Beroep op hardheidsclausule mislukt (hoger beroep)
Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij het verzoek toelating WSNP werd afgewezen. Het hof oordeelt dat appellante niet te goeder trouw is ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden en dat zij ook op grond van de hardheidsclausule niet kan worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Gelet op de recente verslavingsproblematiek is het hof er niet van overtuigd dat appellante nu al aan haar verplichtingen uit de Wsnp zal kunnen voldoen.
Inleiding
De rechtbank heeft het verzoek om toelating tot de Wsnp afgewezen. Appellante heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij in staat is om de uit de Wsnp voortvloeiende verplichtingen naar behoren na te komen. Ook achtte de rechtbank haar situatie niet voldoende stabiel: zij is nog onder behandeling in het kader van verslavingszorg. Appellante stelt dat zij, met hulp van familie, wel degelijk in staat is om aan de uit de Wsnp voortkomende verplichtingen te voldoen en is daarom in hoger beroep gegaan tegen de afwijzing van het Wsnp-verzoek.
Vragen bij stabiliteit situatie
In hoger beroep oordeelt het gerechtshof dat appellante onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de schulden te goeder trouw zijn ontstaan. Het verzoek om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling kan, ondanks het bestaan van schulden die niet te goeder trouw zijn ontstaan als bedoeld in artikel 288, eerste lid, aanhef en onder b, Fw ingevolge het bepaalde in het derde lid van dat artikel toch worden toegewezen, indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden, onder controle heeft gekregen (de hardheidsclausule). Het is aan appellante om een en ander aannemelijk te maken, nu zij een beroep heeft gedaan op genoemde hardheidsclausule.
Het hof vindt het positief dat appellante zelf, en bij herhaling, hulp zocht voor haar verslaving. Maar niet duidelijk is of zij haar verslaving voldoende onder controle heeft en of haar situatie dus voldoende stabiel is. Ook uit de verklaring van de behandelende organisatie is dat niet op te maken. Het beroep op de hardheidsclausule slaagt daarom niet.
Daarnaast heeft appellante onvoldoende laten zien dat zij nu in staat is om zich in te spannen voor haar schuldeisers. Zij werkte de afgelopen periode niet en solliciteerde ook niet, terwijl het goed met haar ging. Daarmee heeft zij onvoldoende laten zien dat zij nu in staat is om zich in te spannen om zoveel mogelijk gelden voor de schuldeisers te genereren.
Eindoordeel
Het gerechtshof is er niet van overtuigd dat appellante op dit moment de aan de schuldsaneringsregeling verbonden verplichtingen, en in het bijzonder de sollicitatie- en arbeidsplicht, kan nakomen. Het hoger beroep faalt daarom. Mogelijk kan appellante in de (nabije) toekomst, en met name als de problematiek aantoonbaar onder controle is, een nieuw, succesvol verzoek doen tot toelating.
Organisatie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Documentsoort
- Uitspraken en jurisprudentie
Trefwoorden
- Gerechtshof
- Hardheidsclausule (288 lid 3 Fw)
- Rechtspraak
Gerelateerd
Gerechtshof vernietigt een verzoek tot afwijzing en laat schuldenaar toe tot de Wsnp. Schuldenaar was niet ter goeder trouw ten aanzien van ontstaan van schulden en onbetaald laten daarvan, maar heeft inmiddels voldoende grip op omstandigheden ...
De rechtbank wijst het verzoek van de schuldenaren, om te worden toegelaten tot de Wsnp, af en motiveert dat als volgt.
De rechtbank wijst het verzoek om toelating tot de Wsnp af, vanwege het ontbreken van de goede trouw. Ook een beroep op de hardheidsclausule mislukt. De rechtbank geeft verzoekster mee dat zij, gelet op de zware verplichtingen die de Wsnp met ...