VoVo voor de duur van drie maanden + schorsing conservatoir beslag
De rechtbank wijst een voorlopige voorziening ex artikel 287 lid 4 Fw voor de duur van drie maanden toe; een langere termijn dan één maand wordt gegund omdat de rechtbank het voorzienbaar acht dat verzoeker meer tijd nodig zal hebben om het verzoek te completeren. Verder gaat de rechtbank over tot schorsing van het door verweerster gelegde conservatoir derdenbeslag.
De feiten
Verzoeker heeft op 2 november 2022 een verzoekschrift ex artikel 287 lid 4 Faillissementswet (hierna: Fw) ingediend waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad. Subsidiair is een Wsnp-verzoek ingediend.
Verweerster heeft een vordering op verzoeker die enerzijds bestaat uit een geldlening en anderzijds uit achterstallige huurtermijnen. Verweerster heeft op 27 oktober 2022 conservatoir beslag gelegd op onder meer het loon van verzoeker en een te ontvangen transitievergoeding.
Verzoeker heeft bij brief van 11 november 2022 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers.
De thans gevraagde voorlopige voorziening ex artikel 287 lid 4 Fw, voor de duur van zes maanden, strekt tot doorhaling, danwel opheffing, danwel schorsing van het namens verweerster onder de werkgever gelegde conservatoir beslag op (onder meer) het loon van oktober 2022 en slotafrekening van verzoeker, althans een verbod op de tenuitvoerlegging van dat beslag.
Namens verweerster is verzocht om afwijzing van de vordering.
De beoordeling
Op grond van artikel 287 lid 4 Fw kan de rechtbank in spoedeisende zaken, gelet op de belangen van partijen, een voorlopige voorziening bij voorraad geven. Deze voorlopige voorziening kan worden uitgesproken ter overbrugging van de periode tussen de indiening van en de beslissing op het verzoekschrift tot toelating tot de Wsnp, als er een noodvoorziening nodig is. Bij de beoordeling van het verzoek dient een afweging plaats te vinden tussen het belang van verzoeker enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds. Bovendien dient op voorhand niet onaannemelijk te zijn dat verzoeker tot de Wsnp zal worden toegelaten.
Spoedeisend?
De rechtbank is van oordeel dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij een voorziening die hem de beschikking geeft over de beslagen loonsom en eindafrekening: verzoeker heeft dit nodig om de komende maanden zijn vaste lasten te voldoen, nu zijn arbeidsovereenkomst inmiddels is geëindigd en hij nog geen ander inkomen heeft.
Belangenafweging
Naar het oordeel van de rechtbank dient het belang van verzoeker om de mogelijkheid te krijgen om zijn schuldenproblematiek op te lossen, in dit geval zwaarder te wegen dan het belang van verweerster. De rechtbank weegt daarbij mee dat het beslag door verweerster (definitief) is gelegd, nadat verzoeker zich reeds bij schuldhulpverlening had gemeld en dit ook aan verweerster kenbaar had gemaakt. Dat verweerder wist dat verzoeker zich bij schuldhulpverlening had gemeld, blijkt ook uit het beslagrekest. De rechtbank weegt ook mee dat vooralsnog niet onaannemelijk is dat verzoeker tot de Wsnp zal worden toegelaten indien hij het minnelijk traject kan afronden en in die periode geen nieuwe schulden maakt.
De voorziening zal in dit geval alleen effectief zijn als verzoeker ook daadwerkelijk de beschikking krijgt over het geld. De rechtbank ziet daarom aanleiding om te bepalen dat de werkgever van verzoeker geen door het beslag getroffen gelden meer onder zich mag houden, en de opeisbaar geworden geldsommen aan verzoeker dient uit te betalen. Dit in afwijking van (overeenkomstige toepassing van) artikel 476 Rv.
Wel beperkt de rechtbank de verzochte periode van de voorziening - mede in het belang van de schuldeisers, waaronder verweerster - tot maximaal drie maanden. Er is immers al een aanbod gedaan aan de schuldeisers en er wordt alleen nog gewacht op de reacties van sommige schuldeisers. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat een periode van drie maanden verzoeker voldoende gelegenheid biedt om het minnelijk traject af te ronden.
Organisatie
- Rechtbank Rotterdam
Documentsoort
- Uitspraken en jurisprudentie
Trefwoorden
- Dwangmiddelen
- Rechtspraak
- Voorlopige voorziening (287 lid 4 Fw)
Gerelateerd
Twee uitspraken van rechtbank Noord-Nederland waarin het verzoek tot een voorlopige voorziening wordt afgewezen. In beide gevallen was geen sprake van een acute noodsituatie.
Rechtbank wijst een VoVo (art. 287 lid 4 Fw) toe, en verbiedt officier van justitie (c.q. het CJIB) over te gaan tot inneming van het rijbewijs van de schuldenaar.
Verzoek om bij wijze van voorlopige voorziening art. 287 lid 4 het loonbeslag op te heffen. Spoedeisend belang bij voortzetting minnelijke regeling.