Bate na materiële looptijd
Artikel over de vraag of de termijn van de schuldsaneringsregeling verlengd kan worden wegens een nagekomen bate.
Wsnp Periodiek februari 2014, nummer 4
Matthieu Verhoeven, Christiane Koppelman*
1. Inleiding
In de praktijk komt het met zekere regelmaat voor dat er, nadat een schuldsanering drie jaar heeft geduurd, een bate ‘opduikt’. Soms moet die bate worden beschouwd als een nagekomen bate, maar soms ook niet. Daarbij dient ook onderscheid te worden gemaakt tussen de situatie dat een schuldsaneringsregeling is geëindigd of gaat eindigen met een slotuitdelingslijst en het geval dat een schuldsaneringsregeling eindigt door het in kracht van gewijsde gaan van het eindvonnis. In dit artikel gaan we in op de vragen wanneer er sprake is van een nagekomen bate en wanneer niet en hoe te handelen nadat die vraag is beantwoord.
2. Nagekomen bate
2.1. Einde met slotuitdelingslijst
Artikel 356 lid 4 Fw bepaalt voor de nagekomen bate in een schuldsanering dat de faillissementsregeling (artikel 194 Fw) van toepassing is. Artikel 194 Fw spreekt van ‘na slotuitdeling in de boedel terugvallende baten’ (bijvoorbeeld: voor een betwiste vordering gereserveerde gelden) en ‘of mocht blijken dat er nog baten van de boedel aanwezig zijn, welke ten tijde van de vereffening niet bekend waren’. Met name bij deze laatste categorie kan discussie ontstaan of er in een concreet geval wel sprake is van een nagekomen bate.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 24 februari 2012, LJN BV 0890, bepaald dat een nagekomen bate een bate is die tijdens de materiële termijn (de termijn van artikel 349a Fw) is ‘opgekomen’ en die eerst na het einde van de materiële termijn bekend is geworden. In het arrest is sprake van de situatie dat een erfenis vrijvalt nadat de schuldsaneringsregeling gedurende drie jaar op de schuldenaar van toepassing is geweest, nadat het eindvonnis (waarin de schone lei is verstrekt) in kracht van gewijsde is gegaan, maar voordat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden. Nu de bate eerst na de materiële termijn is opgekomen (door het overlijden van de erflater), is er volgens de Hoge Raad geen sprake van een nagekomen bate. Conclusie is dat het er voor de vaststelling of een goed al dan niet als nagekomen bate in de boedel valt, niet toe doet of de schone lei reeds is verstrekt, of er al een slotuitdelingslijst is opgemaakt en of de slotuitdelingslijst verbindend is geworden.
Ook de lagere rechtspraak heeft zich (vanzelfsprekend) uitgelaten over het al dan niet aanmerken van een bate die na de materiële looptijd wordt ontvangen, als nagekomen bate en daarbij draait het hoofdzakelijk om het ‘bekendheidsvereiste’.
Het gerechtshof Arnhem oordeelde in zijn arrest van 21 juli 2011, LJN: BR3497 over onder andere het bekendheidsvereiste als volgt. De sanieten betoogden dat een bepaalde belastingteruggave wegens compensabele verliezen bij de bewindvoerder bekend was of had kunnen zijn, omdat er om die reden al eerder belastingteruggaven waren gedaan. Het hof stelt eerst vast dat de belastingteruggaven betrekking hebben op de jaren 2007 en 2008. De betreffende vorderingen (op de belastingdienst) zijn dus ontstaan tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling, omdat ex-sanieten tijdens die jaren, gelet op de compensabele verliezen, teveel belasting hadden afgedragen. Vervolgens overweegt het hof dat niet gesproken kan worden van ten tijde van de vereffening bekende baten, nu de omvang van de baten eerst duidelijk is geworden nadat ex-sanieten, in februari 2010, dus na het einde van de schuldsaneringsregeling, aangifte hebben gedaan en zij enkele maanden later de belastingteruggaven hebben ontvangen, zij het op de rekening van de voormalig bewindvoerder. Het hof overweegt dat het bekendheidsvereiste van artikel 194 Fw met zich meebrengt dat de schuldeisers door middel van verzet de mogelijkheid hebben om op te komen tegen de slotuitdelingslijst. Volgens het hof is minimaal vereist dat de schuldeisers voordat de slotuitdelingslijst verbindend is, kennis hebben kunnen nemen van het totale saldo dat onder de schuldeisers zal worden verdeeld. Verderop in dit artikel bespreken wij of de bekendheid met de hoogte van de bate ons inziens relevant is voor de vraag of de bate als (on)bekend moet worden beschouwd.
