Don’t shoot the messenger. De onbedoelde werking van een besluit; is de Raad mans genoeg om het in te trekken?
De auteur bespreekt de financiële gevolgen van het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering. Hij meent dat het besluit, omdat het de doelstelling een dekkende vergoeding van alle werkzaamheden te waarborgen niet realiseert, moet worden ingetrokken.
Wsnp Periodiek mei 2016, nummer 11
Jacques van Rossen*
Op dit moment is sprake van 21 regelingen en overzichten waaraan de bewindvoerder Wsnp zich heeft te houden bij het verkrijgen van zijn salaris.1 Dat is exclusief de per rechtbank opgestelde circulaires waarin dit onderwerp eveneens is vastgelegd. De rechtvaardiging van dit uitgebreide stelsel van regels is gelegen in het sinds 1 oktober 2013 in werking zijnde “Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering” (hierna: het Besluit). Dit Besluit waarborgt dat de bewindvoerder voortaan in alle schuldsaneringszaken de vastgestelde vergoeding voor de uitvoering van zijn wettelijke taken ontvangt.2 Het Besluit is de opvolger van het “Besluit salaris bewindvoerder schuldsanering” en het “Besluit subsidie bewindvoerder schuldsanering” (hierna: de oude Besluiten).
Voor zover bekend is sinds inwerkingtreding van het Besluit geen onderzoek gepubliceerd naar de financiële effecten. Daar is ook geen aanleiding voor, want “[...]Uit dit besluit vloeien geen administratieve lasten voor de burger of het bedrijfsleven voort. Het brengt alleen wijziging aan in de regeling van de vergoeding van bewindvoerders.[...]”. Uitvloeisel van dit Besluit is onder andere dat, op grond van artikel 6, aan de bewindvoerder [bij aanvang] een voorschot op de bewindvoerderssubsidie wordt verstrekt van ‘€ 800,00’ (feitelijk € 661,16 in verband met de aftrek van de BTW).
In deze bijdrage wil ik de financiële gevolgen van dit Besluit voor de bewindvoerder bespreken. Ik bespreek eerst het Besluit, daarna de financiële effecten van dit Besluit en vervolgens de omvang van deze financiële effecten bij verschillende soorten bewindvoerders. Ik sluit af met de conclusie dat dit Besluit in zijn financiële gevolgen niet positief, maar negatief uitwerkt voor de bewindvoerder en dat het Besluit, omdat het de doelstelling een dekkende vergoeding van alle werkzaamheden te waarborgen niet realiseert, daarom moet worden ingetrokken.
1. Aanleiding
In de Nota van toelichting gaat de wetgever uitgebreid in op de aanleiding voor dit Besluit. Uit onderzoek van de Raad voor Rechtsbijstand (regiokantoor ‘s-Hertogenbosch) met Recofa was gebleken dat in ongeveer twintig procent van de onderzochte zaken het salaris bewindvoerder niet uit de boedel kon worden bekostigd. Dit waren overwegend zaken waarin niet of nauwelijks kon worden gespaard door de schuldenaar. Ook waren in deze zaken de werkzaamheden van de bewindvoerder omvangrijker dan doorgaans het geval. Daarnaast bleek uit de achtste meting (2011) van de jaarlijkse Monitor Wsnp dat in slechts 7% van de schone leien niets of een laag bedrag wordt uitgekeerd aan de schuldeisers. In alle andere gevallen is er voldoende actief om een deel dan wel de gehele vergoeding van de bewindvoerder te voldoen. De wetgever geeft aan op grond van deze twee feiten besloten te hebben de vergoedingenstructuur te wijzigen.3
2. De wijzigingen
Het Besluit koppelt het salaris bewindvoerder voortaan aan de bewindvoerderssubsidie. Deze laatste zal alleen nog worden toegekend voor zover deze niet uit de boedel kan worden voldaan. Kortom, uit de boedel vindt eerst voldoening plaats van het salaris plus de subsidie. Daarna, wanneer de boedel niet toereikend is, vindt betaling van het restant plaats door de Raad. Dit heeft tot gevolg, aldus de Nota van toelichting, dat de kosten van een schuldsanering voortaan in hoofdzaak komen te liggen waar deze horen: bij de schuldenaar. De facto komen de kosten eveneens te liggen bij de schuldeiser aangezien deze een lager bedrag krijgt uitbetaald dan bij de oude Besluiten. Tot zover de theorie.
