Fiscus en ondernemers in het post-crisis tijdperk
Uitleg over fiscale mogelijkheden voor ondernemers om financiële ruimte te creëren, om beëindiging van de onderneming te voorkomen.
Wsnp Periodiek augustus 2015, nummer 17
A. van Eijsden*
In deze bijdrage wil ik de aandacht vestigen op het beleid dat de Belastingdienst hanteert ten aanzien van ondernemers die betalingsmoeilijkheden hebben. De kernvraag, waarop in dit artikel een antwoord wordt gegeven, luidt: op welke wijze speelt de fiscus in op crisis gerelateerde financiële problemen ten einde de opheffing van discontinuïteit te bevorderen.
1. Inleiding
In deze bijdrage wordt ingegaan op fiscale mogelijkheden die ondernemers ter beschikking staan om te kunnen overleven. Het gaat daarbij uitsluitend om fiscale faciliteiten in de invorderingssfeer die ten behoeve van ondernemers zijn gecreëerd om de continuïteit van ondernemingen die liquiditeits- of solvabiliteitsproblemen ondervinden, zo veel mogelijk te waarborgen. Opvallend is dat de diverse regelingen waarin aan de “noden en behoeften” van ondernemers tegemoet wordt gekomen, weinig bekendheid genieten. Belastingadviseurs zien nog steeds de heffing van belastingen als het primaire onderwerp waarin zij willen excelleren terwijl schuldhulpverleners en bewindvoerders vaak1 natuurlijke personen als hun primaire aandachtsveld zien. De invordering2 van belastingen blijft echter bij velen een onderbelicht issue. Slechts een relatief kleine groep van schuldhulpverleners, adviseurs en advocaten is goed op de hoogte van de diverse mogelijkheden die wet- en regelgeving aan ondernemers in problemen biedt.
2. Welke mogelijkheden biedt de fiscale regelgeving aan ondernemers met liquiditeits- of solvabiliteitsproblemen?
Hierna wordt ingegaan op de volgende fiscale mogelijkheden die beogen ondernemers die financiële ruimte te laten of te geven die nodig is om te overleven. Het gaat daarbij om:
- Algemeen uitstelbeleid voor ondernemers
- zonder uitstelbeleid voor ondernemers
- Kort uitstel voor ondernemers voor maximaal € 20.000
- Bijzonder uitstelbeleid voor ex-ondernemers
- Saneringsbeleid voor ondernemers
- Saneringsbeleid voor ondernemers die in aanmerking komen voor de Wsnp.
3. Algemene opmerkingen over fiscale faciliteiten
Omdat de ondernemingen “klant” zijn bij de fiscus, zal de fiscus het op termijn merken wanneer ondernemingen niet kunnen voortgaan met het voldoen van hun fiscale verplichtingen. Teneinde niet terstond nadat een periodieke fiscale verplichting niet is nagekomen, bedrijfsbeëindigende incassomaatregelen te treffen, is er vanouds een mogelijkheid geweest om de ontvanger te verzoeken om uitstel van betaling. Die mogelijkheid bestaat niet pas sinds de invoering van de Invorderingswet 19903, maar ook al onder het regime van de invorderingswetgeving uit 1845 was er een uitstelmogelijkheid. De voorwaarden waaronder uitstel kan worden verleend werden en worden in beleidsregels vastgelegd4.
Nadat in de jaren vóór 2005 door de ontvangers een relatief liberaal en weinig uniform uitstelbeleid werd gehanteerd, geldt vanaf 1 januari 2005 een vrij strikt uitstelbeleid. Dit vrij strikte beleid wordt hierna aangeduid als het “algemeen uitstelbeleid voor ondernemers”.
4. Algemeen uitstelbeleid voor ondernemers
Het tot 1 januari 2005 geldende algemene uitstelbeleid was kennelijk een beetje al te liberaal5 in de ogen van het Ministerie van Financiën en dat was dan ook de aanleiding om het uitstelbeleid voor ondernemers aanmerkelijk aan te scherpen. Genoemd ministerie meende kennelijk dat financiering van ondernemingen primair diende plaats te hebben door bancaire instellingen en niet door de Staat. De per 1 januari 2005 doorgevoerde beleidswijziging houdt het volgende in.