2.2. Einde door in kracht van gewijsde gaan eindvonnis
Een complicatie van de toepassing van artikel 194 Fw voor schuldsaneringsregelingen is dat artikel 194 Fw in beginsel alleen van toepassing is indien het faillissement (en dus ook de schuldsaneringsregeling) eindigt door het verbindend worden van de slotuitdelingslijst. Indien wordt uitgegaan van een letterlijke uitleg van de wet, kan er alleen maar sprake zijn van een nagekomen bate, indien er op grond van een slotuitdelingslijst is uitgedeeld. In artikel 356 lid 4 Fw is sec artikel 194 Fw van overeenkomstige toepassing verklaard voor nagekomen baten in een schuldsaneringsregeling. Titel III van de Fw (bepalingen ten aanzien van schuldsaneringsregelingen) kent geen ‘eigen’ bepalingen voor nagekomen baten. Artikel 194 Fw is van toepassing op de situatie dat er in een faillissement sprake is van een slotuitdelingslijst. De Hoge Raad heeft op 10 augustus 1984, NJ 1985/69 en 70, bepaald dat artikel 194 Fw niet analoog mag worden toegepast op de situatie dat een faillissement op grond van artikel 16 Fw (wegens de toestand van de boedel) wordt opgeheven. In het geval dat er sprake is van nagekomen baten nadat een faillissement is opgeheven, kunnen de schuldeisers, indien zij aantonen dat er voldoende baten aanwezig zijn om de kosten van het faillissement te bestrijden (art. 18 Fw) (opnieuw) het faillissement aanvragen. Echter indien een schuldsaneringsregeling door in kracht van gewijsde gaan van het eindvonnis, dus zonder uitdeling, is geëindigd en er sprake is van een nagekomen bate kan de schuldenaar niet opnieuw worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Hieraan staat immers de tienjaarstermijn van artikel 288 lid 2 sub d Fw in de weg. Het lijkt erop dat de wetgever dit bij het analoog van toepassing verklaren van artikel 194 Fw voor schuldsaneringsregelingen ‘over het hoofd heeft gezien’.
Eindigen zonder het opmaken van een slotuitdelingslijst is volgens artikel 356 lid 1 Fw slechts mogelijk, indien de schuldsaneringsregeling is geëindigd op grond van artikel 354a Fw (beredeneerde verklaring). Strikt genomen is artikel 354a Fw bedoeld voor situaties waarin er door bijvoorbeeld definitief vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid geen zicht is op spaarcapaciteit (er hoeft dus niet te worden geverifieerd) en het op grond daarvan niet gerechtvaardigd is dat de schuldsaneringsregeling langer dan een jaar duurt. In de praktijk doet zich echter ook (regelmatig) de situatie voor dat het wel aangewezen is een schuldsaneringsregeling drie jaar te laten duren en er geen sprake is van spaarcapaciteit op grond waarvan dient te worden geverifieerd. Op grond van de letterlijke tekst van artikel 356 lid 1 Fw moet er ook in laatstgenoemde gevallen een slotuitdelingslijst worden opgemaakt. Deze slotuitdelingslijst zal echter als uit te keren bedrag bij elke schuldeiser nihil vermelden (nihillijst). Voorts zullen de schuldeisers vermeld op de slotuitdelingslijst niet geverifieerd zijn. Er kan voor worden gekozen om in deze gevallen in het eindvonnis het laatste verslag van de bewindvoerder aan te merken als beredeneerde verklaring en de schuldsaneringsregelingen te laten eindigen op grond van artikel 354a Fw, zodat er geen nihillijst hoeft te worden gedeponeerd en de schuldsaneringsregelingen eindigen door het in kracht van gewijsde gaan van het eindvonnis.
Wat moet er in deze situatie gebeuren met een bate die tijdens de materiële termijn is opgekomen, maar eerst na het eindigen van die termijn bekend is geworden? Zou dat geen nagekomen bate zijn omdat er geen (geverifieerde) uitdelingslijst is?
Volgens ons is dat een nagekomen bate die moet worden uitgedeeld. Er is weliswaar geen uitdelingslijst, maar aan alle andere bestanddelen van een nagekomen bate wordt wel voldaan.