3. Overwegingen
Op het eerste gezicht kan de beroepsgroep bewindvoerders niet tegen het Besluit zijn. Immers, sinds inwerkingtreding van het Besluit is er een waarborg van de totale vergoeding. Voor de inwerkingtreding bleef aan het eind van de schuldsaneringsregeling in 7% van de gevallen de bewindvoerder met een onbetaald salaris achter. Na de inwerkingtreding is dat 0%, een ‘no-brainer’.4
Het Besluit heeft voor de bewindvoerder een drietal effecten in vergelijking met het vorige besluit. Allereerst krijgt de bewindvoerder te maken met het feit dat in ca. twintig procent van de dossiers, namelijk dat deel waarin de opbrengsten van de schuldsaneringsregeling onvoldoende waren om het salaris te betalen, aan het eind van de schuldsaneringsregeling, ergo na drie jaar, toch betaling van het salaris volgt. Het tweede effect is dat de bewindvoerder tijdens de schuldsaneringsregeling geen begin-, tussen- en eindsubsidie meer krijgt. Hiervoor in de plaats krijgt de bewindvoerder een bedrag van ‘€ 800,00’ bij aanvang. Als derde effect heeft het Besluit geleid tot een complexe administratie. Zelf omschrijft het Besluit de vergoedingenstructuur als een “structuur van communicerende vaten voor de salaris- en subdidiecomponenten”.
4. Oeps
Er is nog een vierde (indirect) effect van het Besluit. In 2014 heeft Recofa besloten dat voor schuldsaneringen die zijn aangevangen na 1 oktober 2013 (i.e. inwerkingtredingsdatum van het Besluit) geldt dat schuldenaren het bewindvoerdersalaris niet (volledig) hoeven te voldoen als zij daarmee onder het vtlb komen. Zij hoeven dus ook niet het bedrag tussen vtlb en beslagvrije voet daarvoor te benutten. (Ik veronderstel dat dit bedrag wel vatbaar blijft voor beslag door nieuwe crediteuren tijdens de Wsnp). De circulaire van in ieder geval één rechtbank meldt expliciet dat het bedrag dat de bewindvoerder daardoor minder uit de boedel kan opnemen, wordt gecompenseerd door de aanvullende subsidie en legt daarmee duidelijk de relatie met het nieuwe Besluit. De conclusie is hierdoor onontkoombaar dat het Recofa-inkomensbeleid rondom het vtlb wordt gefinancierd door de bewindvoerder. Recofa, althans de rechtbank, tast daarmee de voorrang aan die het salaris bewindvoerder heeft op grond van art. 320, zevende lid Fw.
5. Netto contante waarde
Bedrijfseconomisch leidt het Besluit en de bovenbeschreven effecten tot een verminderde zogeheten netto contante waarde van alle vergoedingen. Netto contante waarde van geld is, kort gezegd, het antwoord op de vraag wat je liever hebt: “Eén euro nu, of één euro volgend jaar”. Netto contante waarde is een weergave van de tijdswaarde van geld. Stel de marktrente voor een normale debiteur is 4%. Wat heeft de debiteur dan liever: € 1,00 nu of € 1,04 precies over een jaar? Het antwoord is dat dit niet uitmaakt. De debiteur kan namelijk wel denken dat hij die € 1,00 maar alvast heeft, maar hij kan beroofd worden, of zijn geld verliezen of op andere wijze niet meer kunnen beschikken over zijn geld. Dan is € 1,04 precies over een jaar met een zekerheid van betaling misschien zelfs wel beter. Dus: gelijk risico, gelijke waarde. Op dezelfde wijze geldt dit na twee jaar voor € 1,0816 of na drie jaar € 1,12 en zo voort. Boekhoudkundig wordt het bedrag na een jaar terug gebracht naar de waarde van nu door het toegezegde bedrag te delen door de rente. Met een mooi woord heet dat verdisconteren.
6. De praktijk
Disconteren heeft niet plaatsgevonden bij het opstellen van het Besluit. Dat betekent dat de vergoeding voor alle werkzaamheden is verminderd met ca. 12% in twintig procent van de schuldsaneringen en dat de bewindvoerder in 20% van zijn dossiers zijn werkzaamheden 3 jaar moet voorfinancieren. Dit is pijnlijk omdat, aldus de Nota van toelichting bij het besluit, dit ook de dossiers zijn waarin de werkzaamheden omvangrijker zijn. De bewindvoerder krijgt later zijn geld en heeft juist in die dossiers meer werkzaamheden. Tezamen resulteert dat in minder vergoeding voor meer werkzaamheden.
Het Besluit veronderstelt daarnaast impliciet dat de zaken die behoren tot de twintig procent waarin het salaris bewindvoerder niet kon worden bekostigd evenredig verdeeld zijn over alle bewindvoerders en dat bovendien de werkzaamheden in een schuldsaneringsregeling evenredig verdeeld zijn over de duur van de regeling. Deze aannames zijn niet juist, zoals de Raad zelf ook al had vastgesteld in de achtste meting (2011) van de jaarlijkse Monitor Wsnp.
