De positie bewindvoerder en de speelruimte van de rechter bij een procedure tot tussentijdse beëindiging van de Wsnp
Een toelichting over de positie van de Wsnp-bewindvoerder bij een procedure tot tussentijdse beëindiging, op voordracht door de rechter-commissaris, op verzoek van de bewindvoerder. Kan een Wsnp-bewindvoerder in hoger beroep gaan als de rechter-commissaris de voordracht heeft gedaan?
WSNP Periodiek mei 2020, nr. 2
Berend Engberts
- Hoge Raad 13 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1949
1. Samenvatting
Als de rechter-commissaris een voordracht doet tot tussentijdse beëindiging van de Wsnp en de (appel)rechter weigert daartoe over te gaan, dan kan de bewindvoerder van die beslissing in (hoger beroep of in) cassatie komen als aan de rc-voordracht een daartoe strekkend verzoek van de bewindvoerder ten grondslag lag.
De rechtbank is niet verplicht om een Wsnp te beëindigen als zich een beëindigingsgrond voordoet. De rechtbank heeft “een zekere beoordelingsruimte”. Allereerst moet de rechter ten aanzien van de vastgestelde, toerekenbare tekortkomingen (art. 350 lid 3 onder c Fw) oordelen dat daaruit blijkt dat bij de schuldenaar de vereiste medewerking aan de uitvoering van de Wsnp ontbreekt. Als dat het geval is, kan hij het verzoek tot tussentijdse beëindiging afwijzen wanneer voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de Wsnp alsnog tot een goed einde zal weten te brengen en/of op grond van bijzondere omstandigheden. Een dergelijke beslissing dient de rechter adequaat te motiveren. Met name zal hij — als dat aan de orde is — moeten motiveren waarop de verwachting is gebaseerd dat de schuldenaar de Wsnp alsnog tot een goed einde zal weten te brengen.
2. De beslissingen van rechtbank en hof
Op 30 augustus 2018 wordt de schuldenaar toegelaten tot de Wsnp. Die verloopt bepaald niet vlekkeloos en de bewindvoerder vraagt de rechter-commissaris al op 25 februari 2019 om deze voor te dragen voor tussentijdse beëindiging (350-voordracht). De rechter-commissaris neemt dat verzoek over en op 25 april 2019 beëindigt de rechtbank de regeling tussentijds. Uit dat vonnis blijkt1 dat de schuldenaar na 30 augustus 2018 een winkeldiefstal met geweld2 heeft gepleegd. In januari 2019 wilde hij zonder toestemming van de bewindvoerder naar Curaçao vertrekken en hij heeft een auto op zijn naam gezet, eveneens zonder toestemming van de bewindvoerder. Ten slotte is gebleken dat zijn schuld bij het CJIB € 1.100 hoger was dan vermeld op de schuldenlijst bij het toelatingsverzoek. Dit betrof twee nieuwe, nog vóór het toelatingsvonnis opgelopen boetes voor zwartrijden.3
De schuldenaar gaat in hoger beroep. Uit het arrest van het hof4 blijkt dat de schuldenaar inmiddels (tijdens de Wsnp) voor de diefstal vier maanden vast heeft gezeten en dat er in die tijd een nieuwe (huur)schuld is ontstaan van ruim € 1.050. Het ziet er al met al niet best uit voor de schuldenaar.
De schuldenaar voert aan dat de tekortkomingen hem, gelet op zijn intellectuele capaciteiten, niet kunnen worden toegerekend en dat geen sprake is van onwil maar van onkunde. Hij is in 2016/2017 opgenomen geweest in een psychiatrisch ziekenhuis, zonder dat een behandeling is gestart. Die behandeling zal binnenkort kunnen aanvangen. De auto die hij op zijn naam heeft laten registreren, is betaald door zijn familie, die hem zou ondersteunen met de kosten van onderhoud en gebruik, zodat hij meer mobiel zou zijn. Er is geen concreet nadeel te verwachten van het feit dat hij gedetineerd is geweest en wellicht nog een eerder opgelegde straf moet ondergaan (tegen het strafvonnis is hoger beroep ingesteld), omdat hij nog is vrijgesteld van de sollicitatieverplichting en een bijstandsuitkering ontvangt.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat schuldenaar (i) zijn Wsnp-verplichtingen niet naar behoren is nagekomen en (ii) de regeling heeft belemmerd doordat hij wegens het plegen van een misdrijf vier maanden gedetineerd is geweest. Dit laatste is in strijd is met de doelstellingen van de schuldsaneringsregeling en is al voldoende voor een tussentijdse beëindiging. Bovendien is de schuldenaar zijn inspanningsverplichting (herstel en/of re-integratie) niet nagekomen en is een nieuwe schuld ontstaan. Dat deze tekortkomingen niet toerekenbaar zijn, is niet aannemelijk geworden.