Op grond van het per 1 januari 2005 ingevoerde “nieuwe” beleid wordt aan ondernemers slechts uitstel van betaling wegens betalingsmoeilijkheden verleend indien aan enkele zeer stringente voorwaarden wordt voldaan. Allereerst moet de betalingsregeling een zo kort mogelijke periode beslaan. De totale duur van de betalingsregeling zal in elk geval een looptijd van twaalf maanden niet overtreffen, te rekenen vanaf de (laatste) vervaldag van de belastingaanslag. Voorts houdt de ontvanger bij de beoordeling van het verzoek om uitstel van betaling wegens betalingsmoeilijkheden rekening met diverse omstandigheden, bijvoorbeeld de aard en de omvang van de belastingschuld, de liquiditeits- en de vermogenspositie van de onderneming maar ook met het aangifte- en betalingsgedrag in het verleden. Tevens stelt de ontvanger als voorwaarde voor de uitstelverlening dat de onderneming nieuwe fiscale en andere financiële verplichtingen – waarvan de invordering aan de ontvanger is opgedragen – bijhoudt. Tot slot stelt de ontvanger de voorwaarde dat zekerheid wordt gesteld. De hoogte van de zekerheid moet gelijk zijn aan de belastingschuld waarvoor uitstel wordt verzocht. Kortom, de hiervoor beschreven uitstelregeling kan nauwelijks ruimhartig worden genoemd en bleek in ieder geval geen adequaat instrument om in tijden van crisis én in de periode daarna tegemoet te komen aan de noden en behoeften die ondernemingen ervaren die getroffen zijn door de crisis.
5. Bijzonder uitstelbeleid voor ondernemers6
Inleiding
Nadat in 2008 de financiële crisis7 die later heeft geleid tot de economische crisis was uitgebroken, deed zich het fenomeen voor dat in essentie gezonde ondernemingen in liquiditeitsproblemen terecht kwamen omdat bijvoorbeeld een of meerdere debiteuren van die ondernemingen hun schulden niet langer konden voldoen. Een domino-effect dreigde derhalve. Kenmerk van de crisis was dat ook banken die van oudsher primair de rol van financier van ondernemingen voor hun rekening namen, meer en meer de hand op de knip hielden. Om onder die omstandigheden bij het eerste betaalverzuim meteen tot dwanginvordering over te gaan, lijkt niet in het belang van een goed functionerende economie. Integendeel, wanneer de fiscus in die gevallen terstond tot dwanginvordering over zou gaan, zou dat het aanjagen van faillissementen impliceren. De vraag is dan ook gerezen of het mogelijk zou zijn om door middel van een beperkte verruiming van het uitstelbeleid, ondernemingen die in essentie gezond zijn “overeind” te houden zonder dat de fiscale verplichtingen onvoldaan zouden blijven. Concreet: het gaat derhalve niet om het oprekken van het fiscale het saneringsbeleid8 zoals dat is beschreven in de art. 20 t/m 22a Uitvoeringsregeling Invorderingswet 19909, het gaat slechts om partiele liberalisering van het uitstelbeleid. Die nieuwe regeling die aanvankelijk werd aangeduid als “crisisuitstel”, werd slechts toegepast wanneer de aard van de betalingsproblemen crisis gerelateerd was. Bij het Belastingplan 2013 is echter geregeld dat met ingang van 1 januari 2013 het oorspronkelijke crisisbeleid ook kan worden toegepast indien niet sprake is van een directe relatie met de financiële- of economische crisis en is derhalve het van oorsprong tijdelijke beleid bestendigd. Dat had onder andere te maken met het feit dat niet altijd duidelijk is of er al dan niet een causaal verband bestaat met crisisachtige fenomenen. De regeling voor het ‘bijzonder uitstel’ blinkt uit in helderheid en eenvoud. Het gaat daarbij om het volgende:
De ontvanger kan desgevraagd uitstel voor een langere periode dan een jaar verlenen en eventueel zonder dat (voor het volledige bedrag) zekerheid is gesteld als aan enkele voorwaarden is voldaan. Er moet daartoe een door een derde deskundige opgestelde verklaring worden verstrekt waaruit blijkt dat:
- het gaat om werkelijk bestaande betalingsproblemen;
- die betalingsproblemen van tijdelijke aard zijn;
- die betalingsproblemen vóór een bepaald tijdstip zullen worden opgelost;
- en er sprake is van een levensvatbare onderneming.
