Tijdens faillissement teveel ontvangen heffingskorting boedelschuld in schuldsanering?
In aan de Wsnp voorafgaand faillissement teveel ontvangen heffingskorting kwalificeert. Hoe om te gaan met deze vordering? En wie valt het ontstaan te verwijten?
Wsnp Periodiek augustus 2016, nummer 21
Theo Pouw
In een faillissement laat de curator alle inkomsten van de failliet overmaken op de boedelrekening. Van die rekening betaalt hij het Vtlb aan failliet. Begin 2016 wordt het faillissement omgezet in schuldsanering. De bewindvoerder constateert dat ten onrechte op twee inkomens van failliet de loonheffingskorting werd toegepast en weet daar spoedig een einde aan te maken, maar verwacht wel een aanslag inkomstenbelasting over 2015, omdat er gedurende het gehele jaar 2015 teveel belastingvoordeel is genoten. De bewindvoerder vraagt zich echter af hoe de te verwachten aanslag te kwalificeren: is het een verifieerbare vordering, die door de belastingdienst kan worden ingediend bij de bewindvoerder, of is het een boedelschuld?
In het geval van een verifieerbare vordering verliest de belastingdienst zijn op grond van art. 21 Invorderingswet 1990 ‘super’-preferente positie en wordt gelijk in rang met alle andere preferente schuldeisers. Het is dan onwaarschijnlijk dat de belastingdienst integrale betaling van zijn vordering tegemoet zal kunnen zien, terwijl dat waarschijnlijk wel het geval zou zijn als het om een boedelschuld gaat. De rechter-commissaris heeft al laten weten van mening te zijn dat het om een verifieerbare vordering gaat en dat de belastingdienst de voormalig curator aansprakelijk mag stellen voor de als gevolg daarvan door de dienst te lijden schade. De rechter-commissaris is dus van oordeel dat de belastingdienst en de voormalig curator dat maar met elkaar moeten uitvechten. Het is echter de vraag of dat de juiste benadering is.
Bij aanvang van een dienstverband vult een werknemer vooraf of op de eerste werkdag een door hem ondertekende loonbelastingverklaring in, waarop hij aangeeft of er sprake is van meerdere inkomens en of de werkgever al of niet de heffingskorting moet toepassen. De werkgever is verplicht om de inhouding van de loonbelasting volgens de op dit formulier vermelde gegevens uit te voeren. In casu heeft de schuldenaar die verklaring dus in tenminste één geval niet goed ingevuld, als gevolg waarvan op beide inkomens de heffingskorting werd toegepast. Door die situatie na zijn faillietverklaring te laten voortbestaan zou gesteld kunnen worden dat art. 24 Fw in beeld komt:
Voor verbintenissen van de schuldenaar, na de faillietverklaring ontstaan, is de boedel niet aansprakelijk dan voor zover deze ten gevolge daarvan is gebaat.
Dat de boedel door het genoten belastingvoordeel is gebaat staat buiten kijf, omdat immers al het inkomen van de schuldenaar op de boedelrekening werd gestort. Als de belastingdienst vervolgens tijdens het faillissement besluit tot het opleggen van een negatieve aanslag inkomstenbelasting over 2015 is er sprake van een ‘super’-preferente boedelschuld.
Wanneer het faillissement echter inmiddels, voor het opleggen van de negatieve aanslag, is omgezet in een schuldsaneringsregeling is er geen sprake van superpreferentie en kan de belastingdienst deze vordering op grond van art. 347 Fw als een preferente vordering indienen.
Immers alle aanslagen IB over voorgaande jaren, ongeacht of deze betrekking hebben op de periode voor en/of tijdens het faillissement kunnen door de belastingdienst in een schuldsaneringsregeling worden ingediend als een preferente vordering.
Dat de faillissementsboedel baat heeft gehad bij de fout die door de schuldenaar is gemaakt doet daar niet aan af. Door de werkgever is het nettoloon afgedragen en de curator heeft het ontvangen nettoloon terecht als uitgangspunt genomen voor de berekening van de boedelafdracht. De boedel is dus gebaat door ontvangst van het hogere nettoloon, er is geen directe relatie met de belastingdienst, nu het bedrag niet rechtstreeks door de belastingdienst aan de boedelrekening is overgemaakt. Ook schuldenaar heeft geen voordeel gehad, hij ontving immers enkel zijn Vtlb.
Of een curator al of niet aansprakelijk kan worden gesteld omdat hij de loonstroken beter had moeten controleren, is inderdaad een kwestie tussen de belastingdienst en de curator.
Wanneer de belastingdienst zich op het standpunt stelt dat de curator zijn werkzaamheden niet naar behoren heeft verricht kan ze, zoals ook de rechter-commissaris terecht opmerkt, de curator aansprakelijk stellen.
Of het inderdaad ooit zover zal komen is echter de vraag. Want is het wel de taak van een curator om de loonstroken zo vergaand te controleren? Het ligt voor de hand dat er door de curator een korte check wordt gedaan op een loon- of uitkeringsstrook, met name om te controleren of er nog loonbeslagen worden ingehouden dan wel andere inhoudingen zoals de premie voor een ziektekostenverzekering, boetes etc. die failliet uit zijn Vtlb dient te betalen en dus voor een juiste boedelafdracht bij het nettoloon moeten worden opgeteld.
Mijns inziens mag de curator zich er op verlaten dat de door de door de werkgever ingehouden loonbelasting juist is. Het narekenen van de fiscale inhoudingen vergt specifieke kennis en zou bovendien erg tijdrovend en dus ook duur zijn.
De enige die hier fout heeft gehandeld is schuldenaar zelf. De belastingdienst zou derhalve ook de weg kunnen bewandelen om de rechtbank te verzoeken de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen op grond van art. 350, lid 3 onder f Fw, aangezien achteraf is gebleken van feiten die op het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288, lid 1 onder b Fw. De rechtbank dient dan te bezien in hoeverre het saniet te verwijten valt dat de belastingdienst schade heeft geleden doordat saniet de loonbelastingverklaring foutief heeft ingevuld.
Documentsoort
- Vakliteratuur
- Wsnp periodiek
Trefwoorden
- Belastingdienst/toeslagen
- Boedelkosten
- Wsnp Periodiek
Gerelateerd
Dit artikel beschouwt de afhandeling van de compensatie kinderopvangtoeslagaffaire in relatie met de Wsnp.
In haar brief van 20 april 2021 bericht de Staatssecretaris dat in alle Wsnp-dossiers waarin is vastgesteld dat saniet recht heeft op de compensatievergoeding van € 30.000,-, naast kwijtschelding van de publieke schulden, een garantie wordt ...
De auteurs bespreken een zaak waarbij het ging om hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris over de omvang van de boedelafdracht en in hoeverre dan griffierecht is verschuldigd.