Een praktische oplossing is om deze te verdelen onder de erkende schuldeisers die hun vordering tijdens de materiële looptijd bij de bewindvoerder hebben ingediend. Er kan immers niet meer worden geverifieerd. Het bezwaar dat (eventuele en ten onrechte) betwiste crediteuren in dat geval niets ontvangen weegt ons inziens minder zwaar dan het bezwaar van niet uitdelen en de bate aan de ex-saniet laten.
3. Geen nagekomen bate
3.1. Einde met slotuitdelingslijst
Dan doemt de vraag op of een tijdens de schuldsaneringsregeling bekende maar (nog) niet geïncasseerde bate als een nagekomen bate kan worden beschouwd. Het antwoord op die vraag lijkt simpel: de wet spreekt van “niet bekend” en beantwoordt die vraag dus negatief. Maar hoe is nu de situatie als er, al dan niet vaaglijk, bekend is dat er wel een bate zou kunnen zijn, maar de hoogte onbekend is?
Zoals hiervoor reeds besproken, is artikel 194 Fw onverkort van toepassing verklaard voor schuldsaneringsregelingen. In het geval van een faillissement bestaat echter het ‘voordeel’ dat een faillissement geen wettelijk beperkte duur kent, zodat met het opmaken van de slotuitdelingslijst kan worden gewacht tot het geschikte moment. Indien er bijvoorbeeld nog een vordering moet worden geïncasseerd, kan het faillissement doorlopen totdat de inning is voltooid en pas daarna wordt de slotuitdelingslijst opgemaakt.
Een schuldsanering duurt in beginsel drie jaar en artikel 356 lid 1 Fw verplicht de bewindvoerder om na het in kracht van gewijsde gaan van het schone-lei-vonnis onverwijld over te gaan tot het opmaken van de slotuitdelingslijst. Het kan in dat geval gebeuren dat een bate niet of niet geheel is geïncasseerd, maar dat de materiële duur van de schuldsaneringsregeling is verstreken. Behoort een dergelijke bate in een schuldsaneringsregeling dan niet tot de boedel?
In HR 29 maart 2013, LJN BZ1411, doet zich de situatie voor dat de bewindvoerder na het in kracht van gewijsde gaan van het eindvonnis en vóór het verbindend worden van de slotuitdelingslijst een schikking met de vader van de schuldenaar aangaat betreffende een paulianavordering die de boedel heeft op de vader, inhoudende dat de vader een bedrag aan de boedel zal voldoen. De schone lei is verstrekt. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat er in dit geval sprake is van een andere situatie dan in zijn arrest van 24 februari 2012. Volgens de Hoge Raad gaat het in zijn arrest van 29 maart 2013 om een tijdens de duur van de schuldsaneringsregeling reeds bestaande vordering die nog niet vereffend was. In het arrest van 24 februari 2012 was er tijdens de duur van de schuldsaneringsregeling nog geen sprake van een vordering, omdat daarvoor eerst de erflater moest overlijden. De Hoge Raad heeft overwogen dat de bewindvoerder na het in kracht van gewijsde gaan van het eindvonnis en vóór het verbindend worden van de slotuitdelingslijst nog bevoegd blijft baten voor de boedel te innen. De bewindvoerder dient hierbij echter wel voortvarend te werk te gaan, omdat hij na het in kracht van gewijsde gaan van het eindvonnis onverwijld moet overgaan tot het opmaken van de slotuitdelingslijst.
Onze conclusie uit dit arrest is dat er hier geen sprake is van een nagekomen bate, omdat de vordering reeds bekend was tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling. Deze conclusie maakt de uiteindelijke uitkomst echter niet anders: de bate komt de boedel toe en moet worden uitgedeeld aan schuldeisers. Dat de hoogte nog niet volledig vaststond doet er kennelijk niet toe: volgens de Hoge Raad is er sprake van een reeds bestaande maar nog niet vereffende vordering.
