Uitspraken naar aanleiding van het 'Kerstarrest'
Op 20 december 2024 heeft de Hoge Raad antwoord gegeven op de prejudiciële vragen die het hof Den Haag een jaar eerder heeft gesteld. Vanwege het moment van publicatie wordt dit arrest nu in de wandelgangen het ‘Kerstarrest’ genoemd.
In de jurisprudentie van januari en februari 2025 zien we de eerste contouren van de reikwijdte van dit arrest. Een drietal voorbeelden lichten we in dit artikel uit.
Ambtshalve toetsing en salderingsmethode
Rechtbank Rotterdam, ECLI:NL:RBROT:2025:1842
In deze zaak heeft de verzoeker, om tot een oplossing van zijn schulden te komen, een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de Wsnp. Hij heeft daarbij niet verzocht om een eerdere ingangsdatum van de Wsnp. De rechtbank heeft daarom, gezien rechtsoverweging 3.7 van het Kerstarrest, ambtshalve getoetst of een eerdere ingangsdatum van toepassing is. De eerdere ingangsdatum is bepaald aan de hand van de salderingsmethode. De rechtbank kijkt wat er in het minnelijk traject is gespaard en telt daarbij op het bedrag wat vanwege beslaglegging aan één schuldeiser is afgelost; ook bedragen die vanwege beslag zijn afgedragen hebben te gelden als 'aflossing', aldus de Hoge Raad in ro. 3.11.3. De rechtbank vergelijkt dit totaalsaldo met het bedrag wat in de Wsnp, conform de vtlb-berekeningen, afgedragen had moeten worden. Op basis hiervan wordt de ingangsdatum bepaald op zes maanden voorafgaand aan de uitspraakdatum.
Alternatief aanvangsmoment
Rechtbank Midden-Nederland, ECLI:NL:RBMNE:2025:253
Verzoeker wordt toegelaten tot de Wsnp, maar zijn verzoek tot het vaststellen van een eerdere ingangsdatum wordt afgewezen. In deze zaak is in juli 2024 de schuldhulpverleningsovereenkomst getekend. Omdat het inkomen lager was dan het berekende vtlb, was er geen afloscapaciteit. De schuldeisers zijn wel aangeschreven, maar er is geen ‘nulaanbod’ aan schuldeisers gedaan.
In het vonnis citeert de rechtbank een deel van het arrest, namelijk rechtsoverweging 3.11.4, waarin wordt beschreven dat het nulaanbod een duidelijk aanknopingspunt is voor het alternatieve aanvangsmoment in plaats van ‘de eerste aflossing’. Nu uit de stukken blijkt dat er geen nulaanbod is gedaan, oordeelt de rechtbank dat er geen aanleiding is voor het vaststellen van een eerdere ingangsdatum.
Eerdere ingangsdatum en tegelijkertijd verlenging
Rechtbank Limburg, ECLI:NL:RBLIM:2025:1025
Verzoeker wordt toegelaten tot de Wsnp waarbij de rechtbank de termijn vaststelt op 18 maanden, te rekenen vanaf een datum die 18 maanden eerder ligt dan de uitspraakdatum. In die periode heeft verzoeker namelijk maximaal gespaard. Tegelijkertijd verlengt de rechtbank de Wsnp met zes maanden, onder verwijzing naar rechtsoverweging 3.6.3 van het 'Kerstarrest': deze termijn van zes maanden is de tijd die de Wsnp-bewindvoerder nodig heeft om zijn taken naar behoren te kunnen uitvoeren. In die zes maanden verlenging heeft verzoeker geen afdrachtverplichting meer.
De rechtbank wijst tot slot nog uitdrukkelijk op het feit dat, hoewel de eerdere ingangsdatum het gevolg is van afdrachten aan een beslaglegger, voor zover er in aanvulling daarop nog is gespaard, de gespaarde gelden op korte termijn op de boedelrekening moeten worden gestort.
Kennisbank
Wist u al dat wij een online kennisbank hebben? Hierin vindt u informatie over schuldproblematiek in het algemeen en de Wsnp in het bijzonder. Via de bijbehorende zoekmachine vindt u snel en eenvoudig de informatie waar u naar op zoek bent!
U vindt de kennisbank in onze bibliotheek of via bureauwsnp.nl/kennisbank.