Aansprakelijkheid voor belastingschulden ex-echtgenoot
Wie is aansprakelijk voor belastingaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen in een huwelijk in gemeenschap van goederen. En wat zijn de gevolgen als de gemeenschap van goederen wordt beëindigd?
Wsnp Periodiek november 2010, nummer 24
Margreet van Bommel
1. Samenvatting
Belastingen geheven naar het inkomen zijn geen uitgaven ten behoeve van de ‘gewone gang van de huishouding’ (in de zin van art. 1:85 BW), aldus de Hoge Raad in zijn arrest van 21 mei 2010. Er was daarom sprake van gemeenschapsschulden waarvoor de ex-echtgenoot (de man) aansprakelijk is. Na echtscheiding zou de vrouw ingevolge art. 1:102 tweede volzin BW dan voor de helft aansprakelijk zijn voor die schulden. In de zaak die leidde tot genoemd arrest had de ex-echtgenote (de vrouw) – die voorheen in gemeenschap van goederen was getrouwd – afstand gedaan van de gemeenschap ex art. 1:103 BW. Zij was daarom in het geheel niet aansprakelijk voor deze belastingschulden.
In de zaak die leidde tot het arrest van 26 februari 2010 was sprake van ontbinding van een gemeenschap van goederen door de echtgenoten die staande hun huwelijk huwelijkse voorwaarden waren aangegaan. Ook dan geldt dat de vrouw op grond van art.1:102 BW voor de helft aansprakelijk is voor de gemeenschapsschulden die door de man waren aangegaan. De man had een hoge schuld wegens niet betaalde inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. De vrouw stelde dat zij niet (voor de helft) aansprakelijk gesteld kon worden omdat sprake was van een verknochte schuld in de zin van art. 1:94 lid 3 BW. De Hoge Raad heeft dat standpunt van de vrouw in dit arrest verworpen.
2. Vooraf: enige artikelen uit Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek
In bovengenoemde uitspraken wordt verwezen naar de artikelen 1:85, 1:94 lid 3, 1:102 en 1:103 BW. Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek handelt over het personen- en familierecht.
Er is sprake van drie categorieën schulden tijdens het huwelijk:
- schulden die zijn gemaakt voor de gewone gang van de huishouding: daarvoor zijn beide echtgenoten voor het geheel altijd – zowel tijdens het huwelijk als na ontbinding van de (eventuele) gemeenschap van goederen/ huwelijk – aansprakelijk (art. 1:85 BW).
- andere gemeenschapsschulden die zijn aangegaan door een echtgenoot of door beide echtgenoten: als sprake is van een gemeenschap van goederen kan de schuldeiser zich daarvoor ‘gewoon’ op die gemeenschap verhalen. Na ontbinding van de gemeenschap van goederen kan de echtgenoot die de schuld is aangegaan voor het geheel aansprakelijk gesteld worden en de andere echtgenoot – die de schuld niet is aangegaan voor 50% (art. 1:102 tweede volzin BW). Er bestaat dan echter de mogelijkheid om afstand te doen van de gemeenschap waardoor deze 50%-aansprakelijkheid vervalt (1:103 BW). Dat betekent ook dat degene die afstand doet, niets uit de gemeenschap kan nemen.
- schulden die verknocht zijn aan een echtgenoot: voor deze schuld kan de andere echtgenoot nooit aansprakelijk gesteld worden, dus ook niet als er gehuwd is in algehele gemeenschap van goederen (1:94 lid 3 BW). Bij verknochtheid blijft de schuld bij de desbetreffende echtgenoot.
3. Casus HR 26 februari 2010
De vrouw en haar ex-echtgenoot (de man) zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest. Met ingang van 19 november 1999 hebben zij hun huwelijksgoederenregime gewijzigd in huwelijkse voorwaarden, waarbij iedere gemeenschap is uitgesloten. De man heeft een aantal aan hem opgelegde belastingaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1997 tot en met 1999 onbetaald gelaten. De Belastingdienst besloot toen om de vrouw aansprakelijk te stellen voor de gemeenschapsschuld voor zover toe te rekenen aan de periode van vóór het maken van de huwelijkse voorwaarden, dus over de periode 1 januari 1997 tot en met 18 november 1999. Op 2 november 2004 heeft de Belastingdienst de vrouw aansprakelijk gesteld op grond van artikel 1:102 BW, tweede volzin, voor de helft van de belastingaanslagen voor een bedrag van € 101.074,77.