Toch strijkt het hof de hand over het hart, geeft de schuldenaar een tweede kans en verlengt de termijn van de Wsnp met zeven maanden. Het hof is er namelijk op de zitting van overtuigd geraakt dat de schuldenaar alles zal doen om zijn misstap te corrigeren om alsnog tot een succesvolle schuldsanering te komen.
Het hof neemt hierbij in aanmerking (i) dat bij een beëindiging een nieuwe wettelijke schuldsanering de komende tien jaar niet mogelijk is (art. 288 lid 2 onder d Fw), (ii) dat er ten tijde van de toelating kennelijk signalen waren dat de situatie van de schuldenaar zich had gestabiliseerd en dat hij op de goede weg was, (iii) dat in oktober 2018 beschermingsbewind over schuldenaar is uitgesproken en (iv) dat binnenkort een psychiatrisch behandeltraject zal aanvangen. Bij die stand van zaken is een tussentijdse beëindiging een te zware sanctie waarbij is betrokken (v) dat de regeling nog maar kort liep.
3. De beslissing in cassatie
Is de bewindvoerder, die niet de 350-voordracht deed, ontvankelijk?
De bewindvoerder gaat in cassatie van de beslissing van het hof en dat levert een procesrechtelijk probleem op. De bewindvoerder was namelijk niet degene die de rechtbank heeft gevraagd de Wsnp te beëindigen. Dat liet hij aan de rechter-commissaris over; een veel voorkomende praktijk die bewerkstelligt dat de bewindvoerder niet (te veel) tegenover de schuldenaar komt te staan wat, zeker in het geval dat de Wsnp niet wordt beëindigd, tot onwerkbare situaties kan leiden. De Hoge Raad gaat hier lenig mee om. Hij stelt allereerst vast dat in een situatie als deze de rechter-commissaris niet in hoger beroep kan komen en verwijst daarbij naar HR 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:51. In die uitspraak oordeelt hij dat de rechter-commissaris geen cassatieberoep kan instellen van de afwijzende beslissing op zijn voordracht tot inbewaringstelling (art. 87 Fw) van een gefailleerde omdat hij bij die voordacht optreedt in zijn hoedanigheid van rechter en niet kan worden aangemerkt als een verzoeker of belanghebbende die het recht toekomt een rechtsmiddel aan te wenden tegen de op zijn voordracht gegeven beschikking van de rechtbank.
In een andere uitspraak, van 17 april 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH2958), had de rechtercommissaris zonder dat de bewindvoerder daarom vroeg een voordracht tot tussentijdse beëindiging (350-voordracht) gedaan. In die zaak oordeelde de Hoge Raad dat de bewindvoerder niet in hoger beroep kon komen van de beslissing van de rechtbank om niet tot beëindiging van de Wsnp over te gaan. De Hoge Raad trekt die zaak niet door naar deze casus en oordeelt dat ‘een redelijke wetstoepassing’ meebrengt dat de bewindvoerder in een zaak als deze, waarin de bewindvoerder de rechter-commissaris verzocht om tot een 350-voordracht over te gaan en waarin het hof de regeling alsnog voortzet, de bewindvoerder kan worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij als bedoeld in art. 351 lid 5 Fw.
Ook op dit punt toont de Hoge Raad zich van een soepele en praktische kant. Want als het de bewindvoerder is die de 350-procedure in gang heeft gezet, is er veel voor te zeggen dat hij als in het ongelijk gestelde partij moet worden gezien, ook al doet hij niet zelf het verzoek. Een materiële en niet een formele benadering. Dit sluit ook aan bij de al genoemde praktijk dat de bewindvoerder het (liever) aan de rechter-commissaris overlaat een 350-voordracht te doen teneinde niet te zeer tegenover de schuldenaar te komen staan. Voor een bewindvoerder is het —vanuit de gedachte dat hij materieel partij wordt in de 350-procedure — wel belangrijk om niet in neutrale termen de problemen in de Wsnp aan de rechter-commissaris te melden maar hem expliciet te verzoeken een 350-voordracht te doen.
Wat is het beoordelingskader en de beoordelingsruimte van de rechter?
