Hoger beroep bij niet-ontvankelijk verklaring van een Wsnp-verzoeker
De schrijver bespreekt het arrest van 29 januari 2010 van de Hoge Raad. Daarin is bepaald dat de niet-ontvankelijkverklaring van een Wsnp-verzoeker wegens overschrijding van de 14-dagen termijn van art. 3 lid 1 Fw een afwijzing inhoudt in de zin van art. 292 lid 3 Fw, zodat tegen die afwijzing hoger beroep kan worden ingesteld. Hij schetst eerst de casus en licht daarna het arrest verder toe.
Wsnp Periodiek 2019, nummer 6
Berend Engberts
1. Samenvatting
In zijn arrest van 29 januari 2010 oordeelt de Hoge Raad dat een niet-ontvankelijk verklaring van een Wsnp-verzoeker wegens overschrijding van de 14-dagen termijn van art. 3 lid 1 Fw een afwijzing inhoudt in de zin van art. 292 lid 3 Fw. Daarom kan daarvan hoger beroep worden ingesteld.
2. De casus
Op 24 november 2008 wordt het faillissement van X aangevraagd. Bij brief van 26 november 2008 heeft de griffier de kennisgeving als bedoeld in art. 3 lid 1 Fw aangetekend met bericht van ontvangst aan X verzonden. Dit gebeurt tegelijk met de oproep voor de behandeling van het faillissementsverzoek op 23 december 2008. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek aangehouden. Vervolgens heeft X op 5 januari 2009 een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend, waarop de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring van X heeft geschorst. De rechtbank heeft X in zijn Wsnp-verzoek niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het overschrijden van de termijn van veertien dagen van art. 3 Fw (zie de andere noot bij dit arrest) niet aan hem is toe te rekenen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. X gaat hiervan in cassatie. De advocaat-generaal bij de Hoge Raad werpt zelf de vraag op of hoger beroep (en dus ook hoger beroep in cassatie) open staat tegen de niet-ontvankelijk verklaring door de rechtbank, welke door het hof was bekrachtigd. De Hoge Raad oordeelt dat de beslissing van de rechtbank een afwijzing als bedoeld in art. 292 lid 3 Fw inhoudt en dat daarvan hoger beroep open staat.
3. Toelichting
Deze uitspraak gaat (onder meer) over de vraag of hoger beroep openstaat van een niet-ontvankelijk verklaring van een Wsnp-verzoeker. In dit geval baseerde het hof de niet-ontvankelijk verklaring op de overschrijding van de – naar het oordeel van de rechtbank – fatale 14-dagen termijn van art. 3 lid 1 Fw. Zie daarover de tweede noot in dit tijdschrift over hetzelfde HR-arrest. Uit de bewoordingen die de Hoge Raad kiest (zie ook de kop in het NJ bij dit arrest) in samenhang met de conclusie van de advocaat-generaal mag mijns inziens worden afgeleid dat deze beslissing alle niet-ontvankelijk verklaringen van Wsnp-verzoekers betreft. Anders gezegd: als een niet-ontvankelijk verklaring wegens overschrijding van de termijn als afwijzing heeft te gelden, geldt dat mijns inziens ook voor een niet-ontvankelijk verklaring omdat de stukken niet compleet zijn. Zo’n niet-ontvankelijk verklaring is gebaseerd op het op 1 januari 2008 ingevoerde art. 287 lid 2 Fw. Met deze bepaling is meer nadruk gelegd op de complete aanlevering van de stukken. In art. 292 Fw is bepaald dat een Wsnp-verzoeker van een uitspraak tot afwijzing van het verzoek in hoger beroep kan komen. Met de wijziging van art. 287 lid 2 Fw is daaraan niet toegevoegd dat ook hoger beroep kan worden ingesteld van een niet-ontvankelijk verklaring. De Faillissementswet kent een zogeheten gesloten stelsel van rechtsmiddelen (art. 360 Fw). Daarmee wordt bedoeld dat je alleen van een beslissing in hoger beroep kunt als dat uitdrukkelijk in de Faillissementswet is toegestaan. Op grond hiervan is door diverse hoven geoordeeld dat hoger beroep van een niet-ontvankelijk verklaring op grond van art. 287 lid 2 Fw niet mogelijk is.1 Met de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 29 januari 2010 kan die jurisprudentie zoals aangegeven waarschijnlijk in de prullenbak. Een Wsnp-verzoeker kan dan wèl in hoger beroep en heeft dan nog wat tijd om de ontbrekende stukken (voor de behandeling van het Wsnp-verzoek in hoger beroep) te verkrijgen. Ik schrijf ‘waarschijnlijk’ omdat ik heb vernomen dat er binnen de hoven discussie is over de vraag of deze uitspraak – die over een termijnoverschrijding gaat – ook toepasselijk is op een niet-ontvankelijk verklaring wegens het ontbreken van de stukken.
Achteraf gezien komt de beslissing van de Hoge Raad niet helemaal uit de lucht vallen. Eerder had hij namelijk al bepaald dat je beroep in cassatie kan instellen als het hof de verzoeker/schuldenaar niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn en/of het niet tijdig indienen van de beroepsgronden (zie HR 12 juli 2002, LJN AE3344, NJ 2002, 532). En in een arrest van 27 februari 2009, LJN BG9914 had de Hoge Raad een Wsnp-verzoeker die door rechtbank en hof niet-ontvankelijk was verklaard in zijn verzoek omdat de stukken niet compleet waren (art. 287 lid 2 Fw) wel in het beroep in cassatie ontvangen.
Voetnoten
- Hof Amsterdam 27 maart 2008, LJN BC8595, Hof Den Haag 24 juni 2008, LJN BD8769 en Hof Den Bosch 7 november 2008, LJN BG3755.
Documentsoort
- Vakliteratuur
- Wsnp periodiek
Trefwoorden
- Bezwaar en de Wsnp
- Wsnp Periodiek
Gerelateerd
De auteurs bespreken een zaak waarbij het ging om hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris over de omvang van de boedelafdracht en in hoeverre dan griffierecht is verschuldigd.
Uitleg over (het verloop van) de procedure van een hoger beroep tegen een rc-beschikking (o.g.v. art. 315 fw) en de ruimte die de rechtbank heeft om tot een (nieuwe) beslissing te komen.
Uitleg over (de slagingskans van) een hoger beroep gericht tegen een tussentijdse beëindiging van de Wsnp.