Op het punt van het al dan niet aanmerken van een bate als nagekomen bate oordeelde het Hof Arnhem-Leeuwarden op 24 oktober 2013 (ECLI:NL:GHARL:2013:8767) anders. De zaak lag als volgt. In mei 2012 was de schuldsaneringsregeling gedurende drie jaar op de schuldenaar van toepassing geweest. In 2002 had de schuldenaar met A een aannemingsovereenkomst gesloten. In 2008 had de rechtbank Leeuwarden de schuldenaar veroordeeld om ruim € 27.000,-aan schade aan A te vergoeden. De schuldenaar had eind 2008 ruim € 22.000,-aan A betaald. Bij tussenarrest van 28 februari 2012 heeft het Hof Leeuwarden overwogen dat de vorderingen van A zouden worden afgewezen. Bij eindarrest van 10 juli 2012 (in kracht van gewijsde op 10 oktober 2012) heeft het Hof Leeuwarden bepaald dat A het door de schuldenaar aan hem betaalde met rente en kosten moet terugbetalen. De bewindvoerder verzocht, begrijpelijk en terecht, de looptijd van de regeling te verlengen teneinde de bate te kunnen incasseren zodat deze op normale wijze in de uitdeling kon worden betrokken. Op 18 juli 2012 heeft de rechtbank Leeuwarden een verzoek tot verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling van de bewindvoerder afgewezen. Op 10 november 2012 is de slotuitdelingslijst ter inzage gelegd en op 21 november 2012 is de slotuitdelingslijst verbindend geworden. Bij vonnis van 5 september 2013 heeft de rechtbank Noord-Nederland het verzoek van de bewindvoerder om te mogen overgaan tot vereffening en verdeling van de bate uit hoofde van het arrest van het hof van 10 juli 2012 (de terugbetaling van hetgeen de schuldenaar aan A heeft betaald) als nagekomen bate op grond van de op 21 november 2012 verbindend geworden uitdelingslijst, afgewezen. De bewindvoerder stelde hoger beroep in.
Het hof overweegt dat de schuldenaar een vordering uit onverschuldigde betaling heeft op A, welke vordering is ontstaan op het moment dat de onverschuldigde betaling is verricht, dus vóór de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Volgens het hof behoort de verbintenis tot terugbetaling als vermogensrecht op grond van artikel 295 lid 1 Fw tot de schuldsaneringsboedel. Het hof beoordeelt vervolgens de vraag of er sprake is van een nagekomen bate als in artikel 194 Faillissementswet (de vraag rijst waarom die beoordeling nog plaatsvindt: er is immers beslist dat de vordering “gewoon” tot de boedel behoort. Was dat omdat de slotuitdelingslijst al verbindend was?). Volgens het hof is er geen sprake van een tijdens de vereffening bekende bate, omdat op het moment dat het arrest van 10 juli 2012 werd gewezen, nog niet zeker was dat A zou betalen. Dientengevolge kon de bate nog niet op de slotuitdelingslijst worden vermeld. Het hof overweegt (wederom) dat het bekendheidsvereiste van artikel 194 Fw met zich brengt dat de schuldeisers door middel van verzet de mogelijkheid hebben om op te komen tegen de slotuitdelingslijst. Volgens het hof is minimaal vereist dat de schuldeisers voordat de slotuitdelingslijst verbindend wordt, kennis hebben kunnen nemen van het totale saldo dat onder de schuldeisers zal worden verdeeld. Aan dit vereiste was op 21 november 2012 niet voldaan, aldus het hof. Het hof wijst het verzoek van de bewindvoerder dan ook toe en beveelt dat de bewindvoerder de nagekomen bate uit hoofde van het arrest van 10 juli 2012 zal vereffenen en verdelen op grond van de vroegere uitdelingslijst.
Indien deze zaak wordt getoetst aan de maatstaven van HR 24 februari 2012 en HR 29 maart 2013, zou er geen sprake zijn van een nagekomen bate: immers tijdens de schuldsaneringsregeling was bekend dat er een vordering op A werd gepretendeerd (net zoals in de zaak van 29 maart 2013) waarin er sprake was van een gepretendeerde (pauliana)vordering en in beide gevallen was de hoogte onbekend en evenmin was duidelijk of de wederpartij zou betalen.
Ons inziens is er in dit geval sprake van een situatie als die aan de orde was in HR 29 maart 2013, dus van een tijdens de materiële looptijd van de schuldsaneringsregeling reeds bekende vordering, de vordering uit onverschuldigde betaling, die na het eindigen van de materiële looptijd nog moet worden vereffend. Wij zijn van mening dat het bestaan van de vordering in ieder geval vanaf het tussenarrest van het hof van 28 februari 2012 zeer waarschijnlijk was, zij het dat de hoogte van die vordering nog onbekend was. Ons inziens had het opmaken en ter inzage leggen van de slotuitdelingslijst, evenals in HR 29 maart 2013, moeten worden aangehouden totdat de omvang van de vordering uit onverschuldigde betaling bekend was.
