentage van hun vorderingen, terwijl de schuldenaar zelf aan het einde van de Wsnp beschikt over een fors spaarsaldo.
Theo Pouw stelt in WSNP Periodiek 2017 02, p. 14 voor in dergelijke gevallen, om het maatschappelijk draagvlak voor de schuldsaneringsregeling niet te verliezen, bedoelde regelgeving nog eens kritisch te bekijken en de vtlb-calculator hierop aan te passen. Daar ben ik zelf geen voorstander van. Het vtlb is beslist geen vetpot en in de meeste gevallen net genoeg om van rond te komen. Dat toch wordt gespaard is een prestatie op zich en hoe lang de schuldenaar dat weet vol te houden, zal pas aan het einde van de Wsnp blijken. Aanpassing van het vtlb betekent dat het sparen een verplichting geworden is, maar ook dat er een financieel probleem ontstaat zodra sparen niet meer mogelijk blijkt te zijn.
Een andere invalshoek kwam van het Bureau WSNP, zij publiceerde op haar website de ‘tip’ om het spaarsaldo niet te hoog te laten oplopen, zodat onbedoelde effecten worden voorkomen. Wat precies wordt bedoeld met onbedoelde effecten weet ik niet. Vermoedelijk dat het spaarsaldo toch bij de schuldeisers terecht komt? Zo’n onbedoeld effect deed zich dan voor in een casus waarin de schuldenlast slechts € 5.000 bedroeg en de schuldenares na anderhalf jaar € 7.000 op de beheerrekening had gespaard. De beschermingsbewindvoerder wilde dit bedrag niet aan de schuldeisers ten goede laten komen, terwijl de Wsnp- bewindvoerder en de rc de schuldenares in staat achtten haar betalingen aan de schuldeisers te hervatten. Ondanks tegenwerpingen van de beschermingsbewindvoerder beëindigde de rechtbank de Wsnp op grond van art. 350 lid 3 aanhef en sub b Fw, aangezien genoegzaam was gebleken dat de schuldenares in staat was haar betalingen te hervatten. Een andere uitkomst zou moeilijk te verdedigen zijn. De Wsnp is er immers voor schuldenaren die in een problematische schuldensituatie zijn beland. Daar kon in dit geval toch niet meer van worden gesproken.
3. Wettelijk kader
Zodra de wettelijke schuldsaneringsregeling op een schuldenaar van toepassing wordt verklaard, verliest de schuldenaar de bevoegdheid om over de tot de boedel behorende goederen te beschikken (art. 296 eerste lid, Fw). Ingevolge het tweede lid van art. 296 Fw is de schuldenaar bovendien verplicht alle goederen die tot de boedel behoren op verzoek van de bewindvoerder aan hem af te leveren. Ingevolge art. 295 lid 1 Fw omvat de boedel de goederen van de schuldenaar ten tijde van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, alsmede de goederen die hij tijdens de toepassing van die regeling verkrijgt.
Het is meestal eenvoudig te bepalen waaruit de boedel bestaat op het moment van toelating van de schuldenaar tot de schuldsaneringsregeling. Daartoe behoort ook het in het minnelijk traject gespaarde bedrag, ook al is dat bedrag gespaard door te leven van een bedrag lager dan het vtlb. Voor zover in de Wsnp wordt gespaard vanuit het vtlb, wordt er vanuit gegaan dat dat gespaarde bedrag niet tot de boedel behoort. De vraag is of dat in overeenstemming is met genoemde bepalingen in de Faillissementswet en hoe dat standpunt zich verhoudt met de verplichting van de schuldenaar om gedurende de Wsnp een zo groot mogelijke inspanning te leveren om zoveel mogelijk boedelactief te verwerven voor de schuldeisers.
Zoals hiervoor uiteengezet valt een deel van het inkomen buiten de boedel. Inkomen is evenwel iets anders dan vermogen. Naarmate de maanden verstrijken en een toenemend saldo op de beheerrekening ontstaat, kan dat saldo niet meer als inkomen worden aangemerkt. Los van dat saldo wordt nog steeds maandelijks inkomen genoten, waarvan telkens het vtlb mag worden behouden. Na verloop van tijd is het spaarsaldo dus vermogen van de schuldenaar geworden. Vermogen dat op grond van art. 295 Fw en 296 Fw tot de boedel behoort. Is daarmee de vraag beantwoord of het spaarbedrag volledig aan de boedel toekomt?
4. Oplossing
Schuldenaren zijn verplicht om alles boven het vtlb aan de boedel af te staan. Over hoe zij met het hen toekomende vtlb omgaan beslissen ze zelf. Ze zijn niet verplicht om daaruit te sparen. Wordt er toch gespaard, dan acht ik het moeilijk verdedigbaar (uiteraard behoudens uitzonderingen!) dat van dat spaarsaldo niets aan de schuldeisers ten goede komt. Bepalen dat het volledige spaarsaldo aan de schuldeisers ten goede moet komen, zal het vrijwillige spaargedrag echter niet ten goede komen. Daarom stel ik voor dezelfde lijn te hanteren als nu het geval is bij overwerkvergoedingen.
Omdat schuldenaren niet kunnen worden verplicht overuren te maken, bepaalt het vtlb-rapport dat toestemming kan worden gegeven de inkomsten uit overwerk (voor zover die inkomsten het vtlb overstijgen) voor 50% vrij te laten. Ook tot sparen vanuit het vtlb kan een schuldenaar niet worden verplicht. Doet de schuldenaar dat toch dan acht ik het een rechtvaardige oplossing het spaarsaldo voor de helft toe te laten komen aan de schuldeisers en de andere helft aan de spaarzame schuldenaar. Met die ‘eigen’ helft zou de schuldenaar ook een akkoord kunnen aanbieden, waardoor de Wsnp eerder beëindigd zou kunnen worden. Die keus is echter geheel aan de schuldenaar.
Voetnoten
*Antje Goederee is werkzaam als rechtercommissaris bij Rechtbank Noord-Nederland. Dit artikel is geschreven op persoonlijke titel.
Documentsoort
- Vakliteratuur
- Wsnp periodiek
Trefwoorden
- Afdrachtplicht
- Vrij te laten bedrag (vtlb)
- Wsnp Periodiek
Gerelateerd
Reactie op de suggestie van mr. Goederee (WP 2020/3) dat de helft van het vanuit het vtlb gespaarde geld aan de boedel zou moeten worden afgedragen.
In de Wsnp komt het voor dat de schuldenaar (dankzij/ondanks) het vtlb veel geld kan sparen. Vooral voor alleenstaanden met kinderen is dit mogelijk. De auteur legt het uit en maakt het inzichtelijk.
Dit artikel richt zich specifiek op (beheer en) vereffening van de boedel en gaat dieper in op de banksaldi op alle bankrekeningen waar de schuldenaar houder van is op de dag van toelating tot de Wsnp.