De hiervoor bedoelde verklaring van de derde deskundige bevat een beoordeling van de aard van de betalingsproblemen, gaat in op de aannemelijkheid van de bedrijfseconomische gezondheid van de onderneming, de haalbaarheid van het in de toekomst volledig inlopen van de betalingsachterstand en geeft blijk van een serieuze beoordeling van de aan dat oordeel ten grondslag liggende feiten en omstandigheden door die deskundige.
De ontvanger kan bij het verlenen van dit bijzondere uitstel nadere voorwaarden stellen. Om bij onvoorziene tegenslagen de mogelijke verliezen voor de Staat te beperken, wordt zoveel als mogelijk is, door de ontvanger zekerheid verlangd. De zekerheid kan ook een (bodem) beslag omvatten. Kan echter geen zekerheid worden gesteld dan staat dat niet aan toekenning van het uitstel in de weg. Met deze beleidswijziging kreeg het oorspronkelijke crisisuitstel een vaste plaats in het uitstelbeleid voor ondernemers onder de naam ‘bijzonder uitstel’.
Wie is die derde deskundige?
Aan de derde deskundige worden geen formele eisen gesteld. Het kan bijvoorbeeld gaan om een schuldhulpverlener of bewindvoerder met kennis van ondernemers maar ook om een externe consultant, een externe financier, een brancheorganisatie of de (huis)accountant of belastingadviseur. De ontvanger kan aan de verklaring van de derde deskundige ook eisen stellen. Het formulier waarop de verklaring wordt verstrekt is overigens een model van de Belastingdienst dat uitblinkt in beknoptheid en eenvoud. De Belastingdienst heeft waarschijnlijk willen voorkomen dat door ingewikkelde en uitgebreide formulieren een drempel zou worden opgeworpen die door de doelgroep als belemmerend zou worden ervaren.
Geen bijzonder uitstel voor ondernemers in verband met betalingsproblemen als al kort uitstel10 is verleend
De ontvanger verleent geen bijzonder uitstel van betaling als voor de belastingschuld waarvoor uitstel wordt gevraagd reeds uitstel op grond van de in het volgende onderdeel besproken regeling (Kort uitstel voor ondernemers voor maximaal € 20.000) is verleend, ongeacht of dit uitstel nog loopt of reeds is beëindigd. Het ministerie wil kennelijk een samenloop of doublure van regelingen voorkomen.
6. Kort uitstel voor ondernemers voor maximaal €20.00011
Ondernemers kunnen zonder nader onderzoek door de Belastingdienst op schriftelijk of telefonisch verzoek kort uitstel van betaling krijgen. Dit uitstel bedraagt maximaal vier maanden na de laatste vervaldag van de (oudste) aanslag. De voorwaarden die de ontvanger aan dit uitstel stelt, zijn:
- De totale openstaande schuld van de belastingschuldige bedraagt minder dan € 20.000. Hierbij wordt geen rekening gehouden met belastingschuld waarvoor uitstel van betaling in verband met een ingediend bezwaar- of beroepschrift is verleend.
- Er staan ten name van de belastingschuldige geen belastingaanslagen open waarvoor dwangbevelen zijn betekend.
- Er staat geen vergrijpboete open.
- Aan de belastingschuldige is niet voor dezelfde belastingaanslag of voor andere aanslagen uitstel van betaling in verband met betalingsproblemen of uitstel in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag verleend.
- Het verzoek betreft niet een voorlopige aanslag in de Inkomstenbelasting (IB) of in de Vennootschapsbelasting (VPB) die is opgelegd in het jaar waarop die aanslag betrekking heeft en mitsdien in meerdere termijnen betaald mag worden.
- Er is geen sprake van een aangifteverzuim.
Als de ondernemer op grond van de hiervoor genoemde voorwaarden in aanmerking komt voor kort uitstel van betaling ter zake van belasting die op aangifte moet worden betaald, komt een eventueel in verband met die aangifte opgelegde betalingsverzuimboete te vervallen. Dit geldt overigens niet voor de motorrijtuigenbelasting. Met betrekking tot die belasting meent de fiscus kennelijk dat die sowieso tijdig betaald moet worden.