In cassatie betoogt de bewindvoerder dat bij het toerekenbaar begaan van het soort misdrijven, waaraan de schuldenaar zich schuldig heeft gemaakt, als hard and fast rule geldt dat de regeling (behoudens zwaarwegende of bijzondere omstandigheden) moet worden beëindigd. De A-G trekt dit in zijn conclusie wat breder en vraagt zich af of de rechter een beoordelingsvrijheid heeft als eenmaal vaststaat, zoals in dit geval, dat de schuldenaar zijn verplichtingen niet (volledig) is nagekomen. Die vraag is opgekomen, omdat de tekst van art. 350 Fw per 1 januari 2008 is gewijzigd. Voor die datum stond er dat een tussentijdse beëindiging “kan geschieden indien (…)”. Sinds de herziening vangt art. 350 lid 3 Fw als volgt aan: “Een beëindiging als bedoeld in het eerste lid geschiedt indien (…)”. De A-G concludeert dat de rechter beoordelingsruimte toekomt bij toepassing van de sanctie van beëindiging. Er bestaat geen algemene regel die inhoudt dat de Wsnp bij het begaan van “toerekenbare misdrijven” (behoudens zwaarwegende of bijzondere omstandigheden) moet worden beëindigd. Het gaat, aldus de A-G, namelijk niet alleen om de gedraging van de schuldenaar, maar ook om zijn persoon en de omstandigheden waarin hij verkeert.
De Hoge Raad houdt het kort en oordeelt (rov. 4.1.2) dat de rechter niet verplicht is om de Wsnp te beëindigen als zich een van de in art. 350 lid 3 Fw genoemde (limitatieve) beeindigingsgronden voordoet. Aan de rechter komt een zekere beoordelingsruimte toe. Daarbij verwijst hij naar de conclusie van de A-G (onder 2.9-2.13) en merkt op dat de rechter in een 350-procedure ook de bevoegdheid heeft om de schuldsaneringsregeling niet te beëindigen, maar met toepassing van art. 349a lid 3 Fw de termijn daarvan te verlengen. Uit deze overwegingen noch uit de conclusie van de Advocaat-Generaal blijkt wat die “zekere beoordelingsruimte” inhoudt of hoe die beschreven zou kunnen worden.
Bij de beoordeling van de klacht van de bewindvoerder over de motivering van het oordeel dat in dit geval ruimte bestaat voor een uitzondering schept de Hoge Raad meer duidelijkheid. De Hoge Raad stelt in rov. 4.2.2 het volgende voorop:
"Op grond van art. 350 lid 3, aanhef en onder c, Fw kan de rechter de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigen indien de schuldenaar een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Voor beëindiging van de schuldsaneringsregeling op de gronden, vermeld in art. 350 lid 3, aanhef en onder c, Fw geldt als maatstaf of, in het licht van de overige omstandigheden van het geval, de daar genoemde gedragingen een duidelijke aanwijzing vormen dat bij de schuldenaar de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt. Deze beëindigingsgrond ziet mede op wangedrag van de schuldenaar."
De rechter kan dus tussentijds beëindigen waarbij als maatstaf geldt of, in het licht van de overige omstandigheden van het geval, de daar genoemde gedragingen (de tekortkomingen en/of het wangedrag) een duidelijke aanwijzing vormen dat bij de schuldenaar de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ontbreekt. Overigens is hier niets nieuws onder de zon want dit oordeelde de Hoge Raad, ten aanzien van het niet (naar behoren) nakomen van de Wsnp-verplichtingen, al in zijn arrest van 12 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BI0455, rov. 3.3.2). In dat arrest overwoog hij tevens dat voor de toepassing van de tussentijdse beëindigingsgronden vereist is dat de schuldenaar van zijn gedragingen een verwijt kan worden gemaakt. Het door de Hoge Raad genoemde ‘wangedrag’ van de schuldenaar (zie laatste zin citaat hierboven) ziet op de wijziging van art. 350 lid 3 onder 3 Fw in 2008 toen als tussentijdse beëindiging grond werd toegevoegd het belemmeren of frustreren van de uitvoering van de Wsnp. Uitgaande van bovengenoemde maatstaf is de beoordelingsruimte daarin gelegen dat de rechter ten aanzien van de vastgestelde tekortkomingen oordeelt dat daaruit nog niet blijkt dat bij de schuldenaar de vereiste medewerking aan de uitvoering van de Wsnp ontbreekt. Bij wangedrag van de schuldenaar lijkt mij die ruimte niet, althans heel beperkt aanwezig.