De bate behoort in dat geval tot de boedel en moet worden uitgedeeld aan de schuldeisers, maar is niet aan te merken als nagekomen bate. Volgens het hof was het aanhouden van het opmaken van de slotuitdelingslijst geen optie, omdat de wetgever volgens het hof groot belang hecht aan het beperken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling tot drie jaar, hetgeen tot gevolg heeft dat nadat een eindvonnis in kracht van gewijsde is gegaan, de bewindvoerder onverwijld moet overgaan tot het opmaken van een slotuitdelingslijst. Volgens het hof moet ‘onverwijld’ worden begrepen als ‘onmiddellijk’. De Hoge Raad heeft in HR 29 maart 2013 echter anders overwogen. Volgens de Hoge Raad is niet uitgesloten dat de omstandigheden van het geval meebrengen dat de slotuitdelingslijst eerst geruime tijd later wordt opgesteld en dat de schuldsaneringsregeling langer voortduurt dan de materiële termijn. De Hoge Raad voegt daar nog aan toe dat de verplichtingen van de schuldenaar die voortvloeien uit de toepassing van de schuldsaneringsregeling, na het eindigen van de materiële termijn tot hun einde zijn gekomen. Volgens de Hoge Raad weegt het nadeel dat de schuldenaar ondervindt door het op zich laten wachten van het opmaken van de slotuitdelingslijst, minder zwaar dan het belang van de schuldeisers dat er (extra) actief tot de boedel gaat behoren.
3.2. Einde door in kracht van gewijsde gaan van eindvonnis
Hoe nu om te gaan met de situatie dat er sprake is van een bate als in het arrest van 29 maart 2013 en de schuldsaneringsregeling zonder uitdeling is geëindigd, dus met een nihillijst of op grond van het in kracht van gewijsde gaan van het eindvonnis. In het geval van een tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling opgekomen aan de bewindvoerder bekende bate, die nog na de materiële termijn, maar na het in kracht van gewijsde gaan van het eindvonnis, wordt ‘vereffend’, zou naar analoge toepassing van het bepaalde in het arrest van 29 maart 2013, de bate tot de boedel gaan behoren.
Ons inziens moet er ook dan worden uitgedeeld aan schuldeisers die tijdens de materiële termijn hun vordering bij de bewindvoerder hebben ingediend en door de bewindvoerder zijn erkend. Deze situatie is wellicht echter hypothetisch omdat een bewindvoerder tijdens de materiële looptijd, wetende dat er nog een bate ‘onderweg is’, hoogstwaarschijnlijk al zal verzoeken om een verificatievergadering te plannen. Aanhouden van de eindzitting zonder verlenging is wat ons betreft niet aan de orde, omdat de eindzitting plaats moet vinden rondom het einde van de materiële looptijd. Verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling ligt meer voor de hand.
4. Verlengen looptijd
4.1.Wanneer verlengen?
In welke gevallen en wanneer kan de looptijd van de schuldsaneringsregeling worden verlengd om er zorg voor te dragen dat een bate alsnog tot de boedel gaat behoren?
Verlengen in een geval als in HR 24 februari 2012 zal niet mogelijk zijn, omdat in het merendeel van de gevallen niet zal kunnen worden voorzien dat een erflater op korte termijn zal overlijden. Het zou nogal cynisch zijn de regeling te verlengen in afwachting van een (spoedig) overlijden.
In een situatie als in HR 29 maart 2013 lijkt verlenging van de looptijd aangewezen, zodat er geen discussie ontstaat over het al dan niet tot de boedel gaan behoren van de na de termijn van drie jaar vrijgevallen bate. Hieronder valt ook de situatie dat er tijdens de materiële looptijd van de schuldsaneringsregeling een erfenis ter beschikking komt, die nog verzilverd moet worden, bijvoorbeeld door de verkoop van een woning.
