Een erfrechtelijk probleem na het overlijden van een in gemeenschap van goederen gehuwde schuldenaar tijdens de schuldsaneringsregeling
Uitleg over een in gemeenschap van goederen gehuwd echtpaar wat de Wsnp doorloopt, waarbij één van hen de schone lei ontvangt en de ander overlijdt. Erft de partner de niet-gesaneerde schulden? En geldt de schone lei hiervoor?
WSNP Periodiek augustus 2020, nr. 3
Margreet van Bommel en Theo Pouw
1. De casus
Mevrouw A en de heer B zijn getrouwd in gemeenschap van goederen. Sinds 2014 staan zij onder beschermingsbewind. Zij worden beiden in 2017 toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Mevrouw A krijgt na verkorting van de termijn in 2018 de schone lei. De schuldsaneringsregeling van de heer B loopt door. Hij wordt ziek en overlijdt op 1 februari 2020. Aan hem wordt geen schone lei verleend (art. 358 lid 6 Fw).
De beschermingsbewindvoerder vraagt machtiging aan de kantonrechter om namens mevrouw A de nalatenschap van de heer B te verwerpen, “zodat schuldeisers zich niet kunnen wenden tot mevrouw”. De kantonrechter heeft het verzoek niet-ontvankelijk verklaard met als motivering:
“De vrouw heeft immers geen rechtens te respecteren belang bij verwerping van de nalatenschap van de man omdat de schuldeisers van de man ook na zo’n verwerping nog voor 100% verhaal kunnen halen bij de vrouw, schone lei of niet. Dat was alleen dan anders geweest indien een ander huwelijksgoederenregime van toepassing was geweest dan de wettelijke algehele gemeenschap van goederen. En dat geval doet zich hier niet voor.”
Klopt de beslissing van de kantonrechter? Deze vraag willen we graag in het kader van onze rubriek Lezersvraag trachten te beantwoorden.
2. Overlijden schuldenaar – geen schone lei
Er wordt geen schone lei verstrekt aan de schuldenaar die komt te overlijden tijdens de schuldsaneringsregeling, los van de vraag of de schuldenaar heeft voldaan aan zijn verplichtingen. De schuldsaneringsregeling wordt dan op een zo kort mogelijke termijn afgewikkeld op dezelfde wijze als het faillissement na overlijden van de gefailleerde: het actief wordt verkocht en de opbrengst wordt daarna verdeeld onder de schuldeisers volgens de regels van de schuldsaneringsregeling (zie Verhoeven, Brinkman en Koppelman in WP 2012/03, p. 7). De schuldsaneringsregeling eindigt dus niet met het overlijden van de schuldenaar, maar met het verbindend worden van de slotuitdelingslijst, dan wel met het eindvonnis indien geen uitdeling kan plaatsvinden. De bewindvoerder stelt de boedel dan ook niet ter beschikking aan de erfgenamen en laat de afwikkeling daarvan niet aan hen over. Omdat art. 358 lid 1 Fw (schone lei) niet van toepassing is, betekent het ook dat de schulden van de overledene niet worden omgezet in natuurlijke verbintenissen. Deze schulden gaan bij het overlijden van de schuldenaar over op diens erfgenamen (art. 4:182 lid 2 BW), evenals een eventueel actief (zoals niet-overmatige inboedel) dat niet in de schuldsaneringsboedel valt (art. 4:182 lid 1 BW). De erfgenamen hebben in het erfrecht reeds de middelen om verhaal te voorkomen: zij kunnen de nalatenschap verwerpen of beneficiair aanvaarden (art. 4:190 BW e.v.). Bij een beneficiaire aanvaarding is — mits zorgvuldig wordt vereffend — geen verhaal mogelijk op het eigen vermogen van de erfgenamen (art. 4:184 lid 2 BW).
3. Gemeenschap van goederen - gemeenschapsschulden
Mevrouw A en de heer B waren in gemeenschap van goederen gehuwd. Door het overlijden van de heer B is de gemeenschap van rechtswege ontbonden (art. 1:99 lid 1 sub a BW). Art. 1:102 BW bepaalt dat na ontbinding van de gemeenschap ieder der echtgenoten voor het geheel aansprakelijk blijft voor de gemeenschapsschulden waarvoor hij voordien aansprakelijk was. Als de heer B was blijven leven en geen schone lei verleend had gekregen dan zou mevrouw A wat die schulden betreft geen voordeel hebben gehad van de aan haar verleende schone lei, omdat de betreffende schuldeisers zich via de heer B nog altijd konden verhalen op de goederen van de huwelijksgemeenschap. Door het overlijden van de heer B is mevrouw A echter verder gevrijwaard van de aanspraken van deze gemeenschapsschuldeisers. Immers, ten aanzien van die schulden en haar eventuele privé-schulden (zie art. 1:94 lid 5 BW) is haar de schone lei verleend.