Wat betreft de tijdsverdeling stelt het enige, in 2002 uitgevoerde onderzoek daarover, dat 60% van de werkzaamheden in het eerste jaar van de regeling plaatsvindt.5 Dit is later nog bevestigd.6 Wat betreft de verdeling van typen zaken leiden factoren die verband houden met de zaak zelf, de schuldenaar of de bewindvoerder tot verschillende opbrengsten in een schuldsaneringsregeling en daarmee tot meer of minder dan twintig procent van de zaken waarin geen baten aanwezig zijn. Een bewindvoerder met meer (ex-)ondernemers in zijn bestand heeft hogere opbrengsten dan een bewindvoerder met alleen particulieren. De eerste zal zelfs, vanwege de administratieve kosten, besluiten af te zien van de voorsubsidie van ‘€ 800,00’. Daarnaast spelen ook geografische verschillen een rol, omdat niet overal de percentages schone lei gelijk zijn. De Raad stelde vast dat meer schone leien leiden tot meer opbrengsten.
Bovenstaande betekent dat sommige bewindvoerders weinig gevolgen ondervinden van het nieuwe besluit omdat zij toch al geen lege boedels hadden. Andere bewindvoerders ondervinden veel last van de vereiste voorfinanciering omdat zij relatief veel lege boedels hebben. Is dat erg voor deze bewindvoerders, zij krijgen immers uiteindelijk hun geld? Het antwoord is “Ja”.
7. Stapeling
Er is een directe relatie tussen de verminderde netto contante waarde en de kasstroom, de liquiditeit. Omdat in het Besluit geen verdiscontering heeft plaatsgevonden is door het Besluit direct de liquiditeit (naast het bedrijfsresultaat) onder druk gezet. Het is duidelijk dat de beroepsorganisatie, die was betrokken bij de opstelling van het besluit, hier heeft zitten slapen; zij had kennelijk een ‘gemiddelde’ bewindvoerder voor ogen. Ook de Raad bleek minder belangenbehartiger dan ingeschat. En of Recofa niet te nonchalant juist in 2014 besloot zich als hoeder van het vtlb op te werpen is wellicht een punt voor latere overleggen. Feit is dat deze partijen gezamenlijk een beweging in de verkeerde richting hebben veroorzaakt. Dat het een financierbaar (liquiditeits-)effect is doet daar niet aan af. Immers, waarom zou een bewindvoerder zijn werkzaamheden omvangrijker moeten (voor-)financieren dan op basis van boedelopbrengsten noodzakelijk is, of zelfs zekerheden moeten stellen (al dan niet in privé) als de Raad of Recofa inkomensbeleid wil gaan voeren?
Mijn inschatting is dat een groot aantal bewindvoerdersorganisaties, met meer of minder mooie bedrijfsresultaten, vanwege de liquiditeitsdruk de focus op andere werkzaamheden richt, minder kwetsbaar en minder kostbaar. Daarnaast is mijn inschatting dat wat blijft de een-pittende bewindvoerder is met de printer op de koelkast. Die is beter in staat dit soort financieringseffecten op te vangen omdat de effecten pas ontstaan op het moment dat zij ooit zouden willen stoppen en pas dan merken dat de liquide middelen ontbreken om dat te kunnen doen. Voor de meesten is dat een verre toekomst en staat dat daarom minder op de voorgrond. (Het is overigens voor dit moment wel te hopen dat de rechtbanken de huidige bewindvoerders blijven benoemen omdat ook vermindering van het aantal benoemingen de gemelde liquiditeitseffecten zal geven).