Ook in het geval van het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 24 oktober 2013 was verlenging van de looptijd ons inziens ‘verstandig’ geweest, omdat zoals hiervoor reeds opgemerkt er, indien er was verlengd, geen discussie was ontstaan over het al dan niet tot de boedel behoren van de vordering uit onverschuldigde betaling. Ons inziens kan hetgeen de Hoge Raad in het kader van het aanhouden van het opstellen van de slotuitdelingslijst heeft bepaald analoog worden toegepast op de vraag of de looptijd van de schuldsaneringsregeling mag worden verlengd om dat (extra) actief tot de boedel te laten behoren. Ook in het geval van een verlenging van de looptijd kan immers door de rechtbank worden bepaald dat (een deel van) de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling voor de schuldenaar niet meer van toepassing zijn. We realiseren ons dat de schuldenaar in tegenstelling tot bij de situatie dat het opstellen van de slotuitdelingslijst wordt aangehouden, bij verlenging moet wachten op verstrekking van de schone lei, maar zijn van mening dat ook in deze situatie het belang van de schuldeisers dat de bate tot de boedel gaat behoren, zwaarder weegt dan het belang van de schuldenaar bij een (snellere) schone lei. De schuldenaar heeft in die situatie immers betrekkelijk weinig last van het voortduren: de schuldeisers kunnen toch geen acties tegen hem ondernemen en de overige verplichtingen van tijdens de regeling zijn grotendeels vervallen.
Zoals hiervoor reeds besproken, is ook in het geval dat er, gelet op het reeds aanwezige boedelsaldo, niet hoeft te worden geverifieerd, maar bekend is dat er nog een bate moet worden ‘verzilverd’, verlenging van de looptijd een goede optie. In dat geval kan er zo nodig later alsnog “gewoon” worden geverifieerd.
4.2. Tot wanneer verlengen?
In artikel 349 a Fw is bepaald dat de termijn van de schuldsaneringsregeling drie jaar bedraagt vanaf de dag van de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank en de rechter-commissaris kunnen hiervan van afwijken, met die beperking dat zij de termijn ten hoogste op vijf jaar kunnen vaststellen.
Vraag is op welk moment de looptijd nog kan worden verlengd. Kan dit ook nog als de materiële looptijd van drie jaar voorbij is? Stel dat de driejaarstermijn op 1 januari 2013 verloopt, maar dat op 1 maart 2013 de looptijd van de schuldsaneringsregeling met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2013 wordt verlengd, kan een bate die op 1 februari 2013 ter beschikking komt dan alsnog door verlenging met terugwerkende kracht in de boedel worden gebracht?
Ten aanzien van het eindigen van de schuldsaneringsverplichtingen heeft De Hoge Raad in zijn arrest van 24 februari 2012 onder andere overwogen dat de rechtbank aan het einde van de drie jaren moet beoordelen of de saniet gedurende de drie jaren waarin de schuldsaneringsregeling van toepassing is geweest, in de nakoming van de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling is tekort geschoten. De Hoge Raad heeft bepaald dat uit het stelsel van de wet voortvloeit dat de rechter zich bij zijn onderzoek naar de nakoming van de verplichtingen op grond van artikel 354 Fw beperkt tot de termijn van artikel 349a Fw. Ook in HR 29 maart 2013 heeft de Hoge Raad overwogen dat de verplichtingen van de ex-saniet voortvloeiende uit de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigen na ommekomst van de termijn van artikel 349a Fw.
In de zaak van HR 29 maart 2013 had de rechtbank op 31 mei 2011, terwijl de schuldsaneringsregeling op 8 mei 2011 gedurende drie jaar op de schuldenaar van toepassing was geweest, verlengd met een jaar vanaf 8 mei 2011. De HR heeft zich over de vraag of een verlenging met terugwerkende kracht mogelijk is niet uitgelaten, maar er was dan ook geen cassatiemiddel tegen deze vorm van verlenging gericht.