De vrouw heeft tegen het besluit van de Belastingdienst bezwaar gemaakt, waarna een gerechtelijke procedure volgde. Door de Rechtbank Breda werd de vrouw in het gelijk gesteld, door het Gerechtshof Den Bosch niet. De vrouw maakt vervolgens een cassatieprocedure aanhangig bij de Hoge Raad. De vrouw brengt onder andere naar voren dat de belastingschulden van haar echtgenoot in verband met hun bijzondere aard en karakter dienen te worden aangemerkt als schulden die zijn verknocht aan de man in de zin van artikel 1:94 lid 3 BW en daarom niet in de gemeenschap vallen. De Hoge Raad oordeelt echter dat belastingschulden van een echtgenoot niet verknocht zijn aan die echtgenoot in de zin van artikel 1:94 lid 3 BW en dus eveneens tot de gemeenschap behoren. De vrouw heeft onvoldoende bewijs geleverd voor de stelling dat de inkomsten van de echtgenoot naar hun aard op bijzondere wijze aan de echtgenoot verknocht zijn. Het door de vrouw ingestelde beroep in cassatie wordt ongegrond verklaard.
4. Casus HR 21 mei 2010
De vrouw is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest met haar echtgenoot tot de ontbinding van het huwelijk op 28 april 2004. Zij heeft op 9 juni 2004 afstand gedaan van de huwelijksgoederengemeenschap (art. 1:103 BW) door de inschrijving van een daartoe strekkende akte in het huwelijksgoederenregister. Op 6 april 2005 is de vrouw toegelaten tot de Wsnp. Gedurende het huwelijk dreef de ex-echtgenoot (de man) een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De man heeft belastingen premieschulden over de jaren 1996 tot en met 2002 onbetaald gelaten voor een bedrag van € 68.475,38. Omdat de man onvoldoende verhaalsmogelijkheden bood voor deze schulden, heeft de Belastingdienst de vrouw bij beschikking van 25 oktober 2006 op grond van artikel 1:102 (tweede volzin) aansprakelijk gesteld voor de helft van de openstaande schulden uit hoofde van een aantal aanslagen ten name van de man. De aansprakelijkstelling betreft aanslagen voor de inkomstenbelasting, omzetbelasting, premie WAZ en premie Zfw.
De bewindvoerder in de Wsnp heeft tegen de aansprakelijkheid van de vrouw tevergeefs bezwaar gemaakt bij de Belastingdienst. De Belastingdienst heeft in de uitspraak op bezwaar de grond van de aansprakelijkstelling gewijzigd van de tweede naar de eerste volzin van artikel 1:102 BW. Immers, de Belastingdienst kon de vrouw helemaal niet aanspreken op grond van de tweede volzin omdat de vrouw afstand had gedaan van de huwelijksgoederengemeenschap. De eerste volzin brengt mee dat zij na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap aansprakelijk blijft voor de schulden die haar echtgenoot voordien aanging ten behoeve van de ‘gewone gang van de huishouding’. De Belastingdienst heeft, na door de Rechtbank en het Gerechtshof in Den Haag in het ongelijk te zijn gesteld, bij de Hoge Raad de vraag voorgelegd of belastingschulden, in ieder geval de belastingschulden die zien op belasting geheven naar het inkomen, per definitie behoren tot uitgaven ten behoeve van de gewone gang van de huishouding in de zin van artikel 1:85 BW. Dat zou namelijk betekenen dat de vrouw toch aansprakelijk gesteld zou kunnen worden, ondanks haar afstandsverklaring.
De procureur-generaal schrijft in zijn advies aan de Hoge Raad dat de inkomstenbelastingschuld is ontstaan doordat de echtgenoot over de door hem behaalde winst uit onderneming inkomstenbelasting is verschuldigd. Naar zijn mening vloeit deze belastingschuld voort uit ondernemersactiviteiten die de ondernemer heeft verricht en waarmee de ondernemer winst heeft behaald. Deze activiteiten hebben niets met de ‘gewone gang van de huishouding’ van doen. Het enkele feit dat de behaalde winst wordt gebruikt om kosten van de ‘gewone gang van de huishouding’ te voldoen, wil nog niet zeggen dat de belasting die over deze winst verschuldigd is, tot de kosten ten behoeve van de ‘gewone gang van de huishouding’ behoort.