8. Conclusie
Het “Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering” is een complex besluit gebleken. Voor verschillende bewindvoerders heeft het verschillende effecten. Dat maakt de evaluatie van het Besluit moeilijk. Zowel de Raad als Recofa heeft een voorschot genomen op de verwachte uitkomst van het Besluit. De Raad door aanpassing van subsidiebetalingen, namelijk aan het eind van de schuldsaneringsregeling, Recofa door verplaatsing van de uitbetaling naar het einde van de schuldsaneringsregeling wanneer het inkomen van de schuldenaar onder het vtlb lag. Op basis van de aannames die zijn opgenomen in de Nota van toelichting bij het Besluit kan geconcludeerd worden dat het Besluit gemiddeld genomen substantiële effecten heeft op zowel bedrijfsresultaat als liquiditeit. Ter verdediging van het Besluit zij gezegd dat een deel van deze substantiële effecten terug te voeren is op de niet voorziene stapeling van het Besluit met het Recofa-beleid met betrekking tot de verplichte afdracht van schuldenaren. Wat daarvan zij, op basis van het gegeven dat het mediane inkomen van een schuldenaar rond de € 1.250,00 a € 1.300,00 ligt7 is het een reële inschatting dat van alle benoemingen tenminste in één op de vier schuldsaneringsregelingen sprake is van het feit dat de schuldenaar géén afdrachtverplichting heeft aan de boedel. In al deze schuldsaneringen krijgt de bewindvoerder pas de vergoeding aan het einde van de schuldsaneringsregeling na drie jaar. Alleen de portokosten en de eerste maand van de bewindvoering zijn, op basis van de voorsubsidie van ‘€ 800,00’ gedekt. Alleen een, verplichte, gang naar de bank houdt een organisatie dan overeind. Als resterend alternatief blijft over het ‘down sizen’ naar een in omvang draagbare voorfinanciering of het stopzetten van de werkzaamheden (lees: beroepsuitoefening). De noodzakelijke bevoegdheid als bewindvoerder Wsnp voor de gedwongen medewerkingen ex art. 287a Fw, de moratoria en de voorlopige voorzieningen maken deze afwegingen voor de bewindvoerder een duivels dilemma tussen stoppen of downsizen met relatief hoge kosten. Dat het niet enkelen zijn die deze afwegingen maken wordt door de voortdurende daling van het aantal benoembare bewindvoerders in ieder geval niet tegengesproken (zie ook: Monitor Wsnp, elfde meting8).
Het is niet uit te sluiten dat de Raad, en wellicht ook de beroepsgroep, dit dalend effect beoogde. Met de verminderde benoemingen is er behoefte aan minder bewindvoerders. Als dat zo is dan is het Besluit een geslaagde, zij het gemankeerd gecommuniceerde, wijziging van beleid. Als dat niet zo is dan is het Besluit als slecht te kwalificeren. Het geeft weliswaar zekerheid van betaling van het volledige salaris maar doet dat op zo’n wijze dat het meer kost dan opbrengt. Als dat zo is dan resteert slechts één conclusie: het Besluit moet worden ingetrokken. Dan zijn de bewindvoerders Wsnp misschien ook meteen af van die grote hoeveelheid regelingen en overzichten, waar ik in het begin van dit artikel op doelde.
Voetnoten
* Mr. I.P. van Rossen is werkzaam bij Modus Vivendi te Zwijndrecht.
- http://www.bureauwsnp.nl/voorbewindvoerders/vergoedingen/overzicht.html
- 2013, 308, p. 5.
- 2013, 308, p. 5, 3e alinea.
- B. Het is wel van belang te realiseren dat bovenstaande niet betekende dat de schade voor de bewindvoerder ook 7% van zijn vergoeding was. In het vorige besluit ontving de bewindvoerder immers naast het salaris ook de bewindvoerderssubsidie. Het onbetaald gebleven percentage van de totale vergoeding bedroeg om die reden een evenredig deel als dat het salaris bewindvoerder beslaat van de totale vergoeding, omgerekend ca. 4,5%.
- “Tijdsbesteding per zaak en integraal uurtarief WSNP zijn hoger dan in startfase; Vervolgonderzoek bewindvoeringssubsidie WSNP 2002”, Price-Waterhouse-Coopers, blz. 11-12. “Gewijzigde notitie maxbeleid Wsnp 070108”, 2008, bureau Wsnp.
- L. Peters, L. Combrink-Kuiters en C. Verkleij, “Monitor Wsnp. Negende meting over het jaar 2012”. Nijmegen, Wolf Legal Publishers 2013, p. 18-19.
- L. Peters, L. Combrink-Kuiters en C. Verkleij, “Monitor Wsnp. Elfde meting over het jaar 2014”. Nijmegen, Wolf Legal Publishers 2015, p. 28-29.
Documentsoort
- Vakliteratuur
- Wsnp periodiek
Trefwoorden
- Wsnp Periodiek
Gerelateerd
Dit artikel beschouwt de afhandeling van de compensatie kinderopvangtoeslagaffaire in relatie met de Wsnp.
Geen schone lei wordt toegekend in een Wsnp die eindigt omdat alle (aangemelde) vorderingen voldaan kunnen worden. Dit artikel legt uit hoe te werk te gaan om toch een schone lei te krijgen.
Dit artikel informeert over een aantal wetsvoorstellen ten aanzien van de Wsnp, te weten: verkorting goede-trouw-termijn en de flexibilisering wachttermijn tien jaar.