Een regresvordering en het minnelijk traject
Hoe in het minnelijke traject om te gaan met een mogelijke toekomstige regresvordering? Een beschouwing.
Redactie: zie ook notitie NVVK: regresrecht.
WSNP Periodiek augustus 2019, nr. 3
Theo Pouw
Aan de redactie werd een vraag voorgelegd met betrekking tot een (mogelijke) regresvordering1. De casus is als volgt. Mevrouw C is in 2013 gescheiden. In 2004 is zij samen met haar man een lening aangegaan, waarvan het saldo in mei 2019 bijna € 52.500 bedroeg. Daarnaast heeft mevrouw C één andere schuld, waarover bij de redactie niets bekend is. In het echtscheidingsconvenant is afgesproken dat ieder de helft van de lening voor zijn rekening zal nemen, hetgeen erop duidt dat het gaat om hoofdelijke aansprakelijkheid. De verwachting is echter dat mevrouw, gezien haar draagkracht, niet in staat zal zijn de helft van de lening af te lossen. De kans is dus aanwezig dat de man – al dan niet gedwongen door de verstrekker van de lening méér dan de helft van de lening gaat betalen en hij een regresvordering krijgt op zijn ex-echtgenote, mevrouw C. Mevrouw heeft zich tot de gemeente gewend voor hulp bij haar schulden. De schuldhulpverlener heeft geconstateerd dat er mogelijk sprake is van een toekomstige regresvordering en vraagt zich af hoe hiermee om te gaan.
De ex-man kan natuurlijk gevraagd worden om afstand te doen van zijn eventuele regresrecht, maar het lijkt onwaarschijnlijk dat hij daarmee in zal stemmen. Immers: afspraak is afspraak. Voor mevrouw C is dan de enige mogelijkheid om niet meer bang te hoeven zijn voor een regresvordering van haar ex-man de wettelijke schuldsaneringsregeling met goed gevolg te doorlopen. Zij krijgt dan een schone lei voor haar huidige schulden en een regresvordering van haar ex-man wordt onmogelijk. Dit laatste volgt uit art. 299 lid 1 aanhef en sub e Fw, waarin is bepaald dat de schuldsaneringsregeling werkt ten aanzien van:
‘na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling onvoldaan gebleven vorderingen op de schuldenaar die ontstaan krachtens art. 10 van Boek 62 van het Burgerlijk Wetboek uit hoofde van een ten tijde van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling reeds bestaande rechtsverhouding’.
De vereiste rechtsverhouding ligt besloten in het echtscheidingsconvenant en met een schone lei hoeft mevrouw C zich dus in het geheel geen zorgen meer te maken over een eventuele regresvordering van haar ex-man.
Om echter te kunnen worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling zal mevrouw C een minnelijk traject doorlopen moeten hebben. Volgens vaste jurisprudentie kan dat traject niet worden overgeslagen. In twee tamelijk recente zaken, waarin dat wel was gebeurd, omdat er sprake was van mogelijke regresvorderingen, verklaarde de Rechtbank Rotterdam3 de schuldenaren niet-ontvankelijk in hun toelatingsverzoek. In beide gevallen stelde de rechtbank vast dat op de schuldenlijst geen regresvordering voorkwam en dat er dus een aanbod aan de crediteuren gedaan had kunnen worden. Dat de medeschuldenaar in de toekomst wellicht een vordering verkrijgt op de schuldenaar, kan volgens de rechtbank niet worden gebruikt als argument om helemaal geen minnelijk traject te doorlopen.
Het ziet er echter naar uit dat haar huidige schuldeisers bereid zijn in te stemmen met een minnelijke regeling waardoor toegang tot de wettelijke schuldsanering zou zijn uitgesloten. Mevrouw C is dan – in elk geval tijdelijk – schuldenvrij, maar een mogelijke regresvordering van haar ex-man blijft als een zwaard van Damocles boven haar hoofd hangen. Er moet dus gezocht worden naar een mogelijkheid om het minnelijk traject op zodanige wijze te doorlopen dat het voldoet aan de door de rechterlijke macht te stellen eisen, maar onmogelijk tot succes kan leiden. In dat geval behoort toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling weer wel tot de mogelijkheden.
In de visie van de Rechtbank Den Haag4 kan dat door de ex-man van mevrouw C ook in het minnelijk traject te betrekken. Hij heeft, aldus de rechtbank, momenteel een uit de huidige rechtsverhouding met mevrouw C voortvloeiende, toekomstige vordering op haar, waarvan de waarde thans onzeker is. Evenals in het wettelijk traject, zo vervolgt de rechtbank, kan ook in het minnelijk traject een schatting worden gemaakt van de waarde van de regresvordering, ook al is onzeker of, wanneer en tot welk bedrag die zal ontstaan. Die redenering baseert de rechtbank op art. 328 jo. 133 Fw, welk laatste artikel luidt:
Vorderingen waarvan de waarde onbepaald, onzeker, niet in Nederlands geld of in het geheel niet in geld is uitgedrukt, worden geverifieerd voor hun geschatte waarde in Nederlands geld.
De schatting moet worden afgeleid uit feiten en omstandigheden op basis waarvan aannemelijk is dat de ex-man van mevrouw C in staat zal zijn de verstrekker van de lening te voldoen voor méér dan het gedeelte dat hem aangaat. Immers, pas dan ontstaat de regresvordering5. De kans dat de ex-man met die schatting en een daarop te baseren aanbod voor een minnelijke regeling akkoord zal gaan, lijkt uiterst gering, zeker als de man nu al weigert om afstand te doen van zijn regresrecht. Maar er is daadwerkelijk een aanbod gedaan aan alle schuldeisers en dat aanbod is door één van hen afgewezen. Het minnelijk traject is dan mislukt en de weg naar de wettelijke schuldsaneringsregeling is open.
Voetnoten
- Zie over deze materie ook Margreet van Bommel, ‘Regresvordering en de Wsnp’, WP, 2016/02.
- 6:10 lid 2 BW: De verplichting tot bijdragen in de schuld die ten laste van een der hoofdelijke schuldenaren wordt gedelgd voor meer dan het gedeelte dat hem aangaat, komt op iedere medeschuldenaar te rusten voor het bedrag van dit meerdere, telkens tot ten hoogste het gedeelte van de schuld dat de medeschuldenaar aangaat.
- Rechtbank Rotterdam 7 juli 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:5337 en 5339.
- Rechtbank Den Haag 30 november 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:16029.
- Hoge Raad 6 april 2012, ECLI:nL:HR:2012:BU3784 (ASR/Achmea).
Documentsoort
- Vakliteratuur
- Wsnp periodiek
Trefwoorden
- Gedeelde schulden/hoofdelijk aansprakelijk
- Regres
- Wsnp Periodiek
Gerelateerd
Vervolgartikel op het in Wsnp Periodiek november 2017 verschenen artikel met dezelfde titel, naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 19 april 2019.
Wie is tijdens de Wsnp aansprakelijk voor de schuld van het bestellen van studieboeken voor de meerderjarige zoon? Een casus uit de praktijk.
Uitleg over een regresvordering. Wat is het, wat is de juridische positie van de oorspronkelijke schuldeiser, de medeschuldenaar en de schuldenaar op wie de Wsnp van toepassing is verklaard?