7. Uitstelbeleid voor ex-ondernemers12
Voor ex-ondernemers is het aanmerkelijk liberalere uitstelbeleid van toepassing zoals dat geldt voor particulieren. Dat geldt dus ook indien de belastingschuld betrekking heeft op de ondernemingsperiode. Zeer kort samengevat houdt dat beleid in dat een betalingsregeling wordt verleend voor een periode van ten hoogste twaalf maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de ontvanger de betalingsregeling bij beschikking toestaat. Slechts als sprake is van bijzondere omstandigheden, zal hij de belastingschuldige een langere termijn gunnen dan twaalf maanden.
Indien uit het verzoek om uitstel blijkt dat de belastingschuldige over onvoldoende betalingscapaciteit beschikt om binnen twaalf maanden zijn schuld te betalen, dan neemt de ontvanger dat verzoek ambtshalve in behandeling als een verzoek om kwijtschelding. Bij de beoordeling daarvan neemt hij de gehele belastingschuld in beschouwing.
8. Saneringsbeleid voor ondernemers13
Inleiding
Vooraf zij opgemerkt dat de Leidraad Invordering 2008 niet spreekt over saneren maar over kwijtschelden14. Dat kwijtschelden dient echter wel plaats te vinden in het kader van een akkoord met (bijna) alle schuldeisers inhoudende gedeeltelijke betaling van de diverse schulden tegen finale kwijting. Kwijtschelding komt overigens pas aan de orde nadat alle gestelde zekerheden zijn uitgewonnen. Voordat de ontvanger echter toetreedt tot een akkoord gaat hij na of de mogelijkheid bestaat (een) derde(n) aansprakelijk te stellen voor onbetaald gebleven belastingschuld. Als de (te verwachten) opbrengst uit de aansprakelijkstelling zodanig is dat het aanbod tot een saneringsakkoord voor de ontvanger geen betere perspectieven biedt, treedt de ontvanger niet toe tot het akkoord. Het vorenstaande betekent echter niet dat de ontvanger niet af kan zien van het aansprakelijk stellen van een of meerdere derden. In dat geval moet bij de vaststelling van het bedrag dat aan de ontvanger moet worden voldaan rekening worden gehouden met het bedrag dat door middel van aansprakelijkstelling geïnd had kunnen worden.
Als de ontvanger toetreedt tot een saneringsakkoord en daarnaast nog derden aansprakelijk stelt, blijft bij de vaststelling van het bedrag dat in het akkoord moet worden voldaan een (eventuele) opbrengst uit de aansprakelijkstelling buiten beschouwing. In de situatie dat de aansprakelijkgestelde zijn regresrecht op de gesaneerde onderneming uitoefent en de onderneming daardoor opnieuw in moeilijkheden komt, eist de ontvanger niet dat de onderneming het ontstane tekort alsnog aanvult. Als later blijkt dat de aansprakelijkgestelde niet kan betalen, eist de ontvanger evenmin het ontstane tekort op.
De voorwaarden voor kwijtschelding in een notendop
De ontvanger verleent slechts medewerking aan een akkoord indien:
- het te ontvangen deel van de belastingschuld: 1°. ten minste het dubbele percentage bedraagt van hetgeen aan concurrente schuldeisers wordt uitgekeerd;
- een substantiële omvang heeft, zowel absoluut als relatief;
- ten minste dezelfde omvang heeft als kan worden verkregen door executie;
- de ontvanger in geen enkel opzicht wordt achtergesteld bij gelijk bevoorrechte schuldeisers;
- fiscale verplichtingen die opkomen tijdens de behandeling van het verzoek om kwijtschelding tijdig en volledig worden nagekomen;
- bij voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep van de belastingschuldige, na de totstandkoming van het akkoord sprake is van een levensvatbare onderneming.
Nadere uitwerking van de voorwaarden tot deelname aan een saneringsakkoord
De ontvanger verleent in beginsel geen medewerking aan een saneringsakkoord waarbij één of meer schuldeisers het gedeelte van hun vordering dat niet wordt voldaan, niet kwijtschelden maar overdragen aan een derde of omzetten in aandelenkapitaal of in een andere vorm van vermogen. De fiscus wil kennelijk niet aanvaarden dat via een omweg andere crediteuren relatief “beter” uit zijn dan de ontvanger.
Welke belastingschuld wordt kwijtgescholden?