Ook voldoening van omzetbelasting en premie WAZ en Zfw zijn geen uitgaven die worden gedaan om de huishouding draaiende te houden. Belastingen die wel onder artikel 1:85 BW zouden kunnen vallen zijn bijvoorbeeld afvalstoffenheffing en motorrijtuigenbelasting voor de gezinsauto, aldus nog steeds de procureur-generaal. De Hoge Raad oordeelt dat betaling van belastingschulden die zien op belasting geheven naar het inkomen, strekt tot voldoening aan wettelijke verplichtingen jegens de overheid. Daarna resteert een vrij besteedbaar inkomen dat kan worden aangewend voor uiteenlopende doeleinden, al dan niet ten behoeve van de gewone gang van de huishouding. Deze belastingschulden zijn dus geen uitgaven ten behoeve van de gewone gang van de huishouding in de zin van artikel 1:85 BW. De Belastingdienst kon de vrouw voor deze belastingschulden dus niet aansprakelijk stellen.
5. Toelichting en slotopmerking
In beide zaken worden de vrouwen door de Belastingdienst aansprakelijk gesteld op grond van artikel 1:102 BW voor de belastingschulden van de man. Volgens de Hoge Raad kan in de eerste casus de vrouw wel (mede) aansprakelijk gesteld worden maar in de tweede casus niet. Een belangrijke les die uit deze uitspraken getrokken kan worden is dat het van belang kan zijn na de ontbinding van het huwelijk afstand te doen van de huwelijksgoederengemeenschap. Dat is natuurlijk alleen raadzaam als de gemeenschap geen waarde heeft en/of alleen schulden heeft. De vrouw in de eerste casus had dat niet gedaan, waardoor de Belastingdienst op grond van artikel 1:102 BW haar voor de helft aansprakelijk kon stellen voor de gemeenschappelijke schulden. Zij probeerde de Hoge Raad ervan te overtuigen dat de belastingschulden aan de man verknocht waren en dat zij daarvoor dus niet aansprakelijk gesteld kon worden. Maar zover wilde de Hoge Raad niet gaan. Overigens is het zo dat verknochtheid slechts in uitzonderlijke gevallen wordt aangenomen.1
In de tweede casus had de vrouw wel afstand gedaan van de huwelijksgemeenschap wat ertoe leidde dat zij niet meer aansprakelijk gesteld kon worden voor de belastingschulden van haar ex-echtgenoot op grond van de tweede volzin van artikel 102, maar ook niet op de eerste volzin van artikel 102. De Hoge Raad oordeelde dat belastingschulden niet behoren tot de ‘gewone gang van de huishouding’, ook al werd er geld aan de gezamenlijke huishouding besteed dat volgens de Belastingdienst had moeten worden besteed aan het betalen van de belastingschulden. Als de vrouw geen afstand had gedaan van de huwelijksgoederengemeenschap, dan had de fiscus haar hoogstwaarschijnlijk wel aansprakelijk kunnen stellen voor de helft van de belastingschulden van haar man.
Voetnoten
1 HR 25 juni 1993, NJ 1994,31, HR 3 november 2006, LJN AX8843 (Letselschade), HR 3 november 2006, LJN AX7805 (Letselschade – niet verknocht), HR 17 oktober 2008, LJN BE9080 (Overbruggingsuitkering – deels verknocht)
Documentsoort
- Vakliteratuur
- Wsnp periodiek
Trefwoorden
- Belastingdienst/toeslagen
- Gedeelde schulden/hoofdelijk aansprakelijk
- Partner en trouwen/scheiden
- Wsnp Periodiek
Gerelateerd
Dit artikel beschouwt de afhandeling van de compensatie kinderopvangtoeslagaffaire in relatie met de Wsnp.
In haar brief van 20 april 2021 bericht de Staatssecretaris dat in alle Wsnp-dossiers waarin is vastgesteld dat saniet recht heeft op de compensatievergoeding van € 30.000,-, naast kwijtschelding van de publieke schulden, een garantie wordt ...
Uitleg over toeslagen en de samenloop met de Wsnp. Hoe om te gaan met toeslagvorderingen, verrekening, beslag en een betalingsregeling.