Art. 1:102 BW bepaalt echter ook dat na ontbinding van de gemeenschap de overlevende echtgenoot hoofdelijk aansprakelijk wordt voor de gemeenschapsschulden van de overledene waarvoor hij/zij vóór de ontbinding van de huwelijksgemeenschap niet aansprakelijk was, omdat hij/zij deze schulden niet was aangegaan of deze niet in zijn/haar persoon waren ontstaan (zie art. 1:94 lid 7 BW). Dat betekent hier dat mevrouw A voor 100% aansprakelijk wordt voor de gemeenschapsschulden van de heer B, waarvoor geen schone lei geldt. Toch is dat hier geen probleem. Art. 1:102 BW bepaalt namelijk dat voor deze aansprakelijkheid geen verder verhaal mogelijk is dan tot hetgeen mevrouw A uit de gemeenschap krijgt toebedeeld. Dat is hier waarschijnlijk weinig tot niets (buiten de niet-overmatige, waarschijnlijk weinig waard zijnde inboedel). Omdat de schuldeisers van de heer B niet voldaan zullen krijgen, zal ook de draagplicht die op mevrouw A rust om in een negatieve gemeenschap bij te dragen, niet spelen, omdat die draagplicht (volgens o.a. Brinkman) pas speelt als meer dan de helft van de schuld alsnog zou worden voldaan uit de nalatenschap van B, hetgeen nagenoeg uitgesloten kan worden geacht. Wil mevrouw A absolute zekerheid, dan zou zij afstand kunnen doen van de gemeenschap (art. 1:103 e.v. BW), waardoor zij ontheven wordt van aansprakelijkheid en draagplicht ten aanzien van schulden van de heer B.
4. Erfrecht – verwerpen nalatenschap
Gelet op het vorengaande komen wij tot de conclusie dat de schuldeisers van de huwelijksgemeenschap van mevrouw A en de heer B zich niet of nauwelijks meer zullen kunnen wenden tot mevrouw A vanuit de huwelijksvermogensrechtelijke posities van mevrouw A en de heer B. Van deze schuldeisers heeft mevrouw A ook zelf niets te vrezen omdat zij ten aanzien van die schulden de schone lei verleend heeft gekregen. Wel kan het zo zijn dat er nog privéschuldeisers van de heer B zijn. Deze eventuele schulden vallen niet onder de werking van de schone lei van mevrouw A. Ook zullen de gemeenschapsschulden van de heer B vererven naar mevrouw A (art. 4:182 lid 2 BW). In haar belang zou het daarom zeer verstandig zijn om ten aanzien van die schulden wel de nalatenschap te verwerpen (of beneficiair te aanvaarden), zodat bedoelde gemeenschaps- en privéschuldeisers van de heer B geen verhaal kunnen halen op haar eventuele eigen vermogen. In zoverre had de kantonrechter naar onze mening het verzoek van de beschermingsbewindvoerder van mevrouw A kunnen/moeten toewijzen.
Organisatie
- Wsnp Periodiek
Documentsoort
- Vakliteratuur
- Wsnp periodiek
Trefwoorden
- Nalatenschap/erfenis
- Overlijden schuldenaar
- Wsnp Periodiek
Gerelateerd
In dit tweedelig artikel wordt gekeken naar gevolgen voor de afwikkeling van de schuldsaneringsboedel, of wat daar buiten valt, in geval van het overlijden van de saniet (eerste deel), dan wel in het geval dat de saniet erfgenaam is (tweede deel).
Het komt voor dat een schuldenaar overlijdt tijdens de periode dat de Wsnp op hem van toepassing is. Soms bestaat er onduidelijkheid over de manier van beëindiging van de Wsnp, de betaling van de uitvaartkosten, de positie van de erfgenamen, de ...
Een erfenis die tijdens de Wsnp ontstaat, valt onder de werking van de Wsnp. Dit artikel licht toe hoe een Wsnp-bewindvoerder hierbij te werk kan gaan bij de afwikkeling.