Conclusie is dat de Hoge Raad zich over verlenging van de looptijd nadat de materiële looptijd is verstreken niet (uitdrukkelijk) heeft uitgelaten, maar wij zijn van mening dat het in strijd is met het stelsel van de wet en hetgeen de Hoge Raad in zijn arresten van 24 februari 2012 en 29 maart 2013 heeft bepaald over het gefixeerd zijn van de boedel en het eindigen van de schuldsaneringsverplichtingen na drie jaar. Iets dat is geëindigd, kan niet worden verlengd en dat geldt ook voor de materiële looptijd.1
5. Capita selecta
Tot slot nog iets over de nagekomen bate en de gewijzigde beloningssystematiek. De Raad voor Rechtsbijstand schijnt te menen dat, indien (een deel van) het salaris door de raad is vergoed omdat de boedel die betaling niet toeliet, een nagekomen bate aan de raad toekomt. In het Recofa-verslag van de vergadering van 10 juni 2013 staat vermeld dat de bewindvoerder een nagekomen bate moet melden aan Bureau WSNP (sic). Natuurlijk is het zo dat als de Raad voor Rechtsbijstand, bij wege van een soort boedelkrediet, de kosten van de bewindvoerder heeft gedragen omdat de boedel dat niet toeliet, de raad bij de vereffening van de nagekomen bate als boedelcrediteur een vooraanstaande positie inneemt. Het is zelfs waarschijnlijk dat de raad in dat kader de eerste is die uit die nagekomen bate moet worden uitgekeerd. Hier geldt echter de wet en niet de opvatting van bepaalde instanties of vergaderingen. Die uitkering geschiedt dan op grond van de normale wettelijke regels van voorrang bij uitdeling en niet omdat de raad vindt dat die nagekomen bate aan hem toekomt. Van een verplichting de raad van een nagekomen bate op de hoogte te stellen is natuurlijk ook geen sprake. Slechts over de afwikkeling van de nagekomen bate dient de raad te worden geïnformeerd. Net als andere crediteuren.
Voor alle duidelijkheid: helemaal los van de discussie over wel of geen nagekomen bate en hoe hiermee om te gaan, staat het geval van een vóór of tijdens de materiële looptijd ontstane bate die door doen of nalaten van de saniet niet bij de bewindvoerder bekend is geworden en welke bate pas na de regeling blijkt te bestaan. Een dergelijk doen of nalaten van de saniet is een feit of omstandigheid als bedoeld in artikel 358a Fw en dat zou behoren te leiden tot het ontnemen van de schone lei.
6. Conclusies
De conclusies kunnen aan de hand van het volgende schema worden weergegeven:
Periode 1 |
Start regeling |
Periode 2 |
Einde driejaarstermijn |
Periode 3 |
In kracht van gewijsde eindvonnis |
Periode 4 |
Uitdelingslijst verbindend |
Al hetgeen vóór of tijdens periode 1 opkomt behoort in beginsel tot de boedel op grond van artikel 195 Fw. Baten in die periode ontstaan kunnen dus geen nagekomen baten zijn, tenzij zij (gedurende de materiële looptijd) niet bekend waren.
Indien die baten na periode 1 bekend worden, zijn het nagekomen baten, ongeacht in welke fase de afwikkeling van de regeling zich bevindt.
Baten die na periode 1 ontstaan, behoren niet tot de boedel en zijn evenmin als nagekomen bate te beschouwen.
Een deel van de discussie over de vraag of iets een nagekomen bate is, kan worden voorkomen door tijdig verlenging van de materiële looptijd te verzoeken. Dat geldt met name indien er een mogelijke bate bekend is/ moet zijn, maar nog niet duidelijk is hoe groot die is en of er zal worden betaald.
* Mr. Matthieu M. Verhoeven is werkzaam als coördinerend vice-president bij de rechtbank Overijssel, locatie Almelo. Mr. C. Koppelman is werkzaam als senior secretaris bij de rechtbank Overijssel, locatie Almelo.
- Zie voor een (verdere) uitwerking van dit onderwerp in dit nummer: Theo Pouw, ‘Kan de schuldsaneringsregeling nog worden verlengd na het verstrijken van de termijn van artikel 349a Fw?’ WP, 2014/01, nr. 02, p.2.
Documentsoort
- Vakliteratuur
- Wsnp periodiek
Trefwoorden
- Formele termijn
- Materiële termijn
- Uitdeling
- Verlenging termijn
- Wsnp Periodiek
Gerelateerd
Dat een verlenging van de Wsnp niet mogelijk is na het formele einde ligt voor de hand. Of dat ook zo is, als het gaat om een verlenging na het materiële einde van de regeling wordt in dit artikel onderzocht aan de hand van een drietal ...
De conclusie van de HR dat tussen het verstrijken van de termijn van artikel 349a Fw en het onherroepelijk worden van de verlengingsbeslissing er voor de schuldenaar geen verplichtingen gelden. Deel 2 van een tweeluik.
De auteurs bespreken twee arresten van de Hoge Raad: HR 10-10-2014, ECLI:NL:HR:2014:2935 over verlenging van de looptijd en 19-12-2014, ECLI:NL:HR:2014:3678 over een nagekomen bate na de materiële looptijd.