Bij de beoordeling van het aangeboden saneringsakkoord beziet de ontvanger welke belastingaanslagen in het akkoord kunnen worden betrokken. Uitgangspunt hierbij is de formele (derhalve de in belastingaanslagen belichaamde) belastingschuld ten tijde van het verzoek. Het is hierbij nadrukkelijk de taak van de ondernemer er voor te zorgen dat de formele schuld zo nauwkeurig mogelijk overeenstemt met de materiële schuld. Als de belastingschuldige niet de gegevens overlegt die (kunnen) leiden tot een juiste vaststelling van de verschuldigde belasting, is er geen aanleiding voor de ontvanger toe te treden tot het aangeboden akkoord. Opmerking verdient dat ook de Belastingdienst de inspanningsverplichting heeft om de te saneren schuld zo volledig mogelijk en tot het juiste bedrag vast te stellen en de eventueel nog (materieel) verschuldigde belastingen over tijdvakken tot aan het tijdstip waarop het verzoek om sanering is ingediend, te formaliseren.
Ten minste het dubbele percentage en saneringsakkoord
Voor de berekening van het dubbele percentage dat aan de fiscus moet worden uitgekeerd, brengt de ontvanger op de vorderingen van de concurrente crediteuren eerst in mindering de bedragen die de concurrente crediteuren door zekerheid hebben gedekt. Het begrip ‘ten minste’ verdient extra aandacht als in het verleden onevenredige betalingen aan concurrente schuldeisers zijn gedaan. Voordat een beoordeling van het aanbod plaatsvindt, moet worden nagegaan of in de periode direct voorafgaand aan het tijdstip waarop het verzoek tot sanering wordt ontvangen wellicht extra aflossingen aan bepaalde andere crediteuren hebben plaatsgevonden. Als hiervan sprake is, moet aan de ontvanger met doorbreking van de eis dat het dubbele percentage moet worden aangeboden een hoger percentage dan het dubbele ten goede komen.
Bestuurlijke boeten, rente en kosten en saneringsakkoord
Bestuurlijke boeten moeten integraal in het akkoord worden betrokken. Uitgangspunt is dat het heffingstraject moet worden afgewerkt voordat tot sanering kan worden overgegaan. Daarna past de ontvanger het akkoordpercentage toe op de belastingschuld én op de bestuurlijke boete. Kortom, boeten worden gewoon meegesaneerd.
De ontvanger betrekt ook rente en kosten integraal in het akkoord. Het bedrag dat op basis van het akkoord is betaald, wordt – anders dan artikel 7 van de Invorderingswet 1990 voorschrijft op de hoofdsom afgeboekt. De ontvanger vermeldt dit in de beschikking.
Speciale crediteuren en saneringsakkoord
Een aantal crediteuren neemt een zodanige positie in dat zij niet noodzakelijkerwijs tot een akkoord hoeven toe te treden om (een deel van) de vordering die zij hebben, te kunnen innen. Tot die crediteuren behoren volgens de beleidsregels van de fiscus onder meer:
- Pandhouders, nu het recht van voorrang van de pandhouder op het in pand gegeven goed boven het voorrecht van de fiscus gaat, staat het niet deelnemen van de pandhouder aan het akkoord niet aan een deelname daaraan door de ontvanger in de weg.
- Leveranciers die de eigendom van de geleverde zaak hebben voorbehouden. Als een leverancier de eigendom van de geleverde zaak heeft voorbehouden, moet bij het bepalen van de grootte van zijn vordering rekening worden gehouden met dat eigendomsvoorbehoud.
- Cessionarissen, als sprake is van rechtsgeldig gecedeerde uit te betalen bedragen en de ontvanger met de cessie heeft ingestemd, dan wordt bij een akkoord de vordering van de crediteur/cessionaris in aanmerking genomen met inachtneming van de te verwachten uit te betalen bedragen.
Als sprake is van ‘dwangcrediteuren’ (leveranciers die niet bereid zijn aan een akkoord mee te werken omdat de onderneming zonder hen niet verder kan werken) aanvaardt de ontvanger veelal dat hun (kleinere) vorderingen integraal worden voldaan. Hetzelfde geldt met betrekking tot de vordering van de adviseur/boekhouder die de stukken moet produceren die voor de beoordeling van het aanbod nodig zijn. Hun rekening kan volledig betaald worden.