Na de vaststelling, of beter: herhaling van de beoordelingsmaatstaf struikelt de Hoge Raad ten slotte over de door het hof gegeven motivering voor zijn ‘genade voor recht’-oordeel. Hij stelt daarbij nog eens de tekortkomingen van de schuldenaar voorop en concludeert dat de schuldenaar binnen korte tijd na de toelating tot de schuldsaneringsregeling uiteenlopende en ernstige tekortkomingen heeft begaan in de naleving van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Verder stelt hij vast dat het hof, in cassatie onbestreden, heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat die tekortkomingen niet toerekenbaar zijn. De Hoge Raad vindt de beslissing van het hof, tegen deze achtergrond, onbegrijpelijk. Zo is niet duidelijk waarop het hof de verwachting baseert dat de schuldenaar de Wsnp alsnog tot een goed einde zal weten te brengen. Voor zover het beschermingsbewind hier een rol zou spelen, behoeft dat nadere motivering omdat dat bewind de vermelde tekortkomingen niet heeft kunnen voorkomen. Ook de overige door het hof in aanmerking genomen omstandigheden zijn niet van een dusdanig gewicht dat zonder nadere motivering valt te begrijpen dat die rechtvaardigen dat, ondanks de aard en de ernst van de tekortkomingen, niet wordt overgegaan tot beëindiging van de Wsnp.
4. Slotbeschouwing
De rechter moet op basis van de in 2009 geformuleerde maatstaf beoordelen of uit de vastgestelde tekortkomingen blijkt dat bij de schuldenaar de vereiste medewerking aan de uitvoering van de Wsnp ontbreekt.5 In deze zaak was het hof er blijkbaar van overtuigd geraakt dat de schuldenaar die medewerking wel zou gaan verlenen. Dit lijkt vervolgens te zijn vertaald in de vraag en het oordeel of de schuldenaar de Wsnp alsnog tot een goed einde weet te brengen.
De Hoge Raad is op dit punt kritisch en benadrukt dat het ondanks ernstige tekortkomingen en wangedrag toch niet beëindigen van een Wsnp deugdelijk en overtuigend moet worden gemotiveerd en dat dat niet is gebeurd. Dit kan ik wel begrijpen. Want waarop het hof de verwachting baseert dat deze Wsnp nog een succes gaat worden is mij niet goed duidelijk geworden. Deze uitspraak leert dat dergelijke verwachtingen op objectief vast te stellen en deugdelijke feiten moeten zijn gestoeld. Dat zal de controleerbaarheid van rechterlijke uitspraken ten goede komen en kan willekeur voorkomen.
De laatste zin van de uitspraak luidt als volgt: “Ook de overige door het hof in aanmerking genomen omstandigheden zijn niet van een dusdanig gewicht dat zonder nadere motivering valt te begrijpen dat die rechtvaardigen dat, ondanks de aard en de ernst van de tekortkomingen, niet wordt overgegaan tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling.” Hieruit kan — helemaal duidelijk is dat niet — ten slotte worden afgeleid dat andere, buiten het terrein van de beoordelingsmaatstaf liggende omstandigheden een rol kunnen spelen bij de beoordeling van de vraag of een schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd moet worden. Die bijzondere omstandigheden zijn in beginsel niet de door het hof genoemde kwesties, te weten de tienjaarstermijn van art. 288 lid 2 onder d Fw en de korte duur van de Wsnp tot het moment van de 350-procedure. De bijzondere omstandigheden moeten in elk geval worden afgezet tegen de aard en de ernst van de tekortkomingen.
Voetnoten
- Voor zover te kennen uit de conclusie van de A-G. Het vonnis van de rechtbank is niet gepubliceerd.
- Dat de winkeldiefstal met geweld gepaard ging blijkt uit het arrest van de Hoge Raad maar niet uit de conclusie van de Advocaat-Generaal.
- Dit maak ik op uit de conclusie van de A-G.
- Na enig speurwerk bleek dat dit arrest wel is gepubliceerd: ECLI:nL:GHDHA:2019:2227.
- Dat schuldenaar een verwijt valt te maken van de tekortkomingen staat vast en laat ik verder buiten beschouwing.
Organisatie
- Wsnp Periodiek
Documentsoort
- Vakliteratuur
- Wsnp periodiek
Trefwoorden
- Beëindigingsgrond
- Bezwaar en de Wsnp
- Niet voldoen verplichtingen
- Wsnp Periodiek
Gerelateerd
Uitleg over (de slagingskans van) een hoger beroep gericht tegen een tussentijdse beëindiging van de Wsnp.
Wsnp wordt tussentijds beëindigd door een uitspraak op een ander rechtsgebied. (Terugvorderingsbesluit [veronderstelde] onterechte bijstandsuitkering.) Het terugvorderingsbesluit wordt herroepen. De schuldenaar stelt de uitkeringsinstantie ...
Is het de taak van de Wsnp-bewindvoerder om te monitoren of de schuldenaar beschermingsbewind aanvraagt als de rechtbank deze hiertoe verplicht? De Hoge Raad oordeelde dat de Wsnp-bewindvoerder als taak heeft te monitoren of de schuldenaar ...