Ontneming schone lei vóór formeel einde Wsnp
Het betreft hier cassatie in het belang der wet. Aan de orde is de vraag of om ontneming van de schone lei kan worden verzocht op het moment dat de Wsnp nog niet (formeel) is geëindigd door het verbindend worden van de slotuitdelingslijst.
Rechtbank
In november 2019 is door de rechtbank aan de schuldenaren de schone lei verleend. In februari 2020 heeft de Wsnp-bewindvoerder echter aan de rechtbank verzocht hen de schone lei te ontnemen. Tijdens de looptijd van de Wsnp hebben de schuldenaren niet gemeld dat zij een belastingteruggave hadden gekregen. Daartoe hebben zij bankafschriften vervalst, met de bedoeling de belastingteruggave buiten de schuldsaneringsboedel te houden. Hierin ziet de rechtbank inderdaad aanleiding om op grond van artikel 358a Fw de schone lei te ontnemen. Indien deze feiten tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling bekend zouden zijn geworden, dan zou dat namelijk grond hebben opgeleverd voor een tussentijdse beëindiging op grond van art. 350 lid 3, onder e, Fw.
Gerechtshof
Het hof vernietigt daarna echter het vonnis van de rechtbank en wijst het verzoek van de Wsnp-bewindvoerder af. Het hof redeneert als volgt.
Op grond van artikel 356 lid 2 Fw is de toepassing van de schuldsaneringsregeling van rechtswege beëindigd, onder meer zodra de slotuitdelingslijst verbindend is geworden conform het bepaalde in artikel 349 lid 5 Fw juncto artikelen 180 en 183 Fw.
Naar het oordeel van het hof is daarom van een situatie als bedoeld in artikel 358a lid 1 Fw, te weten een beëindigde schuldsaneringsregeling, nog geen sprake. Het door de bewindvoerder op basis van artikel 358a Fw ingediende verzoek is dus voortijdig gedaan. De door de rechtbank genomen beslissing tot ontneming van de schone lei kan daarom niet in stand blijven.
Cassatie in het belang der wet
De Procureur-Generaal heeft gevorderd het arrest van het hof, waartegen geen gewoon rechtsmiddel is ingesteld, in het belang der wet te vernietigen. Volgens het middel brengt een redelijke wetsuitleg mee dat in de situatie dat het vonnis bedoeld in art. 354 Fw in kracht van gewijsde is gegaan, een verzoek op de voet van art. 358a Fw ook kan worden gedaan voorafgaand aan het formele einde van de schuldsaneringsregeling.
Centraal staat de vraag hoe moet worden omgegaan met een situatie waarin een poging tot benadeling van schuldeisers als bedoeld in art. 350 lid 3, onder e, Fw aan het licht komt in de periode tussen het verstrijken van de in art. 349a Fw bedoelde termijn van toepassing (‘looptijd’) van de schuldsaneringsregeling en het in art. 356 lid 2 Fw bedoelde van rechtswege eindigen van die regeling (het ‘materiële’, respectievelijk ‘formele’ einde).
In rechtsoverweging 3.7 oordeelt de Hoge Raad dat geen tussentijdse beëindiging meer kan worden verzocht nadat de rechtbank uitspraak op de voet van artikel 354 Fw heeft gedaan. Een ruime uitleg van art. 358a Fw ligt daarom meer voor de hand. Materieel is immers sprake van de situatie waarvoor die bepaling is geschreven en toepassing ervan leidt niet tot een andere wijze van afwikkeling; het leidt slechts ertoe dat het rechtsgevolg van art. 358 lid 1 Fw (de schone lei) niet intreedt.
Kortom, een verzoek als bedoeld in art. 358a lid 1 Fw kan (ook) worden gedaan in de periode nadat de rechtbank in een uitspraak als bedoeld in art. 354 Fw heeft geoordeeld dat een schone lei kan worden verleend en voordat, op de voet van art. 356 lid 2 Fw, de schuldsaneringsregeling formeel is geëindigd en dus voordat de schone lei van kracht is geworden.
De Hoge Raad vernietigt in het belang der wet het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 juli 2020: het hof heeft het verzoek van de bewindvoerder ten onrechte afgewezen op de grond dat dit voortijdig is gedaan omdat van een beëindigde schuldsaneringsregeling nog geen sprake was. Het middel slaagt dus.
Organisatie
- Hoge Raad
Documentsoort
- Uitspraken en jurisprudentie
Bron
Trefwoorden
- Afdrachtplicht
- Beëindigingsgrond
- Benadeling schuldeisers
- Rechtspraak
Gerelateerd
De Hoge Raad buigt zich over de vraag of het hof mocht oordelen dat de afdrachtverplichting herleeft nadat de boedelachterstand is ingelopen.
Schuldenaar verzoekt om toelating tot de wsnp en om de looptijd van de wsnp met 18 maanden te verkorten. De rechtbank wijst dat verzoek gedeeltelijk toe met een korting van 12 maanden. Schuldenaar heeft voor de verdere looptijd van zes maanden ...
Aan de start van de Wsnp, vóórdat de schuldenaar beschikt over het eerste vtlb, behoudt de schuldenaar in beginsel een deel van zijn financiële middelen, om daarmee in de kosten van levensonderhoud en vaste lasten te kunnen voorzien.