9. Saneringsbeleid voor ondernemers die in aanmerking komen voor de Wsnp15
In art. 22a (met verwijzing naar art. 19a) van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 wordt de vrij onbekende mogelijkheid geboden om in (de aanloop naar) de Wsnp een akkoord ex art. 329 Fw. aan te bieden waarmee de ontvanger in kan (moet) stemmen. Aan de instemming met dat akkoordvoorstel door de fiscus worden slechts minimale voorwaarden gesteld. Veel van de als (te) knellend ervaren voorwaarden die worden gehanteerd in geval van een “normaal” verzoek om kwijtschelding zijn alsdan niet van toepassing. De bepaling van art. 19a ziet op natuurlijke personen niet-ondernemers. In aanvulling op die bepaling regelt art. 22a dat hetzelfde regime geldt voor ondernemers.
De facto komt het beleid er op neer dat zelfs in gevallen waarin geen enkele betaling plaats kan vinden op de belastingschulden, desniettegenstaande sanering van schulden kan plaatsvinden. In art. 19a wordt in het eerste lid een opsomming verstrekt van de (zeer “lichte”) voorwaarden die in acht moeten worden genomen om een saneringsaanbod tijdens de Wsnp te aanvaarden. In het tweede lid wordt vervolgens geregeld dat wanneer een natuurlijk persoon op grond van het eerste lid in aanmerking komt voor sanering (kwijtschelding) diezelfde sanering ook kan plaatsvinden in een situatie waarin ten aanzien van een natuurlijk persoon de Wsnp nog niet is uitgesproken maar die overigens wél voldoet aan de voorwaarden om toegelaten te worden tot de Wsnp. In art. 22a wordt vervolgens geregeld dat art. 19a ook van toepassing is ten aanzien van ondernemers. In een volgend nummer van WSNP Periodiek zal nader op de regeling van de artikelen 19a en 22a worden ingegaan.
10. Niet verder bemoeilijken
Met de term “niet verder bemoeilijken” wordt de situatie aangeduid waarin de ontvanger geen verdere invorderingsmaatregelen zal nemen maar wél een verzoek om kwijtschelding afwijst. In deze paragraaf wordt besproken in welke situaties de ontvanger een belastingschuldige toezegt dat hij hem niet verder zal bemoeilijken voor één of meerdere belastingaanslagen.
In gevallen waarin de belastingschuldige niet in aanmerking komt voor kwijtschelding maar de ontvanger voortzetting van de invordering niet gewenst vindt, wijst de ontvanger het verzoek om kwijtschelding af. De ontvanger neemt in die beschikking op in hoeverre hij geen invorderingsmaatregelen zal treffen. Veelal gaat het bij het niet verder bemoeilijken om situaties waarin dwanginvordering een onverdedigbare hardheid zou impliceren.
Als de ontvanger besluit tot het niet meer nemen van invorderingsmaatregelen voor de nog openstaande schuld zonder dat hij daaraan voorwaarden verbindt, heeft de beslissing voor de belastingschuldige materieel dezelfde gevolgen als kwijtschelding.
De ontvanger kan ook besluiten geen invorderingsmaatregelen meer te nemen voor de nog openstaande schuld onder de voorwaarde dat eventuele uit te betalen bedragen verrekend worden met de buiten de invordering gelaten schuld. De termijn waarbinnen verrekening plaatsvindt, bedraagt maximaal drie jaar, te rekenen vanaf de datum van de beschikking, dan wel als dit minder is de tijd die nog overblijft voordat de verjaring van de belastingaanslag intreedt. De ontvanger neemt deze verrekeningsvoorwaarde uitdrukkelijk in de beschikking op.
Als de ontvanger besluit voorlopig geen invorderingsmaatregelen meer te nemen, zal hij in zijn beschikking voorwaarden of een tijdsbepaling opnemen. Anders dan kwijtschelding is een dergelijke beschikking herroepelijk. Als de belastingschuldige de voorwaarden niet nakomt, neemt de ontvanger een nieuwe beschikking, waarbij hij zijn eerdere beschikking intrekt. De ontvanger kan hiertoe pas overgaan nadat hij de belastingschuldige een brief heeft gestuurd over zijn voornemen de eerdere beschikking in te trekken en niet binnen veertien dagen alsnog aan de voorwaarden of de tijdsbepaling is voldaan.
11. Tot slot
Het vorenstaande moge duidelijk maken dat in situaties waarin de ondernemer/ onderneming in slecht weer terecht komt, er vaak mogelijkheden voorhanden zijn om de onderneming te redden. Er wordt verschillend gedacht over de vraag of het wel tot de taak van de overheid behoort om ondernemingen te faciliteren op de hiervoor beschreven wijzen. Behoort financiering niet tot de klassieke rol van de bancaire sector, zo vragen de critici zich af. De vraag is echter of genoemde critici zich voldoende realiseren dat de wereldwijde crisis de financiële wereld fundamenteel heeft veranderd. Banken hebben het tegenwoordig immers ook zwaar, te denken valt onder andere aan: de “aangescherpte” akkoorden van Bazel die hoge(re) eisen stellen aan kredietverlening door banken; de ingevoerde bankenbelasting; de bijdragen van banken aan de redding van SNS; bedragen die terugbetaald moesten worden aan de Staat in verband met verstrekte ondersteuning, de gevolgen van de crisis etc. Dit alles heeft geen positieve uitwerking op de bereidheid van banken om (meer) krediet(en) te verstrekken. Of het alternatief, namelijk dat de fiscus door structureel uitstellen te weigeren de facto de aanjager van faillissementen zou worden,16 uiteindelijk profijtelijker zou zijn geweest voor overheid en bedrijfsleven, moet worden betwijfeld.
Voetnoten
*Arie van Eijsden is werkzaam bij het Ministerie van Financiën in de functie van strategisch adviseur.
- Maar niet altijd.
- Waartoe tevens uitstel van betaling en kwijtschelding worden gerekend.
- Zie art. 25 lid 1 IW 1990: “De ontvanger kan onder door hem te stellen voorwaarden aan een belastingschuldige voor een bepaalde tijd bij beschikking uitstel van betaling verlenen. Gedurende het uitstel vangt de dwanginvordering niet aan, dan wel wordt deze geschorst.”
- Zie art. 25 Leidraad Invordering 2008.
- Hetgeen betekent dat het voor de Staat te “duur” werd.
- Zie voor het bijzondere uitstelbeleid de paragrafen 25.6.2A en 25.6.2B van de Leidraad Invordering 2008.
- Veelal wordt aangenomen dat met de val van Lehman Brothers op 15 september 2008 de financiële crisis is begonnen.
- Waarbij de fiscus definitief afstand doet van een deel van zijn vordering.
- Zie vooral art. 22 van die regeling en de uitwerking daarvan in art. 26 van de Leidraad Invordering 2008 welke bepalingen hierna nader worden besproken in het onderdeel “Fiscaal saneringsbeleid voor ondernemers”.
- Zie hiervoor de volgende paragraaf “Kort uitstel voor ondernemers voor maximaal € 20.000”.
- Zie hiervoor paragraaf 25.6.2D van de Leidraad Invordering 2008.
- Zie hiervoor paragraaf 25.6.3 van de Leidraad Invordering 2008.
- Zie hiervoor paragraaf 26.3 van de Leidraad Invordering 2008.
- De wettelijke basis voor deze vorm van saneren is dan ook neergelegd in art. 26 lid 1 Invorderingswet 1990 en nader uitgewerkt in afdeling 3 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Voor is deze afdeling beleidsmatig vertaald in paragraaf 26.3 van de Leidraad Invordering 2008. Door kwijtschelding gaat dus de belastingverbintenis te niet.
- Vergelijk art. 22a juncto art 19a Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990.
- Dat zou immers de consequentie zijn van het per definitie weigeren van uitstelverzoeken zolang niet 100% zekerheid wordt gesteld?
Documentsoort
- Vakliteratuur
- Wsnp periodiek
Trefwoorden
- Belastingdienst/toeslagen
- Wsnp Periodiek
Gerelateerd
Dit artikel beschouwt de afhandeling van de compensatie kinderopvangtoeslagaffaire in relatie met de Wsnp.
In haar brief van 20 april 2021 bericht de Staatssecretaris dat in alle Wsnp-dossiers waarin is vastgesteld dat saniet recht heeft op de compensatievergoeding van € 30.000,-, naast kwijtschelding van de publieke schulden, een garantie wordt ...
Uitleg over toeslagen en de samenloop met de Wsnp. Hoe om te gaan met toeslagvorderingen, verrekening, beslag en een betalingsregeling.